Woord vooraf
Onderzoek naar de ontwikkeling van de Nederlandse kunsttheorie en -filosofie in de periode 1770-1830. In brede zin en in Europese context, wel te verstaan. Voor dit onderzoek werd mij anderhalf jaar ter beschikking gesteld. Ik ben dan ook de begeleidingscommissie, bestaande uit Wijnand Mijnhardt en Joost Kloek, zeer erkentelijk voor hun ruimhartige interpretatie van de onderzoeksopdracht. Van meet af aan hebben zij er alle begrip voor gehad dat ik me zoveel mogelijk beperkte tot literaire aspecten, en dat mijn bijdrage meer een soort van essay zou worden dan een standaardwerk. Tijdens het schrijven van mijn boek De barometer van de smaak, in het kader van hetzelfde nwo-project ‘Nederlandse cultuur in Europese context’, waren de gesprekken met Wijnand en Joost een voortdurende bron van bemoediging en inspiratie. Dat was ook nu weer het geval. Ik heb daarom met genoegen misbruik gemaakt van hun vertrouwen, door de gelegenheid aan te grijpen in De lof der aalbessen verschillende stellingen uit De barometer van de smaak nader uit te werken.
Commentaar en suggesties ontving ik ook van diverse anderen. Hier wil ik vooral mijn meelezers Wim van den Berg, Rudolf Dekker en Georges Vis noemen. Zij hebben mij voor vele uitglijders behoed en zagen onverstoorbaar toe hoe ik op sommige punten eigenwijs bleef. Computerhulp ontving ik van Gerard Schulte Nordholt en René Kurpershoek. De prettige collegiale contacten met de leden van de onderzoeksgroep ‘IJkpunt 1800’ hebben mij er regelmatig weer bovenop geholpen of gehouden. Ten slotte vermeld ik hier de stuurgroepsleden van nwo die mijn manuscript hebben beoordeeld, de bibliotheekmedewerkers die stapels publicaties voor mij hebben aangedragen, en alle anderen die mij terzijde stonden.
Maar zoals altijd dank ik Debora, Anna en Laura het meest.
Amsterdam, februari 1997
Gert-Jan Johannes