De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
[pagina 414]
| |
[pagina 415]
| |
Epiloog
| |
Hallenkerk en zijkapellenDe Oude Kerk had haar meest gave vorm als complete hallenkerk, een kerktype dat afkomstig is uit de Vlaamse kuststreken. Er zijn vrij sterke overeenkomsten tussen de Oude Kerk als voltooide hallenkerk en de Sint-Nicolaaskerk te Monnickendam. De bouw van die kerk is begonnen in het begin van de 15de eeuw en duurde tot in het begin van de 16de eeuw. Ook dit gebouw heeft een schip van acht traveeën lang en een koor waarvan het rechte deel vier traveeën lang is. Alleen de koorsluiting is geheel anders, gesloten met drie achtsten van een achthoek. Er is daar geen kooromgang. In Den Haag begon men in 1434 met de vergroting van het oorspronkelijke pseudobasilicale schip van de Sint-Jacobskerk door het bestaande dwarsschip twee maal westwaarts te herhalen, waarbij om de andere een kolom verviel en men met een minimum aantal steunpunten kon volstaan. Omstreeks 1455 was het schip in zijn huidige vorm voltooid. Het voorbeeld werd gevolgd te Vianen, Voorburg en Aalsmeer. Ten onrechte worden het zogenaamde ‘Haagse hallentype’ en de Amsterdamse hallenkerk met toegevoegde dwarskapellen door verschillende auteurs tot één vorm gerekendGa naar eind291. Ongetwijfeld zullen de Amsterdamse bouwmeesters zich hebben laten inspireren door het Haagse voorbeeld maar de architectonische werking van het Amsterdamse type is door de drie parallelle tongewelven heel anders dan die van het Haagse type. Daarbij worden de zijbeuken geheel gedekt door dwars geplaatste tongewelven die ook het tongewelf van de middenbeuk doorsnijden. Het Amsterdamse type werd onder meer nagevolgd in de Sint-Janskerk te Gouda, met dien verstande dat daar geen scheidingsmuren zijn tussen de dwars gerichte ruimten. Uit het voorgaande blijkt, dat het houten tongewelf zeer bepalend is voor verschillende verschijningsvormen van de laat-middeleeuwse kerkelijke architectuur in westelijk Nederland. Dit wordt mogelijk gemaakt door innig samengaan van bouwkunst en bouwkunde. | |
Vorm van het koorDe opeenvolgende vergrotingen van het koor zijn ook interessant voor de ontwikkeling van de liturgie. Het eerste kleine en rechtgesloten koor kan slechts een beperkte altaardienst gediend hebben. Het veel grotere en veelzijdig gesloten koor was een aanpassing aan de zich uitbreidende liturgie in de 14de eeuw. Het uitgestrekte hallenkoor met omgang maakte een groot aantal nevenaltaren en processies mogelijk. In deze ontwikkeling werd ook een Onze-Lieve-Vrouwekapel op de gebruikelijke plaats ten noorden van het hoofdkoor geïncorporeerd. Een hallenkoor met kooromgang bezat alleen ook de Nieuwezijds Kapel, die in 1908 is afgebroken. De verbinding tussen beide gebouwen als gevolg van het Mirakel van Amsterdam ligt daaraan ten grondslag. | |
[pagina 416]
| |
[pagina 417]
| |
Kappen en tongewelvenDe Oude Kerk wordt overdekt door kappen met houten tongewelven, die zich uitstrekken over meer dan elf bouwperioden in een tijdvak van bijna drie eeuwen. Bovendien heeft de kerk de grootste oppervlakte in Nederland die wordt gedekt door middeleeuwse kapconstructies. Het is derhalve de meest waardevolle bron voor de studie van kapconstructies in Nederland. Met betrekking tot de houten tongewelven is de Oude Kerk het belangrijkste gebouw in Nederland en zelfs in de hele brede kuststrook van Noord-Frankrijk tot Noord-Duitsland. De ontwikkeling van de constructie van kappen met houten tongewelven is over een tijdperk van ongeveer twee en driekwart eeuw te volgen. Waar te nemen valt dat de oudste constructiewijze met makelaars en een middenfliering nog tot omstreeks 1500 model heeft gestaan voor de nieuwe kappen. Maar daar tussendoor is ook de nieuwere ontwikkeling waar te nemen. Tenslotte komt in de laatst gebouwde kap de ondersteuning met gordingen en tevens de verdeling van het houten gewelf met vijf horizontale ribben. Met de kerk te Medemblik vormt de Oude Kerk het noordelijkste punt waar deze bouwwijze is toegepast. Doordat deze kappen een periode van bijna drie eeuwen omspannen, is ook de ontwikkeling en de diversiteit van de telmerken goed te volgen. De ongeschreven gebruiken en werkwijzen van de timmerlieden zijn erin te ontrafelen.
De gewelfschilderingen staan in verbinding met die in andere kerken in westelijk Nederland, met name met die in de kerk te Naarden. Zij laten ons zien hoe ook de gewelven van vele andere kerken in het gebied er uit zullen hebben gezien. Bekend is dat de kerken van Weesp en Diemen dergelijke schilderingen hebben gehad en onlangs keerden de beschilderde onderdelen van het gewelf van de Sint-Laurenskerk te Alkmaar na een eeuw afwezigheid weer in de kerk terug. Het gebouw bezit het grootste aantal houten beelden en in hout gesneden gewelfschotels in de kap van alle kerken met een houten tongewelf in de West-Europese kuststrook. | |
ConstructiesDe hallenkerk biedt de mogelijkheid met een minimum aan steunpunten een maximaal grondoppervlak te overdekken. In een ruimte van ongeveer 30 bij 70 meter stonden slechts 28 steunpunten die de overkapping ondersteunden. De houten tongewelven maakten bovendien met een minimum aan gewicht een maximale hoogte van de ruimte mogelijk. Trekbalken en trekstangen hielden de constructie in evenwicht en verzekerden de nodige stijfheid, zonder geweld te doen aan de flexibiliteit ervan, die door de slappe ondergrond onontbeerlijk was. Deze opbouw bleef bij de uitbreidingen steeds behouden. Er verdwenen zelfs nog twee steunpunten. Een gewaagde onderneming was het verhogen van de middenbeuk. Daarbij kwam er een niet onaanzienlijk gewicht bij op diezelfde steunpunten. Met behulp van stangen werd de lantaarn zelfs aan de kappen van de zijbeuken verankerd. Deze op het oog zeer labiele constructie heeft de eeuwen getrotseerd. Tot een uitbouw van een volwaardige lantaarn van het dwarsschip is het nooit gekomen: dat was te riskant. Uit de geschiedenis van de constructies van de Oude Kerk blijkt dat de middeleeuwse bouwers, ondanks het ontbreken van rekenmethoden, goed in staat zijn geweest de mogelijkheden en onmogelijkheden van verantwoorden bouwwijzen in te schatten. | |
Brabantse kapitelen met twee bladkransenAl rond 1390 kregen de kolommen tussen de beuken van de hallenkerk kapitelen die twee strak gestileerde rijen bladeren vertonen. Als materiaal voor kolommen en kapitelen is Ledesteen gebruikt, het materiaal waarin vooral de Brabantse bouwmeesters hun bouwwerken deden optrekken, uiteraard naast de veelvuldig toegepaste bakstenen. De Oude Kerk heeft de vroegst bekende Brabantse kapitelen met twee bladkransen. Een bijzonderheid is een aantal niet afgewerkte bladstelen, waaruit blijkt dat het steenhouwwerk weliswaar bij de steengroeven werd gemaakt maar de kapitelen eerst ter plaatse werden afgewerkt. | |
Planvorming en financieringEr zijn geen bouwmeesters bekend. De vorm en de constructie haken aan bij de provinciale bouwkunst. De uiteindelijke basilicale vorm probeert een vertaling van de grote architectuur te zijn in provinciale vormen. Al met al blijft op de kerk de aanduiding ‘poldergotiek’ van toepassing. | |
[pagina 418]
| |
[pagina 419]
| |
Uit de gang van zaken bij de bouwactiviteiten sedert 1485 valt af te lezen hoe de planvorming en de financiering van dergelijke projecten verliep. Uit de zeer lange tijd die er nodig was om het dwarsschip en de zes zijkapellen tot stand te brengen, is af te lezen dat men uitging van een duidelijk vastgelegd bouwplan, maar vervolgens dertig jaar nodig had om dit te realiseren. De kapellen werden gefinancierd door schutterijen, gilden en particulieren. Tegelijkertijd liet de stad een aanvang maken met de verhoging van de middenbeuk, waarvan het plan volledig onafhankelijk met dat van de zijkapellen schijnt te zijn ontwikkeld. De latere verhoging van de toren is weliswaar in opdracht van de kerkmeesters te zijn geschied maar zal door de stedelijke overheid zijn bekostigd. | |
RenaissanceDe topgevel van het Heilig Graf, opgetrokken omstreeks 1515, is te beschouwen als het vroegste bouwwerk met renaissance-ornament in Nederland. Dergelijke vormen zijn ook aangebracht op het processievaandel van de Heilige Stede, waarvan aangenomen wordt dat het ongeveer 1515 tot stand kwam. Ook in de gewelfschilderingen in de Grote of Sint-Vituskerk te Naarden uit de jaren kort voor 1518 komen dergelijke ornamenten voor. De vormgeving is vergelijkbaar met die van het epitaaf voor Willem Eggert in de Nieuwe Kerk, dat tussen 1519 en 1522 werd aangebracht. Ook verdient vermelding het merkwaardige hanggewelf, dat evenwel in vormgeving meer aansluit bij de bouwcampagne van de Sint-Sebastiaanskapel, waarin ook al renaissance-trekjes te bespeuren vallen. De gevels van de Mariakapel vormen een volgende fase in de ontwikkeling van de architectuur. Tijdens de bouw schijnt het plan gewijzigd te zijn, waarbij van de gebruikelijke topgevels boven de vensters werd afgezien en horizontale afdekkingen werden gemaakt. Hier wordt de overgang van verticale architectuur naar horizontale gedemonstreerd. De Noorder- en Zuiderkerk in Amsterdam geven de uitwerking van deze vormgeving te zien. In de vensters kwamen verticaal doorlopende montants en nauwelijks traceringen, een situatie die ook waarneembaar is bij de herbouw van de Sint-Janskerk te Gouda na de brand van 1552. | |
TorenDe toren had in haar eerste verschijningsvorm een romp zonder hoeksteunberen met drie geledingen, waarvan de beide bovenste aan iedere zijde drie eenvoudig geprofileerde nissen hadden. Daarmee volgde men de gebruikelijke eenvoudige vormgeving, zoals die onder meer ook aan de toren van Vreeland te zien is. Ook latere torens als die van Naarden en Soest kennen deze opbouw. Rond 1500 kreeg de toren een naaldspits met open lantaarn die de gelegenheid bood er een klein klokkenspel in aan te brengen. Nadat het schip verhoogd was, kwam de spits nog maar nauwelijks uit boven de daknok, een situatie die nu nog in Weesp te zien is. Daarom verhoogde men in 1565 de stenen romp en bouwde er een hoge houten bekroning op. In principe is deze opgebouwd uit elementen, die zowel in constructief opzicht als in vormgeving ontleend is aan de laat-middeleeuwse bouwwijzen. Het is als het waren een uitvergroting van datgene wat ook de dakruiter op de viering te zien geeft. De houtconstructie is opgesmukt met een aantal versieringselementen die deels voortborduren op de middeleeuwse vormgeving, deels aan de renaissance zijn ontleend. Deze vormen luidden de nieuwe generatie van renaissance-torenbekroningen in Nederland in. Het is de eerste toren waarbij de wijzerplaten, gevat in klassieke aediculae, een integrerend onderdeel van de compositie vormen. De nieuwe bekroning heeft overal in den lande aandacht getrokken en werd tot voorbeeld genomen bij het ontwerpen van torenspitsen. Nadat in 1566 de toren van de Sint-Stevenskerk te Nijmegen door brand geteisterd was, betaalde men Jan Kelffken ‘8 st., van dat ontwerp van den tarn te Amsterdam, van die kap, om daer ein kap op onser tarn na to maicken’Ga naar eind292. Een gereduceerde vorm kreeg de Waagtoren te Alkmaar tegen 1600. | |
Stabiliteitsverbetering van de torenDe verbetering van de fundering en de ommanteling van de toren in 1738 vormen een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van de problematiek die aan de stabiliteit van vele Nederlandse toren heeft gekleefd. Bij talrijke torens traden verzakkingen op door gebrekkige funderingen en overbelasting als gevolg van verhogingen. Daarvoor zijn veel verschillende oplossingen bedachtGa naar eind293. De constructiewijze waarbij de romp van de toren werd opgehangen in een mantel, die op een nieuwe fundering buiten en | |
[pagina 420]
| |
[pagina 421]
| |
binnen de toren werd ondersteund, was echter een inventieve vondst die tot dan niet was toegepast. Ook het feit dat zowel van voorstudies als van de uitgewerkte plannen stukken in het archief aanwezig zijn, maakt deze onderneming van groot belang voor de geschiedenis van de constructietechniek. | |
Gebrandschilderde glazenDe vensters van de kerk zijn vrijwel alle van gebrandschilderd glas voorzien geweest. Wat rest maakt een vergelijking met glazen in andere kerken mogelijk. In de noordgevel van de Mariakapel kregen twee glazen naar ontwerp van Lambert van Noort een plaats. Van een derde glas van zijn hand in de lantaarn van het koor is een tekening bekend. Deze gegevens vormen belangrijk vergelijkingsmateriaal met andere glazen van Van Noort, met name in de Sint-Janskerk te Gouda. In die kerk vormen de glazen van de gebroeders Crabeth het belangrijkste werk. Vergelijking maakte het mogelijk in de Oude Kerk het Maria-Sterfbedglas aan Crabeth toe te schrijven. De nog aanwezige glazen zijn niet onberoerd gelaten. Restauraties door de eeuwen heen leveren studiemateriaal voor de werkwijzen van glazeniers zoals De Angelis en Schouten, die ook hun sporen in andere Nederlandse kerken achterlieten. | |
De kerk in afbeeldingenHet gebouw inspireerde talrijke tekenaars en schilders tot het maken van een kunstwerk, het ene meer betrouwbaar dan het andere. Er is wellicht geen ander gebouw waarvan zo veel oude afbeeldingen bestaan, zowel van het exterieur als van het interieur. Wij ontlenen zeer veel informatie aan deze prenten die in een periode van de 16de tot de 19de eeuw ontstaan zijn. Daarna nam de fotografie de plaats in van de topografische tekenaars. |
|