Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 5
(1910)–G. Kalff– Auteursrecht onbekend
[pagina 13]
| |
pamfletten het redeneerend, betoogend of strijdend proza; de zakelijke, nuchtere mededeeling beslaat hier veel grooter plaats dan in de reisverhalen. Daardoor staat veel van dit proza op de grens die het literair proza scheidt van het proza voor practisch gebruik; talrijk ook zijn de pamfletten, die men in 't geheel niet of kwalijk meer tot de literatuur kan rekenen; daartegenover staan echter ook vlugschriften of strijdschriften, die, uit warmte van gevoel of hartstocht geboren, met kunst geschreven zijn en een plaats verdienen naast de beste reisverhalen. Hebben de reisverhalen zekeren familie-trek gemeen, de pamfletten vertoonen een bonte verscheidenheid en groote ongelijksoortigheid. Reeds naar hun omvang: sommige bestaan uit een enkel blad, andere uit een twee- of viertal bladen, weer andere uit een of meer vellen druks, er zijn ook lijvige geschriften die ver over de honderd dichtbedrukte 4o bladzijden beslaan. Doch in hooger mate naar hun inhoud; waarover handelen zij niet? Men vindt er publicaties en placcaten van de Staten-Generaal, van provinciale of stedelijke Overheden; tal van eenvoudige nieuwstijdingen, die tegenwoordig onze couranten vullen; betoogen van godsdienstigen of staatkundigen aard; berichten over vragen van den dag, als b.v. de duurte van het graan, over onrustwekkende natuurverschijnsels enz. Het Twaalfjarig Bestand roept een menigte pamfletten in het leven, waarin het voor en tegen dier staatkundige handeling overwogen wordt; de strijd tusschen Remonstranten en Contra-Remonstranten gaf het aanzijn aan Willem Meerman's Comoedia Vetus, (ao 1612) aan de Gulden Legende van den nieuwen Sint Jan (ao 1618); aan Petri Bertii Aenspraeck aen D. Fr. Gomarum op zijne Bedenckinghe over de Lijckoratie ghedaen na de Begraefenisse van D. Jacobus Arminius zaligher. Leyden 1610; de Sententie Johannis Grevii, ghewesen predicant tot | |
[pagina 14]
| |
Heusden (ao 1620) wordt afzonderlijk gedrukt. Aan den strijd tusschen predikanten en magistraten herinnert ons b.v. het Authentijck ende waerachtich verhael van 't gundt t' Amsterdam is ghepasseert tusschen de E.E. Heeren Magistraten, Adrianum Smoutium Predicant ende de Kerckelijcke aldaer (ao 1630). Het gewone nieuws van den dag wordt behandeld in stukjes als: Klaer-Bericht ofte Aenwysinge over ‘de tegenwoordige dierte der Granen’ (ao 1630; in verhalen van kometen en dergelijke natuurverschijnsels als: Verscheyden waerachtighe wonderbaerlijcke Lichten ende openbaringhen dewelcke nu ghesien zijn te Norden in Emderland. Tot Embden ..... 1611; in weervoorspellingen voor het geheele jaar, zooals men ze vindt in de hedendaagsche weerberichten onzer couranten, b.v. de Grote Heren-Feenster Prognosticatie ao 1630. Het buitenlandsch nieuws beslaat veel minder plaats dan het binnenlandsche, maar over het hoofd gezien wordt het toch niet. Daarvan getuigen b.v.: Claechlick Discours over het attentaet ende eysschelicke moort van ... Henrick de Vierde .... ao 1610; Oorloghen van Boheemen, mitsgaders alle Battalien, innemen van Steden ende Castelen enz. 1620; Boheemsch Geluyt ...... ao 1620; Een Wonder der Wonderen ...... ao 1638: een verhaal over het inslaan van den bliksem in een kerk in Devonshire tijdens de godsdienstoefening. Van deze vier laatste pamfletten is het eerste vertaald uit het Fransch, de beide volgende uit het Duitsch, het laatste uit het Engelsch. Het zijn niet de eenige vertaalde; wie buitenlandsch nieuws ter algemeene kennisse wilde brengen, zal zich doorgaans wel bediend hebben van een of meer buitenlandsche pamfletten. Anderzijds vindt men ook - hoewel in minderen getale - voorbeelden van pamfletten in een vreemde taal die handelen over Nederlandsche gebeurtenissen. Voorzoover wij nu kunnen zien - er moet hier nog heel | |
[pagina 15]
| |
veel onderzocht worden - waren de reisbeschrijvers over het algemeen eenvoudiger menschen, hadden zij in allen gevalle minder schoolsche kennis, dan de pamfletschrijvers. Steven van der Haghen moge van goede familie zijn geweest, hij loopt reeds als jongen van huis weg; Gerrit de Veer was de zoon van een notaris, tevens boekhandelaar; doch daartegenover vinden wij in Zeyger van Rechteren een ziekentrooster; sommige reisverhalen zullen wel, evenals dat van Bontekoe, door den schipper of den stuurman zijn opgesteld. Onder de schrijvers der pamfletten vinden wij verscheidene gestudeerden: Helsche Trompet, Morghenwecker ofte Comeet met een Langebaert dat in 1618 te Groningen uitkwam, was geschreven door Nicolaus Mulerius, Prof. Med.; een ander stukje over kometen door Joannes Velsius, medicus; Heren-Feenster Prognosticatie door Dr. Petrus Baerdt uit Leeuwarden, een Danck-Sermoon over het Bestand door den Utrechtschen predikant Henricus Caesarius; Willem Meerman, de schrijver van Comoedia Vetus behoorde tot een patricisch Delftsch geslacht. Uit het verschil tusschen de persoonlijkheden der schrijvers mag men wel voor een deel het verschil in karakter der geschriften verklaren; doch het verschil der dingen waarover zij schrijven en der aandoeningen daardoor gewekt, zal toch belangrijker moeten worden geacht. De auteurs der reisverhalen schrijven eenvoudig neer wat hen treft; maar het buitengewone dat zij zien en ondervinden, wekt vaak sterke aandoeningen in hen die natrillen in hun proza. In vele pamfletten die niets anders doen dan nieuws van den dag mededeelen, is geen sprake van eenige kunst; van talrijke redeneerende of betoogende vlugschriften kan men weinig meer zeggen, dan dat zij weldoordacht en in zuivere taal zijn geschreven. Soms spant een vernuftig-bedachte, aardig uitbeeldende titel onze aandacht; zoo gaat het ons, wanneer wij lezen: Morghen-wecker der vrye | |
[pagina 16]
| |
Nederlantsche Provintien ofte een cort verhael van de bloedighe vervolghinghen...... (der jaren tusschen 1570-1610). Tot Danswick ao 1610; De rechte sadel op het Nederlantsche vrije Paert ofte Discours ende vermoeden des Marquis Spinola..... (ao 1630); Preservatijf-dranck aende Catholijcke Borghers van 's Hertoghen-bosch, geschoncken teghens den Toover-Gift-dranck vande Gereformeerde Ministers aldaer...... door Cornelius Janssenius van Leerdam..... overgheset uyt het Latijn (ao 1630); Het Testament ofte Uterstenwille vande Nederlandsche oorloghe... door Yemand van Waer-mond. Tot Franc end al. By Frederijck de Vrije; Het Spel van Brasilien, vergheleken by een goedt verkeer-Spel (ao 1638); De Na-ween vande Vrede...... door een Lief-hebber der Waerheid. Te Poste Ghedruckt om 't Landt door te loopen ao 1650; doch gaan wij aan het lezen, dan stelt de inhoud ons te leur; niet zelden krijgen wij dan den indruk dat de schrijver met het verzinnen van dien aardigen titel zijn vernuft heeft uitgeput. Om wat afwisseling en levendigheid te brengen in hunne degelijke maar zwaar-op-de-handsche betoogen, kiezen verscheidene pamfletschrijvers den vorm der samenspraak. Het behoeft nauwelijks gezegd, dat met het kiezen van dien vorm niet alles gedaan was. Amos ofte de Siender Israëls, ontdeckende de ghelegentheyt van het Gereformeert drouvich Christenwesen alde werelt door (Middelburg 1625) bevat een dialoog tusschen Theophilus, Timotheus en Tobias; doch de literaire waarde dezer 75 4o bladzijden vol theologische redeneeringen, voorafgegaan door een opdracht van 28 bladzijden, is uiterst gering. Tegenover deze en dergelijke pamfletten moeten wij andere plaatsen, die van meer belang zijn voor de geschiedenis onzer letterkunde. Zoo b.v.: den Gouden Stock, een stukje van 4 kwarto-bladzijden over den oorlog tusschen Spanje en de Republiek; | |
[pagina 17]
| |
de oude schipper van Monnikendam, die hier aan het woord is, hanteert de krachtige, pittige volkstaal met een vrijmoedigheid en een talent, die aan dit pamflet letterkundige waarde geven. Een bijzonder aardig levendig stukje is Menippus, Dialogus ofte T'zamen-sprekinghe tusschen Diogenes, Momus ende Menippus...... belanghende de jeghenwoordighe handelinghe van Pays ofte Trefves; deze auteur heeft blijkbaar zijn voordeel gedaan met de dialectische kunst der Ouden, maar hij heeft zich daarom niet afgewend van de eigen frissche volkstaal noch gepoogd haar in een klassiek dwangbuis te steken; door spreuken, spreekwoorden en losse versregels weet hij de levendigheid van zijn dialoog bovendien te verhoogen. Ook het Boeren-Praatje van Keesje Maet ende Broer Jochem (ao 1639) mag met onderscheiding genoemd worden. Maakte het Twaalfjarig Bestand de geesten gaande, in nog hooger mate deden dat de twisten tusschen Remonstranten en Contra-Remonstranten en de daarmede samenhangende strijd tusschen Maurits en Oldenbarnevelt. In de pamfletten tegen den grooten Lands-advocaat is wel hartstocht, maar de zelf-beheersching en de aesthetische ontwikkeling der schrijvers waren slechts zelden toereikend om uit dien hartstocht letterkundig werk van beteekenis te scheppen. Zoo is b.v. de Gulden Legende van den Nieuwen Sint Jan (ao 1618) fel genoeg; toch is de letterkundige waarde van dit pamflet over het algemeen niet groot, omdat nuchtere redeneering en zakelijk betoog er te veel plaats innemen. Hier en daar vindt men er echter aardige passages; zoo b.v. op bladz. 16: ‘Maer als hy sach, dat hy worde teghen ghestaen, dattet zijn eere soude costen ende zijn aenslagen ghebroocken worden, dan berste hy uyt in Toorne, dan was het soete Liedtjen uyt, dan moester een ander Liedtjen beginnen, gaende op de wyse van “Authoriteyt” ende “Nero moordadich”. Den armen Bloet ende devoot | |
[pagina 18]
| |
Catholijck die uyt eenvoudicheyt gheseyt hebbende, als hem verblydende, dat desen soeten Sint Jan ende zijner Religie wegen, dat hy hem in de Mis ghesien hadde, daer over seer jammerlijck opt Schavot door Beuls handen wiert ghegeesselt, heeft Meester Jans soeticheytGa naar margenoot*) wel vernomen..... Hoe comt dit? 't Is de soeticheyt van onsen sachten Sint Jan, die soo accomodabel is: als het een ander aengaet, dan geesselt hy met de Vossensteert, maer als het hemselfs treft, dan moet er de Beul met de gardeGa naar margenoot*) achter. T'en is gheen wonder. Want dat was al te grooten calomnie, dat onsen Meester Jan soude in de Mis gaen. Hy is liever daermen raeck speelt, daermen behendelijck een deel gouden stucken in de hand dout datmen 't voelt.’
Veel hooger dan deze Gulden Legende staat, en een der beste pamfletten van dezen tijd is, de reeds genoemde Comoedia Vetus of anders ghenoemt Het Bootsmans praetgen (ao 1612). De auteur was, volgens Brandt, Willem Meerman, zoon van den Delftschen burgemeester Gerrit Meerman. Willem had geruimen tijd ‘de zee gebouwd’, waagde nog in 1612 een tocht langs het Noordwesten van Amerika om zoo in Oost-Indië te komen, maar keerde niet terug. In dit strijdschrift wilde hij het kwaad der kerkelijke twisten in het licht stellen, en omdat hij zag ‘dat er ook zommige grepen en gebreken van 't oude Pausdom onder de strydende partyen in zwang gingen’, doopte hij zijn stuk Comoedia Vetus of ‘'t oude klugtspel’. De godsdiensttwisten zijn hier op geestige wijs behandeld in de zeemanstaal, die de auteur door-en-door kent; in vernuftige, soms ietwat gezochte of overladen, beeldspraak. Hier en daar is deze zeeman-auteur wat ruw; hoe kan men het anders verwachten? Maar daartegenover, welk een frischheid, wat een gezonde aanstekelijke vroolijkheid, welk een | |
[pagina 19]
| |
dartele volksluim en speelsch vernuft gaan hier, onbedwingbaar, hun vrijen gang! Van de R. Katholieke geestelijken lezen wij (p. 9): ‘Maar nu siende, dat zij soo trotsen schip onder hun gat gekreghen hadden, en 't volck alree niet anders ghewent als op heur veesten Amen te segghen, soo gebruyckten zy dien wint terwyl syse hadden, en maeckten haer selven heer en meester vant schip. De Keysers vlagge moest af en Sinte Pieter boven. Den naem van dit Schip en van de Schip-heeren die het voerden, wiert metter tijdt by een yegelijcken soo ontsachelijck datter qualijck yemant soo stout of sterck by der zee voer, die niet voor Ste Pieter en souw ghestreecken hebben.’ Van den Paus heet het (p. 11): ‘In somma hy wist van alle boomen riemen te maecken, om sijn jachten wel beroeyt te hebben. Ende waer yemandt der Coningen ingehaelde vlaggen weder wilde uitwerpen, daar stracx by te wesen, eer den jongen ten halff weghen int grootte wand souw weesen. Dit ontsagh op de vreemde schepen verkreegh ende voerde hy alleen door middel van de Stuyrluyden die hy metter tijdt op weynighe nae al aen sijn lyntgen kreegh: en die dan niet en wilde, aen een ander toutgen om den hals vast rockende.’ ....... Hoe krachtig zijn gevoelens ook zijn, doorgaans weet hij ze te beheerschen; wordt zijn verontwaardiging hem te machtig dan zet hij een veiligheids-klep open door het woord te geven aan den kok, die dan door anderen beantwoord wordt. Dat woord en weerwoord geven aan de Comoedia Vetus een afwisseling die men mist in de Biën-corf, waaraan wij overigens meer dan eens worden herinnerd. Zoo b.v. op bladz. 15: ‘By gans macht, sey de Cock, als ik manGa naar margenoot*) Keyser waer, ick en paste op honden noch op hondeknechten: maer souse selfs met heure witte Hembden de CouranteGa naar margenoot*) over boort leeren dansen. Ick souw voor eerst al die schijn-deughden beproeven, | |
[pagina 20]
| |
off sy oock soo heyligh waren als den ouwen St. Pieter en off sy oock mede op sijn ghelooff op de Zee souden derven gaen wandelen. Ick wilde heur noch de laerssen daer toe wel verschaffen en bevelen se onsen lieven Heer.’ Doorgaans is Meermans toon opgewekt, vroolijk of overmoedig spottend of scherp hekelend; soms ook klinkt, luid en fier, uit zijn geschrift de stem der zelfbewuste kracht van een jong volk dat pas zijn intrede in de wereld heeft gedaan: ‘En wy, en wy, en wy, segh ick, die de roode zeehanen sijn, trots d' andere, wy die het met den rooden AfgodGa naar margenoot*) van dese Swarte Half-waeckenGa naar margenoot*) zoo verpeutert hebben dat wy hem, soo te segghen, een rechtveerdighe straffe schuldigh zijn, souden wy ons eyghen eers ontdecken en van dese Duyvels met scorpioenen laten geesselen? Zyn wy sulcke Haenen, dat men ons ghekraey niet eene mijl verre maer de gantsche werelt over ghehoort heeft: ende en konnen wy niet eens zoo vroegh opwaecken eer dese Duyvels haer schoenen aentrecken, dat wij sien met wat kraeuwels van voetenGa naar margenoot*) dat sy ons naegaen en wat voor wolle sacken en ysere hantschoenen dat zy aentrecken? Wat getyen dat zy lesen? Wat koockerkens dat zy in heuren moortsack draghen?’ Maar voor opgeblazenheid en grootspraak bewaren hem zijn eenvoud en zijn humor. Welk een echten volksgeest proeven wij in vergelijkingen als: ‘soo bedreven in Scheepsregeering als een snoeck op solder’; in een wending als: ‘maer gy lacht er mede, daer men om behoort te schreyen. Barmhertige backsteenen! en waer zijn uwe tranen doch?’; in het voorbeeld van den ezel die ‘'t heilighdom’ op zyn rug droeg en zoo trotsch werd, ‘dat hy geen bernetelenGa naar margenoot*) meer eeten en wilde, voordat hem zijn Meester met een stock onderwees, dat het niet om zijn wijs gelaet, maer om 't Heylighdom dat hem op zijn rugge reed, te doen was.’ Hoe proeft men nog | |
[pagina 21]
| |
een bezinksel van oude oorspronkelijke volksverbeelding in een uitdrukking als: ‘de zee in den beck zien’. Om haar los, geestig, krachtig proza moet aan de Comoedia Vetus een eervolle plaats toegekend worden onder het proza der 17de eeuw. Bovendien zien wij hier, in hooger mate dan in de reisverhalen, de zee beteekenis krijgen voor de kunst van het woord te onzent. Hier zien wij ook het, van Horatius overgenomen, schip van staat voor het eerst verschijnen en Huygens' Scheepspraet reeds in kern aanwezig bij Meerman, die de Staten-Generaal de ‘Reeders van het schip’ noemt (p. 35) en van Prins Maurits schrijft: ‘Daerom gaven sy den jongen Helt het roer in de hant en maeckten hem Admirael van de vrye zee, het rechte haentjen van den bloede: coninck is hy en coninck moet hy blijven’ (p. 27). Er is één pamfletschrijver die naast Meerman mag staan: de Remonstrantsche predikant Paschier de Fyne (1588-1661). Zijne ouders waren, evenals die van Abraham de Koninck, om den geloove uit Belle in Vlaanderen gevlucht; zij hadden zich in Leiden neergezet, daar was hun zoon Paschier geboren. Gehuwd en predikant te Jaarsveld geworden, bleef hij daar werkzaam, totdat - zooals hijzelf het in zijn beeldende taal zegt - ‘het Calvinische Lammeke tot Dordrecht wel gemest was, ende hoornen hadde gekreegen, om een ygelijk, die haere menschelicke Canones niet als goddelicke waerheyt aennemen wilde, van haere Preek-stoelen, uyt hare vreedsame huysen, ja, uyt haer lieve Vaderlandt te stooten.’ De ‘schijn-heylige Vaders met hare breede baerden’ drijven ook hem uit zijn ambt, zijn huis en zijn land; doch spoedig komt hij terug en blijft ‘als woordvoerder zijner partij, al zwervend preeken en schrijven’, totdat de vervolging afneemt en hij weer een vaste standplaats te Haarlem krijgt, waar hij tot zijn dood gebleven is. | |
[pagina 22]
| |
Treffend zijn de geestkracht en de goede luim, die deze man, op wiens hoofd een prijs van ƒ500.- was gezet, onder de gestadige vervolging weet te behouden. Op de Nieuwebrug te Amsterdam ziet hij, vermomd als schipper, een evenzoo vermomd ambtgenoot, een man van in de zeventig. Paschier koopt een pond kersen, gaat bij hem op een bank zitten, trekt hem aan zijn rok en zegt: ‘Kom, beste-vaer, laet ons te samen om de leste Kersse eeten! Die oude man seyde: och Heer! och Heer! ende sag vast om ende weerom als de dieven, die wat op hare hoornen hebben’ (II, 87). Elders vinden wij hem met zekeren Wouter, een geestverwant ambtgenoot, aan het disputeeren tegen een Contra-remonstrantsch predikant over de verkiezing en verwerping van kleine kinderen. Het komt zóó ver, dat de Contra-remonstrant Wouter op de borst stompt en zegt: dat liegt gij. ‘Des Predikants wyfGa naar margenoot*) quam van agteren ende dofte Wouter met hare vuysten op zijn rugge, so dat hy ten lesten door het stooten ende slaen onder de voet raekte.’ Ten slotte ‘so sleepten hem de Predikant met het wyf ten huysen uyt, hetwelk ik voor de deure staende al lachende aensag.’ Wouter zelf lacht trouwens hartelijk mede. Geen wonder dat een zoo overvloeiende geestkracht en goede luim telkens een uitweg zoeken door de pen. Voor lange stukken heeft de vervolgde geen tijd, wel voor ‘trac-taetjes’; ook later blijft het vlugschrift de uitingsvorm die hem het best past. In het uitdenken van aardige of geestige titels is Paschier even ver als de besten; wij vinden o.a. Krukke voor den swakken Broeder Jacob Cralingen Predikant tot Woerden; Put-haak om alle Menisten uyt dien Put van hare dolinge, aangaande het Poinct van de algemeene genade te trekken; Emmer om aen des Spoelders Puthaak te hangen; Camper-Steurtjen; Witte-Broot voor de Predicanten tot Campen om het Camper-Steurtjen be- | |
[pagina 23]
| |
quamelyck op te eeten; Een frisschen Dronk op het gesouten Camper-Steurtje. Doch niet dit werk stelt ons te leur, wanneer wij aan het lezen gaan. In zuivere taal geschreven, eenvoudig maar klemmend van betoog, levendig en onderhoudend, behooren deze Tractaetjes tot de beste van hun soort. Men leze b.v. dit fragment uit den Emmer om aen des Spoelders puthaeck te hangen (1643): Wever. | |
[pagina 24]
| |
seyde: het is seker een jentGa naar margenoot*) stukje; den anderen seyde: het is wonder dat het met geen Gratie en Previlegie uyt en gaet; den derden seyde: daer mach eenen Wever voor staen, maer het en is seecker geen Wevers werck, dat Kind heeft al een geleerde Vader gehad; of so het eenen Wever gemaeckt heeft, so heeft hy al meer dan eenen Predicant te hulpe gehadt; den vierden seyde: het is so het is, ik ben oock eenen Wever, maer konde ik sulcke Boeckjens maecken, ick staecke mijn Schietspoele in de Hanebalck, ende soude het Weven zijn paspoort geven; ende ick soude eerlang Predicant van een Dorp ofte Sieckentrooster van de Stadt worden. In summa, haere lippen klaeterden als Oyevaersbecken, ende haere tongen klapten als Lasarusklapjes; hadden onsen Menniste Vermaender daer geweest, zy souden hem ten huyse uytgeklopt hebben. Welk een open oog en oor voor het typische en komische moet Paschier de Fyne ook gehad hebben om zóó de beide sermoenen te kunnen napreeken, die hij eens van zekeren pater Gouda in de Lievevrouwe-kerk te Antwerpen had gehoord. Wij kunnen het misschien betreuren, dat deze auteur zijn voor-treffelijken aanleg slechts in de richting van het stichtelijke heeft ontwikkeld; doch het past ons dankbaar te erkennen, dat hij ook zóó werk heeft geleverd, dat zich ver boven het middelmatige verheft en dat Paschier de Fyne met Willem Meerman tot onze beste pamfletschrijvers moet gerekend wordenGa naar eind2). |
|