| |
1. Het Ernstig Drama.
Rechtstreekschen invloed van het klassieke drama zien wij in dezen tijd slechts een enkelen keer in de, naar Euripides gevolgde, Helena in Egypte (1737) van den Alkmaarschen conrector Kempher; rechtstreekschen invloed van het Engelsch drama in Pater's Het Onbewoonde Eiland ‘gevolgd naar 't Engelsch van den Heer Arthur Murphy’, al hebben wij ook hier misschien slechts met een berijming van andermans vertaling te doen. Uit het Italiaansch werd een stuk van Metastasio, Isaäk door den vroeger genoemden Duitscher Cuno vertaald, door Pater berijmd; ook Demophontes van dienzelfden Italiaanschen dichter zag in 1761 vertaald het licht; wie wilde,
| |
| |
kon Italiaansch leeren uit Het Landgezelschap aan de rivier Brenta, door E. Luzac Jr. vertaald en in 1752 uitgegeven met den oorspronkelijken tekst tegenover den Nederlandschen. Middellijk of onmiddellijk verband met het Spaansche drama hielden stukken als Van der Hoeven's Isabella (1720); misschien ook Wetstein's Het Gelukkig Ongeval (1721) en Pulcheria of doorluchtige Amazone, door een lid van het dichtgenootschap ‘In magnis voluisse sat est.’ Wij moeten hier eenigszins weifelend spreken, omdat het dikwijls uiterst moeilijk is vasttestellen of een stuk rechtstreeks dan wel door middel van het Fransch uit een vreemde taal tot ons is gekomen. Gerard Muyser's Het Gered Venetië kan slechts ten deele een vertaling van Otway's Venice Preserved heeten; immers Muyser vertaalde slechts de vertaling van een Franschman, die Otway's stuk ‘geheel verschikt en beschaafd’ had. Verreweg de meeste vertaalde ernstige drama's van dezen tijd echter zijn rechtstreeks aan het Fransch ontleend.
Racine en Corneille waren niet achter de bank geraakt; doch meer in trek is blijkbaar het werk van Voltaire en Crébillon; daarnaast dat van minder bekende auteurs als Gresset, Campistron, Nivelle de la Chaussée, De la Noue en anderen. Onder de vertalers zien wij, behalve den reeds genoemden Muyser, den Amsterdamschen dokter Op den Hooff, H. van Elvervelt, J. Meyer; ook eenige auteurs die wij vroeger eenigermate hebben leeren kennen: Jan Goeree, Lucas Pater, Feitama, Frans van Steenwyk.
De beide laatstgenoemde en andere reeds vermelde auteurs van het eerste en het tweede geslacht der 18de eeuw hebben ook niet-vertaalde treurspelen vervaardigd. Vele daarvan behandelen onderwerpen aan de klassieke oudheid ontleend: Balthazar Huydecoper's Achilles (1719), Schermer's Atalante
| |
| |
in het Hof van Kalidon (1711), Jan de Marre's Marcus Curtius (1734); Claes Bruin's De Verhinderde Wraak van ... Coriolanus (1720). Claes Bruin was tevens een der weinige treurspeldichters die bijbelsche stoffen dramatizeerden: Abrahams Offerhande, Sauls Dood, Davids gestrafte Hoogmoed (1735). Andere stukken behandelen een vaderlandsche stof: Bruin's Aarnout en Adolf van Egmond (1716), De Marre's Jacoba van Beieren (1736), Ada, Gravin van Holland en Zeeland (1754), aan Sybrand Feitama toegewijd door zijn ‘kunstzoon’ Van Steenwyk; Van Merken's Beleg der Stad Leyden (1774) en Jacob Simonszoon de Ryk (1774). Weer andere zijn ontleend aan een Franschen roman als Huydecoper's Triompheerende Standvastigheid (1717) of aan de geschiedenis van een Oostersch volk: Steenwyk's Beon, Koning van Egipte (l763-'68) en Thamas Koelikan of de Verovering van het Mogolsche Ryk (1745), Huydecoper's Arzaces (1722).
Voor ons is er in deze, naar Fransch-klassiek model geknipte, bijna alle in vijf bedrijven en alexandrijnen vervatte, treurspelen zoo weinig oorspronkelijks en karakteristieks, dat wij niet noodig achten er over uitteweiden. Sommige dezer auteurs toonen dat zij de techniek van het vers wel verstaan; in de vaderlandsche stukken, met name die van Lucretia Wilhelmina, verschijnt de Nederlandsche heldendeugd natuurlijk op haar schoonst; aan pompeuze taal ontbreekt het niet, talrijk zijn passages als deze uit Thamas Koelikan:
Ja beef, ondankbre, beef! gy zyt in doodsgevaar:
Onwaardig legerhoofd! verrader! moordenaar!
Lafhartig vloekgedrocht, gewoon uw woord te schenden,
Sneef, sneef op 't straftooneel in 't aanzien myner benden!
Een tijdgenoot, zekere 82-jarige ‘Batavus’, moge met het
| |
| |
oog op Van Merken's Jacob Simonszoon de Ryk bewonderend hebben uitgeroepen:
Schoone Eigenvindingen! den Lof dien men behaelt
Door U, verkrygt men niet, wanneer men maer vertaelt
voor ons staan de beste dezer ‘eigenvindingen’ eer beneden dan boven de beste vertaalde.
Huydecoper en Feitama, Van Steenwyk, Bruin, Van Merken waren in hun tijd auteurs van naam; hoe stond het met de treurspelen der minder bekende? Met het oog op het verschil in den smaak en de waardeering van toen en nu, zou men kunnen vermoeden dat daaronder iets goeds wordt gevonden. Een onderzoek dier stukken bevestigt dat vermoeden niet. Of wij de werken van Jacob Cleiburg, A. Groenewout, Mr. H. v.d. Zande, Joost Sasselee opslaan, of die van Coenraet Droste, C.G. Moering, Jacob van Veen, Frederik Duim, Roeland van Leuve , G. Tysens, F. Zegers - het is al één pot nat. De meeste dier stukken zijn aan de oudheid ontleend; enkele aan den bijbel: Absalon van A. Heems, Kaïns Broedermoord door J. van Veen; enkele aan de vaderlandsche geschiedenis: De Ballingschap van Willem I (1738) door Joost Sasselee, C. Droste's Jacoba van Beyeren (1710), Duim's stukken over Huigh de Groot; de merkwaardigste zijn, om hun inhoud, misschien nog diegene, welke betrekking hebben op een of andere geruchtmakende gebeurtenis van dien tijd, zooals De Dood van Calas (1767), gedicht voor het Kunstgenootschap ‘Kunst wordt door Arbeid verkreegen’ en Duim's De Gemartelde Deugt binnen Thorn (1728), dat de geschiedenis van Thorn's burgemeester Rösner en eenige zijner medestanders bevat, die door de Jezuïeten op het schavot zijn gebracht; tevens een pleidooi voor vrijheid van godsdienst en
| |
| |
tegen gewetensdwang. Al deze en tal van andere stukken, die wij hier zelfs niet noemen, zijn evenzeer als de bovengenoemde naar Fransch-klassieken trant gedicht, al herinnert een lyrisch intermezzo hier en daar aan den invloed van Vondel. Zoo verdedigt Duim zijn door de ‘Heeren Visitators’ verworpen treurspel Menalippe (1743) met een beroep op 42 voorname ‘regelen der Toneel-Poëzye’, bijeengezameld uit de opmerkingen van Corneille; C. Hoofman toont zich in de opdracht van zijn treurspel Papinianus (1723) een bewonderaar van Corneille en Racine; toch heeft hij reien in zijn stuk gebracht.
Van even weinig belang als deze treurspelen zijn de overige ernstige drama's van dezen tijd: de zinnespelen en de staatkundige gelegenheids-stukken.
Opgewekt door het vroeger genoemd, uit het Italiaansch vertaald, Tieranny van Eigenbaat, beproefde J. Pook zijn krachten aan een vervolg op dat stuk, door hem gedoopt De Dood van Eigenbaat. Pook toonde zich zeer boos, toen Ysbrand Vincent, die zijn stuk vóór de uitgave in handen had gehad, het buiten hem om, wat gewijzigd en beschaafd, in het licht gaf onder den titel Ondergang van Eigenbaat (1707). Een ander zinnespel van Pook Tymon of de Schyn-Menschenhater (1710), dat op een of andere wijze samenhangt met den dialoog van Lucianus, brengt ons in deze bewerking weer tot de Rederijkers terug; men zag er o.a. ‘Matigheit ... in een zedig kleet dat overal met passers op een maatstok staande geborduurd is en met een goude breidel op de borst’; de overige personages waren in dienzelfden trant uitgedost. Aan een dialoog van Lucianus ontleend was ook het zinnespel Charon of de Bezienders (1720), dat ten doel had ‘om de ydelheid en de ongestadigheid van het tydige uit te beelden en daar tegenover
| |
| |
de zekerheid van het eeuwige voor te houden’. Feitama vervaardigde tusschen 1733-'38 een zinnespel onder den titel De Schadelyke Eigenliefde, wel niet voor het tooneel gedicht, maar toch ‘op de wyze van een Tooneelstuk geschikt’. Met een zinnespel van Jan de Marre: Het Eeuwgetyde van den Amsterdamschen Schouwburg werd het honderdjarig bestaan van dien schouwburg gevierd; het tooneelspel, deugd en goede zeden bevorderend, den armen voordeel doende, is de inhoud van dit stukje, dat even onbeteekenend is als andere gelijktijdige zinnespelen, die wij hier niet noemen.
De gelegenheids-stukken zijn meer vertooningen met samenspraken dan tooneelstukken; van dien aard zijn Het verloste Braband (1706), Al-gemist of de verwaande Pocher bekaayt (1709), Staatkunde, Vredespel versierd met verscheidene vertooningen, Zang, Dans en Vliegwerken (1713), Nederland in Gekheit (1720) een stukje van Jacob Cleiburg over den windhandel, De Blyde Aankomst van Z.H.D.W.K.H. Friso (1747), Tumult van Amsterdam of de Afschaffing van 's Lands Imposten (1748).
|
|