Voorwoord van de redacteuren
De periode rond 1800 heeft vooral naam gehouden als de meest roerige episode in de Nederlandse geschiedenis sinds de opstand tegen Spanje. De politieke ontwikkelingen waren dramatisch en volgden elkaar in adembenemend tempo op: groeiende tegenstellingen tussen de Oranje-aanhang en de Patriotten, Goejanverwellesluis gevolgd door de Pruisische interventie en de Patriottische uittocht in 1787-1788, de met Franse hulp uitgevoerde ‘fluwelen’ revolutie van 1795 waarbij de Oranjes werden verdreven, de transformatie van gewestelijk verbond naar eenheidsstaat, de diverse regeringswisselingen daarna, de steeds knellender Franse omarming, Franse vazalstaat onder het koningschap van Napoleons broer Louis in 1806, inlijving bij Frankrijk in 1810, herstel van de soevereiniteit in 1813, verheffing van de zoon van de laatste stadhouder tot koning en ten slotte de vereniging met de Zuidelijke Nederlanden - dit alles vond plaats in een tijdsbestek van amper dertig jaar.
Maar niet alleen vanuit een politiek perspectief maakte Nederland ingrijpende ontwikkelingen door. Ook op sociaal en cultureel gebied veranderde er veel. Al in de tweede helft van de achttiende eeuw was het besef gegroeid dat de Republiek haar vroegere luister had verloren. Dit crisisgevoel leidde tot bezinning op de eigen nationale identiteit: wat waren eigenlijk de kwaliteiten die het land in de twee voorafgaande eeuwen hadden grootgemaakt en die nu blijkbaar verloren waren gegaan? In de discussies daarover kwamen enkele kernbegrippen telkens terug: deugd, eenvoud, saamhorigheid, burgerzin. Talloze initiatieven werden er ontplooid om deze waarden weer in ere te herstellen en om ze onder brede lagen van de bevolking te verbreiden. Tot 1795 ging het hierbij uitsluitend om particuliere initiatieven, meestal gelanceerd door genootschappen. Daarna leek de eenheidsstaat de mogelijkheid te bieden om het herstel vorm te geven in een nationaal, door de regering uit te voeren programma.
De ambitieuze, vaak uiterst radicale plannen omtrent bijvoorbeeld de inrichting van het onderwijs, de scheiding van kerk en staat en de gelijkberechtiging van de verschillende godsdienstige denominaties, de codificatie van het recht, bleken het vaak te moeten afleggen tegen de politieke en sociale realiteit. Ook een centrale overheid was niet in staat om een perfecte samenleving in te richten. Bovendien drong het inzicht door