| |
| |
| |
Het Komisch Drama.
Inleiding.
Met recht stellen wij het komisch drama tegenover het ernstige; toch raken zij elkander op meer dan een punt: zoowel Tengnagel als Katharina Dusart noemden hun stuk over het Spaansch heidinnetje een blyspel, al kon het volgens de toenmalige opvatting even goed een tragi-comedie heeten; Jan Six gaf zijn tooneelstuk Onschult den naam van blijspel, al beslaat het komisch element er betrekkelijk een geringe plaats; wij vonden dat komisch element niet alleen in de tragi-comedie, maar ook in verscheidene, door hun auteurs met den naam treurspel bestempelde, stukken. Verwant is de tragi-comedie met de klucht en het blijspel ook door de ingevlochten liedjes; dat muzikaal element, reeds in de middeleeuwsche sotternieën aan te wijzen, trad op den voorgrond in de zingende klucht. Wij zwijgen over den tragischen ondergrond in menige klucht of blijspel aanwezig, omdat deze door de menschen van toen, voorzoover wij weten, niet werd bespeurd.
Vertoont zich dus het komisch element reeds hier en daar in het ernstig drama, veel belangrijker is het als de stof waaruit een groot aantal zelfstandige tooneelstukken zijn geschapen. Die tooneelstukken: kluchten en blijspelen, hebben wij nu te onderzoeken en te beschouwen.
Evenals bij ons overzicht van het ernstig drama hebben wij een deel dezer stof reeds vroeger leeren kennen: de kluchten
| |
| |
van Kolm, Breero en Huygens, de zingende klucht van Starter, de verheffing of poging tot verheffing van de klucht tot blijspel bij Coster, Breero en Hooft. De drie volgende geslachten zullen het werk van het eerste grootendeels voortzetten, het derde en het vierde geslacht een nieuwe poging aanwenden om het komisch drama op hooger plan te brengen.
De verwantschap tusschen het ernstig en het komisch drama blijkt ook in de door hen verwerkte stoffen: romans en novellen hebben aan beide genres materiaal ter verwerking geleverd. Giertje Wouters die zich ontslaat van drie ongewenschte minnaars door den een te doen spelen voor lijk, den tweede voor duivel, den derde voor engel; Doeden, die (eveneens in de klucht van dien naam) in den biechtstoel zijn eigen vrouw de biecht afneemt; een Quade Griet die op hardhandige wijze tot onderwerping wordt gebracht; Claes Kloet, bedrogen door zijn overspelige vrouw die bij nacht een steen in het water gooit, om haar man te doen gelooven dat zij zelve erin gesprongen is - deze en zooveel andere dergelijke verhalen waren altemaal thema's die wij terugvinden in onze middeleeuwsche boerden, sotternieën en exempelen, in Fransche fabliaux, bij Italiaansche novellisten, bij Chaucer of in Duitsche ‘Fastnachtspiele’. Echter, hier openbaart zich tevens het verschil tusschen beide genre's: het ernstig drama putte uit de bron van roman of novelle den inhoud van het stuk - het komisch drama gebruikte een roman of novelle slechts als geraamte van het stuk. Dat stuk, de eigenlijke inhoud der klucht, bleef wat het vroeger in hoofdzaak was geweest: het huiselijk leven, de verhouding tusschen man en vrouw. Met die stof werd het gansche dagelijksch leven en een deel van het maatschappelijk leven verbonden; Hooft en Breero waren hier met hunne blijspelen voorgegaan en menig tooneeldichter volgde hen. Naast de stukken die in het huwelijksleven hunne stof vonden, zien wij langzamerhand
| |
| |
andere komen die, misschien mede onder den invloed van Rodenburgs ‘vryage-spelen’, van vrijen en trouwen handelden; Rodenburg, verspaanschte Hollander, nam de liefde hoog-ernstig op - voor de meeste slecht-rechte Nederlanders stond het amoureuze dichter bij de klucht dan bij den ernst.
Opmerkelijk is, dat de klucht en het blijspel der 17de eeuw zich doorgaans zoo ver houden van het staatkundig leven. Ternauwernood kan men een enkel stuk aanwijzen, dat betrekking heeft op de staatkundig-godsdienstige twisten van het Bestand; overigens vinden wij slechts hier en daar een toespeling op de tijdsomstandigheden: een paar grappen over den predikant Slatius, betrokken in de samenzwering tegen Prins Maurits; een paar verwijzingen naar de oorlogen, door de Republiek gevoerd - dat is alles. Anders dan in de 16de eeuw, waarin meer dan een klucht tot de politieke strijdpoëzie behoort, achtte men in de 17de eeuw het treurspel beter geschikt voor dichterlijke polemiek.
Wat den vorm betreft, bleef de klucht veelal de oude wegen bewandelen, al werd het leven dat zich in haar uitte, veel voller dan vroeger. Waar een of ander verhaal aan een klucht ten grondslag ligt, daar vindt men niet zelden een geregelde ontwikkeling; waar dat niet het geval is, doorgaans meer een reeks van los samenhangende tafereelen dan een geheel.
Onder den invloed van het klassieke blijspel zagen wij Hooft, Breero en anderen een poging doen om de oudvaderlandsche klucht tot hooger peil te verheffen en op grooter schaal uittevoeren; een komisch drama te scheppen, dat het leven met breeder greep zou omvatten en dieper peilen. Het blijspel, grooter van omvang dan de klucht, eischte meer kunst van verdeeling, opzet en bouw; het streven naar harmonie der deelen vorderde meer regelmaat van versvorm. Hooft herschiep in zijn Warenar
| |
| |
Plautus' Aulularia tot een nationaal blijspel; de vijf bedrijven nam hij van Plautus over, doch hij behield het maatlooze rederijkersvers. Godewyck, die in zijn Wittebroodskinderen Schonaeus' Dyscoli nationalizeerde, was de eerste Nederlandsche tooneeldichter, die een blijspel schreef in vijf bedrijven en alexandrijnen. Vóór Hooft had Coster in zijn beide spelen van Teeuwis den Boer en Tysken van der Schilden een poging tot verheffing der klucht gedaan; doch de vijf bedrijven waren bij hem iets louter uiterlijks; ook hij hield zich aan het rederijkersvers, dat slechts een enkelen keer (aan het slot van Tysken van der Schilden) plaats maakt voor den alexandrijn. Breero nationalizeerde in zijn Moortje Terentius, zooals Hooft het Plautus had gedaan; zoowel dat stuk als zijn Spaansche Brabander tellen vijf bedrijven, doch uit het zwakke samenstel van dat laatste stuk blijkt duidelijk, hoe weinig hij den steun der klassieke dramatiek kon ontberen. Anders dan Hooft, bedient Breero zich in zijn beide blijspelen, evenals in zijn Lucelle, beurtelings van den alexandrijn en het vrije komische vers. Huygens' Trijntje Cornelis, dat uit veel later tijd dagteekent dan al deze stukken, is in vijf bedrijven verdeeld en doorgaans in alexandrijnen vervat.
Vooral Breero en Hooft hebben, zooals wij later zullen zien, een sterken invloed geoefend op sommige hunner tijdgenooten en velen die na hen kwamen. Begrijpelijk is dus, dat wij menigen anderen dichter een poging zien doen om zijn werk tot een blijspel te verheffen door het grooter omvang te geven en te verdeelen in vijf bedrijven. Sommige dezer tooneeldichters trachten ook alexandrijnen te schrijven, doch wisselen die af met het vrije vers. Wanneer dan in de tweede helft der 17de eeuw het Fransche blijspel, vooral dat van Molière, invloed gaat oefenen op de ontwikkeling van ons komisch drama, krijgt het streven naar regelmaat nieuwe kracht;
| |
| |
het aantal blijspelen in 3 of 5 bedrijven en alexandrijnen neemt toe. Aan den invloed van het Fransche paart zich die van het klassieke blijspel; Terentius' comediën worden in 1648 vertaald door Zwaerdecroon, in 1663 door Westerbaen; tusschen 1670 en 1688 worden Plautus' Menaechmi, Miles gloriosus en Mostellaria voor ons tooneel bewerkt.
Aan de opkomende en toenemende deftigheid, gepaard met den invloed van het Fransche blijspel, zullen wij moeten toeschrijven, dat wij in klucht en blijspel het dialect zien wijken voor de algemeene beschaafde taal, die er zich vroeger slechts een enkelen keer (bij Breero) in vertoonde.
Met het oog op deze pogingen tot verheffing van het komisch drama verwondert het ons niet te zien, dat men in de tweede helft der 17de eeuw blijkbaar meer gewicht gaat hechten aan de namen, waarmede het komisch drama werd aangeduid. Onder de beide eerste geslachten sprak men veelal van klucht, boertighe of lacchelicke klucht; Coster noemt zijn Teeuwis een boere-klucht, Hooft zijn Warenar (bij een tweede uitgaaf) een Cluchtighe Comedie, Godewyck zijn Wittebroodskinderen een Bly-eynde Spel, Breero zijn Moortje een Spelletje, zijne Lucelle een Bly- en Treur-Spelletje (blijkbaar als vertaling van Tragi-comedie). Onder het derde geslacht blijft de naam klucht in zwang; daarnaast vinden wij dikwijls kluchtspel (een enkelen keer Pots-spel) gebezigd; op een enkele uitzondering na, gelden deze benamingen steeds het ouderwetsch komisch drama, dat een onbepaalden omvang had, verdeeld was in een aantal ‘uytcomsten’ en gedicht in het maatlooze rederijkersvers. Dat het vrije rederijkersvers zich zoo lang heeft gehandhaafd, moet waarschijnlijk ten deele aan de kracht der gewoonte worden toegeschreven, ten deele ook aan de, bewuste of onbewuste, overtuiging, dat dit vers bij de klucht hoorde. In een enkelen tooneeldichter, Jan Vos, zien wij die overtuiging tot bewust- | |
| |
heid
gekomen. Vóór zijn klucht van Oene plaatste hij het volgend puntdicht op een klucht van zekeren J.H., waaruit ons dat blijkt:
Uw Klucht is niet op maat, om dat ze heel op maat is.
Een Klucht moet zijn als 't graauw dat onbepaalt in praat is.
Wat elk in Treurspel roemt, wordt in een Klucht gewraakt.
Een maatelooze Klucht is recht op maat gemaakt.
Enkele komische drama's van dezen tijd: het door Catharina Questiers vertaalde stuk Casimir of gedempte Hoogmoet, Jan Six' Onschult, J. Dullaarts Oratyn en Maskariljas (een vertaling van een stuk van Molière), worden blyspel genoemd; alle drie tellen vijf bedrijven en zijn geschreven in alexandrijnen. Ook J. Lemmers' Noodzakelyk Bedrog heet Blyspel, doch telt drie bedrijven en is vervat in maatlooze verzen. Blijkbaar wilde men door het woord blijspel een komisch genre aanduiden dat hooger stond dan de klucht; vandaar dat een van Asselyn's vijanden, naar hij ons vertelt, het blijspel Jan Klaaz. (in drie bedrijven en vrije komische maat) een klucht noemde ‘kwanzuys om het te verkleinen en in minder agting te brengen, gelyk in de order een Blyspel voor een klugt en een treur-voor een blyspel gaat’. Het gebruik der namen kluchtspel en blijspel, dat wij onder het derde geslacht zagen opkomen, krijgt onder het vierde geslacht meer vastheid: de naam klucht wordt nog wel gebruikt, doch minder dan de beide bovengenoemde; blijspel is doorgaans de naam van een komisch drama in alexandrijnen en 3 of 5 bedrijven, kluchtspel van een aantal stukken in een onbepaald aantal tooneelen (16, 19, 22, 27, 43) en maatlooze verzen; enkele kluchtspelen zijn in alexandrijnen geschreven, enkele blijspelen in maatlooze verzen.
Het bovenstaande is niet het eenige wat over het komisch- | |
| |
drama
in zijn wezen en ontwikkeling in het algemeen te zeggen valt; er zijn meer algemeene trekken aantewijzen, doch deze zouden in een Inleiding niet op hun plaats zijn; wij zullen die eerst kunnen behandelen, nadat wij de kluchten en blijspelen zelve uit een overzicht eenigermate hebben leeren kennen.
|
|