De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
3.2 De restauratie van 1955 tot 1978Een week na het tot-stand-komen van de Stichting nam de restauratie een aanvang. Het opmeten en in tekening brengen van talrijke onderdelen werd sedert 1958 uitgevoerd door P. Postma (overleden 1964), J. Verhaar, N. Andriessen, A. van Rooijen en R.C. Nieuwenhuis. Het toezicht op de uitvoering was achtereenvolgens in handen van H. Janse en J.M. de Jong, P. Postma, P. Zwart en R.C. Nieuwenhuis. De werkzaamheden werden uitgevoerd door de firma I. Woudenberg en Zonen te Rhenen. Uitvoerders waren F. Meeder, J. de Keyzer en P Meijs. | |||||||||||||
AlgemeenTwee veranderingen hadden in de ogen van de architecten een bijzonder ongunstige invloed gehad op het aspect van het interieur[70-2:24]. Ten eerste is dat het veranderen van de vensters en ten tweede het overschilderen van de houten gewelven. Bovendien vonden voor het totale aspect minder belangrijke, maar daarom niet minder betreurenswaardige veranderingen aan onderdelen plaats. Dit betekende nagenoeg altijd een vereenvoudiging, namelijk het verwijderen van details die onderhoud of herstel vroegen. Bijna alle vensters kregen in het verleden vereenvoudigde traceringen, vaak uiterst armoedig gedetailleerd. De laatste resten van de middeleeuwse beschilderde beglazing gingen verloren. Sommige vensters werden geheel, andere ten dele dichtgemetseld. Een en ander was vooral het gevolg van het roesten van de brugijzers, hetgeen door de eeuwen heen altijd een groot probleem is geweest. Alles vormde een verarming die het gehele gebouw koeler en onverzorgder maakte. De kerk maakte rond 1950 een verarmde, wat ‘afgekloven’ indruk. Slechts ten dele kan het gelukken iets van de vroegere rijkdom weer aan het licht te brengen of te herstellen, aldus Wegener Sleeswijk. Als voorbeelden noemde hij: de beschilderingen, het noorderportaal, het Heilig Graf en de Collegekamer. Sommige papieren reconstructies kwamen tot een materiële reconstructies, in die
694 Leidekkers van fa. Broeders op Hamburgerkapel; 1957. HJ
| |||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||
695 Noorderportaal, fundering traptoren; 1953. HJ
696 Noorderportaal, riool en hoeksteunbeer; 1955. HJ
697 Noorderportaal inbrengen betonpalen; 1957. HJ
gevallen waarin geoordeeld werd dat dit voor het resultaat van de restauratie nodig was en de interpretatie voldoende eenduidig was om een verantwoord resultaat mogen verwachten. Men wilde het inwendige van het gebouw zo ongeschonden mogelijk laten. Het spel van licht en schaduw is door de restauratie versterkt. Naar buiten toe werden de sterk geschonden vensters weer in oude vormen hersteld, gebruik makend van gegevens die in het gebouw zelf te vinden waren en aan de hand van oude afbeeldingen. Aan de buitenzijde werden topgevelafdekkingen gecompleteerd met hogels, kruisbloemen en pinakels. | |||||||||||||
Begin van de restauratie aan de noordzijdeGrote verzakkingen van de Weitkoperskapel waren er de oorzaak van dat het noorderportaal ernstig vervormd was. Bij de opzet van de restauratie werd er dan ook van uitgegaan dat dit gedeelte een van de eerste objecten was, die hersteld moesten worden. De oorzaak van de verzakkingen bleek te zijn het feit dat de steunbeer tussen de Weitkoperskapel en de Binnenlandvaarderskapel rustte op de fundering van de veel kleinere steunbeer van het eerste noorderportaal en het westelijke gedeelte van de noordgevel van de kapel was opgetrokken op een boog die over de funderingen van dat oude portaal was geslagen. Op het punt 66 was hierdoor een zeer grote belasting komen te rusten, hetgeen uiteindelijk resulteerde in een verzakking van 56 centimeter. Het plint lag er op 1,55 + NAP, bij de Binnenlandvaarderskapel 20 centimeter hoger en bij de Hamburgerkapel op circa 1,95 + NAP. Reeds is vermeld dat in 1912 op de noordwesthoek de fundering werd versterkt om de verzakkingen daar het hoofd te bieden. Het grote venster van de Weitkoperskapel en de zeer flexibele houtconstructie van trekbalken en kap hebben deze verzakkingen met grote vervormingen kunnen doorstaan zonder desastreuze gevolgen. Door het Instituut voor Prae- en Protohistorie (I.P.P.) van de Universiteit van Amsterdam werden in 1955 in samenwerking met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B.) opgravingen verricht op het open terrein ten noorden van de Binnenlandvaarderskapel. Daarbij kwamen de oude kerkhofsloot
698 Noorderportaal, westgevel tijdens restauratie; 1957. HJ
| |||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||
699 Noorderportaal, stempels noordelijke steunbeer; 1957. HJ
700 Noorderportaal, fundering eerste portaal en ontlastingsboog; 1956. HJ
met ingemetseld overkluisd riool, de steunbeerfundering van de voorganger van de kapel en de fundering van de traptoren tegen het noorderportaal te voorschijn (afb. 695 en 696). De opgravingen stonden onder leiding van prof. dr. A.E. van Giffen met assistentie van H. Miedema[56-3]. | |||||||||||||
Funderingen noordzijdeHet werkelijke restauratiewerk begon met een onderzoek naar de toestand van de fundering van de scheidingsmuur tussen de Sint-Joriskapel en de Weitkoperskapel. De daarop staande muur vertoonde vele scheuren en was zichtbaar scheefgezakt. Dit had tot gevolg dat de er tegenover staande kolom in de viering door de constructieonderdelen van de kap scheef werd gedrukt. Daardoor ontstond een zeer ongewenste situatie. De fundering werd geheel ontgraven. Hierbij werd de hulp ondervonden van het Anthropo-biologisch laboratorium van de toenmalige Gemeente-Universiteit voor het bergen en determineren van de graven, terwijl het I.P.P. het onderzoek naar oude funderingen uitvoerde. Toen de opgravingsput de 15 centimeter uit het lood staande noordwestelijke vieringkolom nadere, werd de archeologen verzocht de opgravingen te staken. Er bleken vele oorzaken voor de verzakkingen van de scheidingsmuur aanwijsbaar te zijn. De muur bestond uit verschillende delen, zoals in hoofdstuk 2.2 is uiteengezet (afb. 703). Steunbeer 37 van het hallenschip bleek niet recht boven de paalfundering te zijn gebouwd, zodat de muur hierdoor scheef was gezakt. Ook de diverse stadia van het kleine orgel hadden de nodige doorbrekingen tot gevolg gehad. Versterkingen die in de 17de eeuw tegen de verzakkende muur werden gebouwd, maakten de toestand nog slechter. De muur moest geheel afgebroken worden. Eerst werden de zerken gelicht en de orgelkas en de gaanderij weggenomen. De betonconstructie uit 1911 werd met veel moeite gesloopt.
701 Binnenlandvaarderskapel, inbrengen betonpalen; 1957. W.A. Meischke
702 Binnenlandvaarders- en Weitkoperskapel, inbrengen betonpalen; 1957. W.A. Meischke
| |||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||
703 Weitkoperskapel, situatie 1955. Schaal 1:150.
704 Weitkoperskapel, noordoostelijke hoek met dichtgezette spaarnis en opgang naar orgel; 1955. HJ
Rond de muur tussen Weitkopers- en Sint-Joriskapel werden in 1956 zes betonpalen gedrukt ter lengte van 17 meter. Eén van de palen stuitte op ongeveer 13 meter -NAP op een zwaar stuk hout, wellicht van het vaak beschreven oerbos, en kon niet verder worden gedrukt. Op de palen is een betonnen draagbalk gestort. De kap werd opgevangen op zware houten palen die hun steunpunt hadden op die betonconstructie. Daarna kon de verzakte en verzwakte muur worden weggebroken (afb. 708 en 709). Hierbij zijn alle gegevens die de muur opleverde nauwkeurig gedocumenteerd. De zes betonpalen werden benut om de nieuwe muur te dragen. Over de betonconstructie werd een vloer gestort, waarop de muur in zijn oude vorm maar massief werd teruggebracht. In het inwendige zijn nieuwe machinaal vervaardigde bakstenen gebruikt maar de uiterlijke vorm komt overeen met de toestand na 1659. De orgelgalerij en -kas werden herplaatst in september 1958, de afwerking vond pas plaats in 1965. Vervolgens werden in de winter van 1956-'57 naast de muren van de Weitkoperskapel, het noorderportaal en de Binnenlandvaarderskapel, inbegrepen de scheidingsmuur met de Hamburgerkapel 37 palen van 13 meter gedrukt (afb. 697, 700 en 701). De palen waren steeds aan weerszijden van de te ondervangen muur paarsgewijs gerangschikt. Ter hoogte van de palenparen werden rechthoekige gaten in de muur gehakt, haaks op de lengterichting van de muur. Daarin werd een balk van gewapend beton gegoten, die op de twee palen rust. Boven deze dwarsbalken is dan aan een zijde de muur voor ongeveer de helft uitgehakt en in de sleuf werd een langsbalk gestort die op de dwarsbalken rust. Na verharding werd deze werkwijze aan de andere kant van de muur herhaald. Op die wijze is het hele gewicht van de muur op de palen overgebracht. Het betonwerk kwam gereed in april 1957. Er werd rekening mee gehouden dat de scheiding met de fundering van de Hamburgerkapel uit 1912 zich na enige tijd wel als geringe scheur in het metselwerk zou manifesteren, hetgeen daadwerkelijk ook gebeurde.
In 1956 openbaarde zich plotseling een verschuiving van circa 1 centimeter westwaarts van de funderingsmuur van de rij kolommen tussen middenschip en zijbeuk bij de toren. De 18de-eeuwse kolommen 2 en 3 konden deze verplaatsing niet goed meemaken en de basementen begonnen enigszins af te brokkelen. De oorzaak van de problemen was het plaatsen van een groot aantal grafzerken (opgenomen voor de funderingswerken) op enkele meters van de bedoelde muur. Dat gaf een niet | |||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||
705 Muur tussen Sint-Joris- en Weitkoperskapel ontdaan van pleisterwerk; 1956. HJ
706 Sint-Joriskapel, scheidingsmuur met Weitkoperskapel zonder koororgel; 1956. HJ
707 Sint-Joriskapel, westmuur met scheur en deel orgelgalerij; 1956. HJ
verwachte horizontale gronddruk, die resulteerde in de verplaatsing. De zerken werden meer verdeeld en de beschadigde basementen kregen een tijdelijke betonnen omhulling. | |||||||||||||
HamburgerkapelTerwijl men met de werkzaamheden aan de muur tussen de Weitkoperskapel en de Sint-Joriskapel bezig was, werd de restauratie van de Hamburgerkapel aangevat. Hier werd het 18de-eeuwse bakstenen venster vervangen (afb. 710) door een natuurstenen venster in de middeleeuwse vormen. Deze handeling zou nadien bij vele vensters in de kerk plaatsvinden, waarbij op sommige plekken bewaard gebleven onderdelen konden worden gehandhaafd. De vormgeving van de tracering van de Hamburgerkapel is nieuw ontworpen in de geest van de afbeelding van Claes Jansz Visscher van de zuidzijde, omdat er geen betrouwbare oude afbeeldingen van bekend zijn (afb. 711). Het glas werd in 1956 geplaatst. Een belangrijke verbetering was de vervanging van het ijzer in de vensterconstructie door brons; de revetbouten werden van rood koper gemaakt. De verwoestingen die door het roestende ijzer in muren en vensters waren aangericht, waren desastreus. Dit was één van de belangrijkste oorzaken van de slechte toestand waarin het gebouw verkeerde. De natuurstenen afdekking van de geveltop werd met hogels en kruisbloem teruggebracht en de steunberen werden eveneens van verloren gegane onderdelen voorzien. De hogels op de toppen van de
708 Tussenmuur Weitkopers- en Sint-Joriskapel weggebroken, kap gestut; 1956. HJ
709 Tussenmuur Sint-Joris- en Weitkoperskapel weggebroken, gezicht op westmuur van Weitkoperskapel; 1956. HJ
| |||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||
710 Hamburgerkapel, sloop middenvork venster; 1955. HJ
711 Hamburgerkapel exterieur na restauratie; 1957. HJ
712 Hamburgerkapel, interieur; 1967. RCN
713 Binnenlandvaarderskapel gevel na restauratie; 1959. PP
Hamburgerkapel en de Binnenlandvaarderskapel werden gereconstrueerd nadat eerst gipsen modellen waren gemaakt en op de gevel geplaatst. Voor de vormgeving werden adviezen gegeven door A. Slinger, beeldhouwer van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Later werd een originele hogel gevonden. Er werden geen pinakels op de steunberen herplaatst op de nog aanwezige overhoekse aanzetten. Als vervanging van Ledesteen werd kalksteen uit de omgeving van het dorp Faverolles ten zuiden van Soissons in Noord-Frankrijk gebruikt. Voor de Bentheimer zandsteen is Krenzheimer muschelkalksteen uit de omgeving van Würzburg toegepast. De noordelijke hoeksteunbeer bezit nog de originele kraagsteen in het tweede lid. In het derde lid is het oorspronkelijke baldakijn en de afdekking nog aanwezig. Het baldakijn in het tweede lid en de kraagsteen in het derde zijn bij de restauratie bijgemaakt. De westelijke hoeksteunbeer heeft in het tweede en het derde lid het oorspronkelijke baldakijn. Ook de afdekking is oorspronkelijk. De beide ontbrekende kraagstenen zijn bijgemaakt. In de westgevel van de noorderzijbeuk is de steunbeer uit de periode van de hallenkerk voorzien van een nieuwe kop naar het model dat gevonden werd. De klaverbladvormige bekroning werd gereconstrueerd. In 1959 werd, na restauratie van de gevel, het glas in het venster geplaatst. | |||||||||||||
Binnenlandvaarderskapel en WeitkoperskapelIn augustus 1955 begon men het afbikken van de muren van de Binnenlandvaarderskapel. De dichtgemetselde opening naar de voormalige timmerloods werd opengemaakt en tijdelijk als werkingang gebruikt. Onder de bakstenen middenmontant zat een zandstenen basement. Eenzelfde basement was goed bewaard gebleven in de Huiszittenkapel en dat werd als model voor de restauratie gebruikt. Ook elders kwamen in dichtgemetselde delen van de brede vensters van de dwarskapellen dergelijke aanzetten van middenmontants te voorschijn. Bij de restauratie is de vrij gebleven noordwestelijke zijde van de steunbeer van het hallenschip aan de kant van de Binnenlandvaarderskapel weer zichtbaar gemaakt. Aan de zijde van de Weitkoperskapel is de secundair aangebrachte boog tussen de boogjes in de muur van het voormalige noorderportaal en het kapiteel uit 1506 verwijderd en de muur vlak gemaakt overeenkomstig de zandsteenblokken van de driekwart bundelkolom. Er zijn dus twee boogjes overgebleven (afb. 709). Het zijpoortje van het oude noorderportaal is weer geopend. Dit was verantwoord omdat de fundering gestabiliseerd was. Ook de toegang van het nieuwe noorderportaal tot de voormalige galerij in de Weitkoperskapel is weer geopend. Aan de kerkzijde werd de opening afgesloten met een ijzeren hekje. Het gedeeltelijk zichtbare anker van kolom 35 naar de buitenzijde in steunbeer 66 werd verwijderd. De uitholling aan de zuidwestzijde van de kolom was gevuld met baksteen. Die is verwijderd en ingevuld met Vaurion, alhoewel het de vraag is of de uitsparing er niet vanaf het begin geweest was. Ook voor de vorm van de venstertracering van Binnenlandvaarderskapel is gekeken naar de prent van Claes Jansz Visscher en daarvan gebruikt de tracering van | |||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||
714 Noorderportaal, interieur na restauratie; 1961. RdMz
715 Noorderportaal, nieuwe gewelfaanzet oostzijde; 1965. ZR
716 Noorderportaal, nieuwe gewelfaanzet westzijde; 1965. ZR
de Huiszittenkapel bij gebrek aan betrouwbare afbeelding van de noordzijde van de kerk (afb. 713). Het glas draagt het jaartal 1959. De top van de Weitkoperskapel was geheel scheefgezakt in westelijke richting doordat het westelijke steunpunt van de gevel 56 centimeter verzakt was. Het bleek nodig de gevel in 1957 tot de aanzet van de vensterboog te slopen en het hele bakstenen venster uit te breken. De brugijzers bleken nog de oorspronkelijke te zijn, in het bezit van de oude revetbouten. Bij het opmetselen van het venster werd de scheve stand van de onderdorpel gereduceerd tot iets minder dan de helft. Er is een nieuw middenmontant-basement gehakt. De tracering staat geknikt naar het westen, omdat ook de geveltop scheef werd opgemetseld. Voor de tracering van dit venster heeft geen ander model gestaan. Er zijn van de noordzijde alleen schilderijen van Emanuel de Witte maar die bieden te weinig houvast. Derhalve is, boven elkaar doorkruisende spitsbogen een stelsel van in elkaar grijpende visblazen ontworpen. Daarbij blijft de verticale richting van de montants de hoofdlijn. Ook in de vlieger zijn vijf in elkaar grijpende visblazen. Hier werd het glas in 1958 geplaatst, waarmee de restauratie van de Weitkoperskapel gereed was. | |||||||||||||
Noorderportaal en Heilig GrafHet noorderportaal en het ernaast gelegen Heilig Graf waren bij het begin van de restauratie in een erbarmelijk slechte toestand (afb. 133). Het gewelf in het portaal had de zettingen niet kunnen meemaken en was in de 18de eeuw gesloopt. Ook de westwand was ernstig ontzet en de traptoren al lang geleden afgebroken. In de westmuur van het portaal werden sporen van het traptorentje gevonden en ook de fundamenten daarvan bleken nog aanwezig. Het torentje werd gereconstrueerd uit de magere gegevens die het nog aanwezige werk opleverde. Resten van treden lieten het spiraalvormige verloop van de zandstenen traptreden reconstrueren. De grote verzakkingen op dit punt noopten tot constructieve ingrepen die uitstekend te combineren waren met de herbouw van het torentje. De fundering van de traptoren was in verband gemetseld met de muur van het portaal. Op de fundering is een nieuwe traptoren opgetrokken (afb. 719). De inwendige vormgeving van de reconstructie is dus gebaseerd op reële gegevens. Het uitwendige berust, met uitzondering van de achthoekige vorm en plint- en waterlijst, vrijwel geheel op fantasie. De nissen zijn ontworpen naar analogie van de nis in de westgevel van het portaal. Zij zijn afgesloten met eenvoudige rondboogjes met toten. Op de hoeken van de afsluitende lijst daarboven zijn gebeeldhouwde figuurtjes aangebracht in dezelfde geest als die op de waterlijst boven de ingangen. Ze zijn van de hand van J.F. van Huisstede. Het torentje wordt gedekt door een helm, zoals die in het begin van de 16de eeuw elders ook voorkomt. De gehele westelijke muur van het portaal werd weggebroken en opnieuw opgemetseld (afb. 608). | |||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||
717 Heilig Graf, hanggewelf; 1961. RdMz
718 Heilig Graf, interieur met venster; 1961. RdMz
Aanvullingen en reparaties aan de noordwestelijke steunbeer zijn uitgevoerd in muschelkalksteen. In het portaal kwamen achter later metselwerk de oorspronkelijke muurnissen aan het licht en ook de duidelijke aanzetten van een stenen gewelf. Die bleken te wijzen in de richting van een netgewelf, dat in grote lijnen gelijk was aan dat in het zuiderportaal. De vormgeving van de aanzetten in het midden is geïnspireerd op die van de aanzetten in het zuiderportaal (afb. 714). Drie ribben vermeerderen zich tot vijf en rond de aanzetten is door Van Huisstede een dierenfiguur gemodelleerd (afb. 715 en 716). De ingewikkelde uitslagen van het gewelf werden gemaakt door de uitvoerder F. Meeder. De gedichte openingen naar het Heilig Graf werden weer geopend. De in richting verlopende montants en tracering van het noordelijke venster van het Heilig Graf zijn gereconstrueerd naar uitslagen van Meeder. In het vertrek werd de grote schouw verwijderd. Het herstel van de bijzonder fraaie natuurstenen overhuiving heeft veel aandacht gevraagd. Van de hangende aanzetstenen was alleen de noordelijkste in verweerde vorm bewaard gebleven. De andere twee waren door roestwerking van de ophangstaven verloren gegaan (afb. 735). Het ajourwerk van het hanggewelf is aangevuld met behoud van enkele oorspronkelijke delen, die de tand des tijd hadden doorstaan. Voor de ophanging werd uiteraard gebruik gemaakt van materiaal dat niet kan corroderen. De randjes met hangende tootjes in de sponningen van de lateien zijn achterwege gebleven alhoewel er wel resten aanwezig waren (afb. 717). De ruimte kreeg tussen het hanggewelf en het noorderportaal een stenen overwelving die bestaat uit een tongewelf, dat aan de kant van de Weitkoperskapel wordt gesloten door een half tongewelf. Zo ontstond een soort wangewelf. De inwendige snijlijnen lopen in de kruin van het gewelf teniet. Het Heilig Graf kreeg een nieuwe toegangsdeur met vijftien cirkels waarin geen roosjes zijn gestoken. | |||||||||||||
Sint-JoriskapelIn het begin van 1958 werden de beide huisjes aan de voet van de Sint-Joriskapel gesloopt. De fundering bestond uit een brede strook metselwerk van dezelfde vale stenen als waarvan gedeelten van de hallenkerk zijn opgetrokken. Bovendien bevonden zich hierin een aantal stukken geprofileerde Gobertanger steen, die van een schoorsteen afkomstig geweest moeten zijn. Bij de bouw van een opstal op deze plaats, wellicht de voorganger van de 18de-eeuwse huisjes, is gebruik gemaakt van middeleeuws sloopmateriaal. Onderhand werd een aanvang gemaakt met het herstel van de Sint-Joriskapel. Daarbij zijn ook de beide vensters in de zijgevels opengemaakt en van een passende tracering voorzien. Daardoor werd benadrukt dat de kapel als dwarsschip buiten de muren van de zijkapellen uitsteekt. De omlijsting van het dichtgemetselde venster in de oostgevel van de Sint-Joriskapel is geheel vervangen door nieuw materiaal. | |||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||
719 Sint-Joriskapel, Weitkoperskapel, noorderportaal met traptoren; 1964. RdMz
720 Sint-Joriskapel, venster; 2001. HJ
Afkomende Ledesteen is gebruikt bij het herstel van de Mariakapel, alhoewel dat materiaal omstreeks 1552 niet meer werd gebruikt, ook niet secundair verwerkt. De tracering van het grote venster aan de noordzijde werd gereconstrueerd aan de hand van de schilderijen van Emanuel de Witte van omstreeks 1660 (afb. OA 13 en 14, 720). Het glas in de vensters aan west- en noordzijde draagt het jaartal 1957, aan de oostkant 1960. Tijdens de werkzaamheden werd begonnen met het verwijderen van de verflagen op balken en houten gewelven. In het begin was onbekend dat er zich schilderingen onder zouden bevinden maar allengs kwamen resten van belangrijke resten van de oorspronkelijke uitmonstering te voorschijn. Lang is geëxperimenteerd om de juiste middelen en werkwijzen te vinden om de schilderingen zo onbeschadigd mogelijk onder de vele, soms steenharde verflagen bloot te leggen. Voor het aanvullen van gewelfbeschot dat in de loop van de tijden door naaldhout was vervangen, werd gebruik gemaakt van eiken planken. In de eerste jaren van de restauratie waren die gezaagd uit balken die afkomstig waren van de Hervormde Kerk te LexmondGa naar eind288.
In 1960 werden in het schip bij de toren opgravingen verricht door het I.P.P. onder leiding van prof. dr. W. Glasbergen. Ook werd een verder deel van het onvoltooide transept bij kolom 39 blootgelegd. Op 17 december 1960 werd tijdens een bijeenkomst de voltooiing van de restauratie van de noordbeuk met kapellen, het noorderportaal en het Heilig Graf, de kast en de galerij van het kleine orgel, vier grote en drie kleine vensters gepresenteerd. | |||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||
721 Sint-Joriskapel, oostgevel voor restauratie; 1960. PP
722 Sint-Joriskapel, oostgevel na restauratie zonder aanbouw; 1972. RdMz
Toen verklaarde Wegener Sleeswijk dat er niet naar gestreefd werd de kerk in haar middeleeuwse glorie te herstellen. Dit zou trouwens ook te veel eisen en onontkoombaar zou toch de geest van de tijd de middeleeuwse sfeer weer vertroebelen. Men moet wat nu geschiedt zien als een nieuwe fase in de geschiedenis van de kerk, die overigens de eeuwen door steeds veranderd is. | |||||||||||||
Mariakapel en SnijderskoorIn 1960 en 1961 kwamen de Mariakapel en het Snijderskoor aan de beurt. Om meer ruimte voor begravingen te krijgen, werden in de loop van de tijd de penanten ter weerszijden van de vensters in de noordgevel van de kapel boven en onder de zerkenvloer weggehakt. Zij werden weer opgemetseld. De noordmuur van de Mariakapel staat koud tegen de oostmuur van de Sint-Joriskapel, hetgeen bij de herstellingen is gehandhaafd. Bij het herstel van de noord- en oostgevel werd het metselwerk boven de vensters afgebroken en opnieuw opgemetseld. Een kettinganker boven de venstertoppen had het metselwerk uiteen gespleten. De zandstenen vensteromlijstingen in de noordgevel waren gescheurd en werden gedemonteerd. Bij de herbouw werd veel in muschelkalksteen vervangen. De bakstenen traceringen werden in natuursteen in de oorspronkelijke vorm teruggebracht. De balk 11-41 werd geheel vervangen met de bijbehorende muurstijl boven kolom 41 van de Mariakapel. | |||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||
723 Mariakapel, oostgevel; 1962. PP
724 Snijderskoor, oostwand met vrijgelegd radvenster en gestutte boog; 1952. RdMz
In 1961 zijn opgravingen verricht in de Mariakapel en in de noorderzijbeuk ter hoogte van 9-11, waarbij de ‘sacristie’ te voorschijn kwam. In de kap werd de dakkapel op de noordoostelijke hoek weggelaten. Op de beide wangen van de dakkapel aan de oostzijde van de noordzijde waren een aantal 18de-eeuwse initialen met jaartallen ingekerfd (zie bijlage 3). Bij de restauratie is het beschot vervangen door nieuw.
De verzakte oostelijke muur van het Snijderskoor (afb. 724) moest grotendeels worden gedemonteerd, inclusief het radvenster en de boog naar de kooromgang. In juli 1961 werd in de oostmuur van de Mariakapel een Ledestenen hogel gevonden die nadien als model diende voor de topgevelafdekkingen aan oost- en zuidzijde. De helft van de natuursteen van het radvenster bleek nog te gebruiken, de rest is nieuw gemaakt in Riedener tufsteen. In het venster kwam in 1970 een gekleurd glas voorstellende een duif met olijftak boven de zondvloed, terugkerend naar Noachs Ark, naar ontwerp van Carla Wenckebach. Zij maakte later een soortgelijk glas in het zuidelijke radvenster. Het burgemeestersvenster herkreeg een tracering zoals die door Commelin werd afgebeeld in het eerste burgemeestersglas in het Buitenlandvaarderskoor. | |||||||||||||
CollegekamerIn 1962 was de gehele noordzijde van de kerk gereed. Toen kwam de Collegekamer aan de beurt. Al in 1955 was de insteek uitgebroken. De uitbreiding naar zuidelijke kant uit 1625 werd opgeofferd om een verwarmingsruimte te bouwen. Op de oude plaats werd de zuidelijke afsluiting van het vertrek herbouwd, inclusief de hoekpilaster, waarvan onderdelen nog aanwezig waren. Het basement week af van dat op de noordelijke hoek dat door herhaalde aanrijdingen in het verleden vaak hersteld was. Beide basementen kregen hun oorspronkelijke vormgeving. In de Collegekamer werden nieuwe moerbalken gelegd omdat de oude door aanlassen en verrotting te kort waren geworden. In de kap werd de dakkapel vernieuwd. De in 1625 verplaatste kraagstenen zijn weer op hun oude plaatsen gelegd en er zijn er twee bijgemaakt in een Franse kalksteen met een fijne structuur, DomroyGa naar eind289. Aan de buitenzijde werden de speklagen uitgehakt en vernieuwd. Gedeeltelijk zijn daarvoor oude stukken gebruikt; nieuwe delen zijn gemaakt in Ledesteen, afkomstig van de afdeklijsten op de topgevels van het Snijderskoor en de kooromgang. Er waren zeer eenvoudige houten kruiskozijnen, maar uit de sporen in het natuursteenwerk er omheen was het mogelijk natuurstenen kruisvensters met gebogen bovendorpels te reconstrueren. De plaats van het natuurstenen kalf en de diefijzers viel vast te stellen. In de boogzwikken werden naar renaissance-model gipsen medaillons met koppen aangebracht maar omdat de proef niet bevredigend uitviel, is van uitvoering afgezien. Boven de kapitelen van de pilasters en de gevelsteen was 18de-eeuws metselwerk, | |||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||
725 Buitenlandvaarderskoor na restauratie; 1970. RdMz
726 Kooromgang, exterieur na restauratie; 1969. RCN
727 Kooromgang na restauratie; 1965. ZR
waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat toen de kroonlijst verwijderd is. Voor de reconstructie van de kroonlijst ontbraken voldoende gegevens in het werk. Evenwel viel uit de detaillering van de vensteromlijsting en de hoekpilasters op te maken dat de ontwerper in 1571 de beschikking had over toen moderne architectuur-modelboeken. Zoals gebruikelijk interpreteerde hij de voorbeelden niet slaafs maar vrij. De restaurateurs zijn met de voorbeelden hetzelfde gaan doen en kwamen tenslotte tot een reconstructie die naar hun mening goed harmonieerde met wat er nog over was. Het nieuwe hoofdgestel is gemaakt van zandsteen, die in Duitsland volgens tekening is gehakt. Op de beide hoeken werd een obelisk van Vaurionsteen geplaatst. De uitgehakte boog van de altaarnis in de tussenmuur met de Mariakapel is vervangen door een boog in gele steen. De deur werd ontdaan van het ontsierende ijzerwerk uit 1936. Op de plaats van de oorspronkelijke uitbreiding van de Collegekamer kwam een geheel nieuwe stookruimte voor de verwarmingsinstallatie en de pompinstallatie voor de brandblusinstallatie. De vloer is verlaagd en de gevel aan de straat is opgetrokken op de plaats van de oude muur, maar met een gewijzigde indeling. Het gebouwtje kreeg een kapje, in tegenstelling tot de oorspronkelijke ruimte. In de muur onder de waterlijst werd een grote brede opening in de muur gehakt die werd overspannen door een betonbalk. Door de opening zou warme lucht in de kerk worden geblazen. In dat gat kwam een natuurstenen kozijn met twee openingen, die met een luik kunnen worden afgesloten. Voor de afvoer van de verbrandingsgassen werd de steunbeer gesloopt en vervangen door een schoorsteenkanaal van ongeveer gelijke omvang, uitgevoerd in nieuwe rode handvormsteen. In tegenstelling tot de oorspronkelijke toestand werd de steunbeer geheel in baksteen opgetrokken en verhoogd met een geprofileerde geleding die eindigt in een afdeklijst van Domroy. Het geheel werd bekroond door een roodkoperen kanaaluitmonding. De invoer van | |||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||
728 Buitenlandvaarderskoor, exterieur na restauratie; 1967. RCN
729 Hoge Koor, noordgevel na restauratie; 1962. PP
730 Hoge Koor, noordgevel, oostgevel Snijderskoor. Toren in restauratie; 1962. PP
de koude lucht kwam onder de zerken en werd afgedekt met een rooster. Helaas heeft deze verwarmingsinstallatie niet voldaan. Thans vormen de twee brede met glas bezette openingen in de oostelijke sluitmuren van de zijbeuken de duidelijk zichtbare overblijfselen van. Ook de ongebruikte schoorstenen vormen een overblijfsel van deze pijnlijke vergissing. De oude doorgang van de kooromgang naar het voormalige zand- en berghok bleef in gebruik. De onderdorpels van beide vensters zijn op het oorspronkelijke niveau teruggebracht. | |||||||||||||
KerkmeesterskamerIn 1962 was ook de restauratie van het interieur van de kerkmeesterskamer voltooid. In de westelijke zijmuur werd het oorspronkelijke stenen kruisvenster gevonden en in oude vorm hersteld. Aan de binnenzijde is een deel van het houten schotwerk dat het oude venster afdekt, draaibaar gemaakt. Daartoe werd het bord met de wapens van de kerkmeesters verplaatst naar het noordelijke vak van deze wand. Op de plaats van de binnendeur is nu een hardglazen deur aangebracht, die de bezoeker de gelegenheid geeft het interieur van de kamer te bekijken. | |||||||||||||
Hoge KoorInmiddels waren in het Hoge Koor de werkzaamheden in uitvoering. In 1960 werden in verband met de nodige steigerwerken de koorbanken losgemaakt van de achterwand en tijdelijk opgeslagen in de Hamburgerkapel. Achter de 19de-eeuwse vuren betimmering kwam het oorspronkelijke koorschot te voorschijn. De eenvoud van het ongeprofileerde stijl- en regelwerk en de moeten op de bovenste panelen wezen erop dat het schot oorspronkelijk betimmerd zal zijn geweest, zoals trouwens ook blijkt uit een schilderij van Emanuel de Witte (afb. OA 13). In de koorlantaarn waren aan de binnenkant vrijwel alle natuurstenen onderdelen van de boogfriezen en vensters zeer verweerd met uitzondering van enkele zandstenen onderdelen. Er zijn veel delen vervangen en de traceringen van de grote vensters werden in de oorspronkelijke vorm teruggebracht. In de kleine vensters in de sluiting zijn de zandstenen traceringen origineel, verder is veel vervangen in de Franse kalksteen uit Saint Pierre Aigle. Op de topgevels kwamen afdekkingen met hogels en kruisbloemen. In 1962-'63 werden opgravingen in het koor gedaan, waarvan in deel 1 van dit boek verslag is gedaan. | |||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||
731 Hoge Koor, koorschot met balustrade en zijtoegang; 1958. RdMz
| |||||||||||||
Koorschot en koorbankenNa een proef in 1960 is men in 1963 begonnen met het verwijderen van het hoofdgestel met de gedraaide balustertjes op het koorschot, onder het argument dat de tapijtschilderingen en daaronder aangebrachte wijdingskruisen erdoor oversneden werden. Na verwijdering kon een indruk worden verkregen van de ruimtelijke werking van het oude koorschot, zoals het ten tijde van het maken van de tapijtschilderingen ongeveer moet zijn geweest. In oktober 1964 bezocht de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg de kerk en ging akkoord met het verwijderen van het hoofdgestel. Er is vrijwel niets van bewaard gebleven. De eiken kern achter de profiellijsten is als hout bij de restauratie hergebruikt! Het is volstrekt onbegrijpelijk hoe men een gaaf element uit 1589 op vermeende architectonische en historische overwegingen prijs heeft kunnen geven zonder dat er restauratietechnisch en constructief enige reden voor bestond. De opbouw werd gesloopt zonder voorafgaande documentatie. Weliswaar zijn enkele onderdelen bewaard gebleven maar het verwijderen is op deze wijze onomkeerbaar geworden. De schilderingen op de kolommen werden gerestaureerd en voor het publiek zichtbaar gemaakt. De brede 18de-eeuwse toegang is verwijderd. Daarom werden in de travee 19-20 panelen vernieuwd. Bij kolom 22 zijn panelen en een stijl vernieuwd, de 19de-eeuwse toegang is verwijderd. Ook elders zijn reparaties verricht aan stijl- en regelwerk. In de traveeën 12-13 en 18-19 zijn toegangen aan de zijkant ontworpen en aangebracht op | |||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||
732 Hoge Koor, koorschot zonder balustrade; 1976. RdMz
de plaats waar in de 18de eeuw een smalle toegang was. Ook de tekst naar Melanchton boven het deurtje aan de zuidzijde is toen verdwenen. De restauratie van het koorschot en de koorbanken is uitgevoerd door J.F. van Huisstede en heeft zich uitgestrekt over de jaren 1971 tot 1974. Eerst werd een heropstelling van het koorschot gemaakt. In de koorsluiting werden verzakkingen verminderd. Waar brede doorgangen zijn geweest, werd het plint aan de buitenzijde met nieuwe hardstenen platen bekleed. Reparaties aan het koorschot betroffen de onderzijden van enkele panelen die vergaan waren. De bovenste lijst van het schot werd aangeheeld op die plaatsen waar 18de-eeuwse doorgangen waren geweest. In het van na 1578 daterende schot ter plaatse van het sacramentshuis werd de voetregel vernieuwd. In het koorschot werden nieuwe zijdeuren gemaakt. In de bovenste helft ervan zijn spijlen geplaatst naar nieuw ontwerp. Voor een nieuwe opstelling van de koorbanken zijn allerlei plannen gemaakt. Wij volgen voor de omschrijving van de beweegredenen tot verandering de tekst van de documentatieband[b20:216]. De moeilijkheid was om de hartmaten van de zittingen te laten corresponderen met de variërende hartmaten van de panelen van het koorschot. Uitgesloten was het om een middeleeuwse betimmering te gaan fantaseren. Een dergelijke afwerking zou strijdig zijn geweest met de toekomstige functie en niet in overeenstemming met de afzwakking van de gotische details zoals die overal in de kerk door de tijd heeft plaatsgevonden. Bovendien zouden de kosten zeer hoog zijn | |||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||
733 Nieuwe misericordes. HJ
geweest. Er is daarom met de koorbanken net zo lang geschoven en gepuzzeld tot een optimale overeenstemming van schotwerk en banken was bereikt, afgezien van de aangetroffen volgorde van de banken. Tot zover de beweegredenen van de restauratieleiding. Resultaat van dit alles is de volgende opstelling. De eerste dertien zetels aan de noordzijde bleven aan die kant. Er kwam aan weerszijden een plaats bij en de hele rij schoof naar het westen op. De overblijvende acht banken verhuisden naar de zuidkant. Aan beide zijden werd een plaats bijgemaakt, aan de westkant aansluitend op de twaalf plaatsen die er al waren. De banken zijn opgesteld op een nieuw eiken podium. Daarvoor zijn de voorschotten met lezenaarplank op ruime afstand voor de banken geplaatst. De opening tussen de schotten bedraagt aan de noordzijde ongeveer drie zitplaatsen, aan de zuidkant zijn de beide openingen zoals voorheen slechts één zitplaats breed. Bij de banken aan de zuidzijde bevindt zich aan de oostzijde een beëindiging die grotendeels origineel is (afb. 368). Dit onderdeel is bij de restauratie van de bank aan de overzijde spiegelbeeldig gekopieerd. Hier is op de lijst een kat met een hoge rug gesneden. Aan de zijde van het koorhek zijn beide bankenrijen voorzien van een eindschot met dezelfde vormgeving als de tussenschotten. Bij de restauratie is de plaats bij de aansluiting van de twee banken tot stand gekomen door twee halve ‘zetels’ (de uitstekende einden van twee afdeklijsten) met elkaar te combineren en een nieuwe zitting met misericorde te snijden. Deze plaats is smaller omdat de uitstekende einden van de afdeklijst maatgevend waren. De banken ten westen hiervan dragen op de scheiding tussen twee zetels op kwartcirkels een monster dat onder een schildje of dekkleed verborgen zit. De extremiteiten zijn mensenvoeten, vinnen, poten enzovoort. Hij lijkt erop dat dit restanten zijn van grotere knoppen. Bij de restauratie zijn vijf consoles door de beeldhouwer Joop van Huisstede nieuw gesneden (afb. 733 nr.1-5). In de banken aan de noordzijde werd aan de oostzijde toegevoegd een console voorstellende mejuffrouw Bijtelaar, vanuit haar woning door het deurtje in de kooromgang komend. Aan de westzijde: bouwkundig tekenaar Jan Verhaar voor een tekenschot. Aan de zuidzijde is aan de oostkant beeldhouwer Koos | |||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||
van Huisstede met houten klopper in de hand weergegeven, werkend aan een zijwang van een koorzetel. Op de aanhechting van de beide oorspronkelijke banken is opperman Jan Dop bezig met het disselen van een balk. Aan de westkant tenslotte heeft beeldhouwer Joop van Huisstede zichzelf uitgebeeld met een houten hamer bezig met het hakken van een misericorde. In 2003 werd de enig overgebleven lege zetel aan de zuidzijde voorzien van een herinnering aan de organist Willem Vogel, gesneden door Kees van Mierlo (afb. 733 nr. 6). Het oude voorschot aan de oostkant bestaat aan beide zijden uit een geprofileerd stijl- en regelwerk waartussen elf panelen zijn gevat die aan de voorzijde vlak zijn en aan de achterkant rondom een bossing hebben. Aan de einden zijn zijwangen, voorzien van snijwerk. Twee panelen met tussenstijl komen overeen met één zetel. De voorzijde van de bovenregel ligt in het vlak van de tussenstijlen en heeft dezelfde profilering. De profilering komt min of meer overeen met die van het schotwerk in de koorsluiting. Het oostelijke paneel is bij de restauratie toegevoegd. Aan de achterzijde liggen de panelen circa 1,5 centimeter terug bij de daar ongeprofileerde tussenstijlen die 1 centimeter terug liggen ten opzichte van de bovenregel. Bij de restauratie zijn aan de onderzijde enkele nieuwe stukken ingezet. Op de bovenregel is een zware geprofileerde afdeklijst aangebracht. Vermoedelijk rond 1843 is het profiel afgehakt en voorzien van een lezenaarplank van vurenhout. Bij de restauratie is de neuslijst weer toegevoegd. Het oostelijke voorschot aan de noordzijde is bij de restauratie geheel nieuw gemaakt naar oude voorbeelden. Het oostelijke voorschot aan de zuidzijde heeft aan de oostzijde een zijwang waarvan het voorste deel origineel is. De achterste helft is spiegelbeeldig daarnaar gekopieerd. Erboven was een lijst die verloren is gegaan. Datzelfde geldt voor de neuslijst en de achterzijde van de afdeklijst. De neuslijst is bij de restauratie weer aangevuld. De koorbanken zijn in de 17de eeuw bij een herziening van de hoogte van de zerkenvloer geplaatst op klossen met een voluutvormig gesneden einde. Deze klossen zijn bij de restauratie verwijderd. In de koorsluiting werd van hout tegen het koorschot een rondlopende podiumvormige verhoging gemaakt. | |||||||||||||
Schilderingen op de koorkolommenIn 1907 waren de schilderingen op de kolommen van het koor al aan het licht gebracht en helaas toen niet geconserveerd. Het gevolg daarvan is geweest dat ze in de volgende halve eeuw sterk achteruit zijn gegaan. Het was volkomen uitgesloten ze bij de restauratie in de oorspronkelijke toestand terug te brengen. De gevonden resten waren hier en daar te vaag en het opnieuw aanbrengen van een grondlaag van bladgoud zou meebrengen dat de nog aanwezige schildering zou worden afgedekt. Beter leek het om de oorspronkelijke beschildering te behouden en waar mogelijk aan te vullen zonder gouden ondergrond. Ook in deze vorm geven ze een boeiende verrijking aan het koor, zij het zonder de rijke schittering die ze eens hebben bezeten. In 1964 en 1965 werden de schilderingen op de kolommen van het koor gerestaureerd[b6:5-9]. De tapijtschilderingen hadden een zeer instabiel grauw en schilferachtig oppervlak waarin als regel een bepaald patroon te herkennen viel. Men heeft getracht de verfresten, die alleen nog uit pigment met wat resten bindmiddel bestonden, te activeren. Vele malen zijn de schilderingen bespoten met een oplossing van 50 g bariumhydraat en ¼ liter taptemelk in 5 liter verzadigd kalkwater, teneinde de verfresten in een calcium-caseïnaat te binden. Bij nader inzien bleek de concentratie te gering waardoor geen voldoende resultaat verkregen werd. Om een stabieler resultaat te krijgen, werden de verfdelen gefixeerd met een oplossing van een kunststof (Mowilith) in een mengsel van isopropyl-alcohol en water. Daardoor werden de verfresten niet door water van de steen gedrukt en had langslopend water geen invloed meer. De kleuren werden weer zichtbaar en het goud op de ondergrond was weer goed te onderscheiden. Een aanvullende beschildering die op dit oppervlak werd aangebracht, tast het origineel niet aan. Om de tekening bij te werken is caseïneverf gebruikt. Ook de kapitelen, de schilderingen op de aanzetten van de scheibogen en de blauwe schildering op de scheiboog ter plaatse van het voormalige sacramentshuis zijn op deze wijze behandeld en aangevuld. | |||||||||||||
KooromgangIn de jaren 1961 tot 1964 werd de kooromgang gerestaureerd. De bakstenen montants van de vensters zijn uitgenomen. Van twee vensters (in de traveeën 45-46 en 48-49) | |||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||
734 Schiplantaarn, gestutte kapspanten; 1952. RdMz
waren de dagkanten in de 18de eeuw geheel vervangen door baksteen. De Ledestenen blokken van de dagkanten van drie vensters waren aan de buitenzijde sterk verweerd maar aan de binnenkant nog in goede staat. Het werd niet wenselijk geacht deze raamomlijstingen te handhaven. Men verving ook de goede delen aan de binnenkant door geheel nieuw materiaal (Faverolles), met uitzondering van de drie blokken bij de aanzet aan de onderkant. De overblijvende stukken Ledesteen werden gebruikt om er nieuwe stukken van te hakken. Gevolg van deze beslissing was dat de hele vensterboog vervangen moest worden en dus werden ook de vijf toppen geheel nieuw opgetrokken. De traceringen werd nieuw ontworpen. Elk veld wordt aan de bovenzijde afgesloten door een getote spitsboog. De spitsbogen ontstaan door de zich herhaald kruisende rondbogen. Het bovenste gedeelte van de tracering wordt ingenomen door een forse cirkel die aan weerszijden wordt geflankeerd door een liggende visblaas. De traceringen alterneren omdat de cirkels afwisselend zijn gevuld met drie regelmatige in een cirkel geplaatste vierpassen en met zes regelmatige getote visblazen met het ontmoetingspunt in het hart van de cirkel. Het glas in het middelste venster draagt het jaartal 1963. Op de steunberen waren vage resten aanwezig van kruisbloemen en pinakels. Zij zijn geheel gereconstrueerd en uitgevoerd in Domroy. De spuwerachtige delen zijn weggebleven, zodat het totaalbeeld afwijkt van de oorspronkelijke contouren. De scheiboog 14-15 tussen het Hoge Koor en de kooromgang was verzakt en werd opnieuw gesteld. De zakgoten tussen de kapjes van de kooromgang bleken in de loop van de tijd hoger gelegd te zijn op een grenen hulpconstructie. Bij de restauratie zijn de goten weer op het oorspronkelijke niveau gelegd. Veel onderdelen aan de kapvoeten, zoals enkele trekbalken, muurplaten en blokkeels, moesten vernieuwd worden.
In 1963-'66 werden alle huisjes en dienstruimten tegen de kooromgang gerestaureerd. Daarbij werden uitgebroken delen van steunberen en kerkmuren weer in de oorspronkelijke omvang hersteld. De plintlijsten en hoekblokjes van de steunberen onder de versnijding werden voor een deel gehakt van de oude Ledestenen vensteromlijstingen die - zo staat in het restauratieverslag - ‘afgedankt waren’. Alle huisjes kregen een steilere dakhelling om de kerkvensters tot de waterlijst open te houden. Alleen onder in het zuidelijkste venster met het Vrede-van-Munsterglas bleven de onderste vakken dicht. In het huis rond de noordoostelijke ingang van de kerk werden in de doorgang toegangen gemaakt naar de flankerende ruimten. De ruimte ten westen van het noordoostelijke portaal was zowel vanuit de kerk als van buiten toegankelijk. De doorgang uit de kerk werd dichtgemetseld. De buitendeur werd vervangen door een kozijn met schuiframen en luiken. In de zijmuur naar het portaal werd een nieuwe doorgang gemaakt. Ten zuiden van de portaaldoorgang zijn | |||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||
735 Middenschip gezien naar noordelijke kapellen; 1959. RdMz
in de benedenruimte van het huisje nr. 70 scheidingswanden uitgebroken. Tegen de zuidelijke zijmuur is een schouw geplaatst, een kopie van een beschadigd exemplaar uit huis nr. 74. Ook van de verdieping boven het portaal werd één ruimte gemaakt. De ruimte tussen de woningen 70 en 72 werd bij nr. 72 getrokken. De grote deuren in de gevel werden vervangen door een kozijn met schuifraam en luiken, de opening van de kleine deur werd dichtgemetseld. De gevel van nr. 72 was nauwelijks gefundeerd en werd op een betonbalk op vier pulspalen geplaatst. Bij de restauratie werd tussen de bergruimte Oudezijds Voorburgwal 72 en het huisje 74 de noordelijke muur van de voormalige Heilig Grafkapel teruggevonden en gedocumenteerd. Omdat de vroeg-16de-eeuwse muur niet paste in de opzet om hier toiletten ten dienste van de kerk te maken, werd helaas het laatste restant van de kapel gesloopt. Ook de fundering van de oostelijke muur van de kapel is gevonden (afb. 201). Iets zuidelijker is een nieuwe muur gemetseld zodat een portaal ontstond. Ter plaatse van het huis Oudezijds Voorburgwal 74 kwamen de funderingen van de muur van de oude kerkmeesterskamer en van de muur aan de overkant van de gang naar de toegang in de kooromgang te voorschijn (afb. 204). | |||||||||||||
BuitenlandvaarderskoorHet Buitenlandvaarderskoor was onder handen van 1962 tot 1966[b9:27]. Begonnen werd met de kapvoet aan de noordzijde. Daar waren onderdelen sterk aangetast door de aanwezigheid van de zakgoot. De nodige reparaties zijn uitgevoerd. Het beeldje van Jacobus Major in de zuidoostelijke hoek was aan de achterkant vermolmd en kreeg een nieuwe achterzijde. De aangetaste grenen trekbalk bij de dwarsbeuk is in oorspronkelijke vormen hersteld. Bij de andere trekbalken zijn de nodige restauraties uitgevoerd. Van te vervangen onderdelen werden de contouren van de oorspronkelijke beschilderingen overgenomen en op de nieuwe onderdelen aangebracht. Daarna werd een en ander in kleur gezet. In het gewelf werd een hijsluik gemaakt. De verweerde topgevel is geheel gesloopt tot de top van het wapenvenster en het 18de-eeuwse metselwerk werd verwijderd. Op de geveltop kwam een afdekking met aan weerszijden 15 hogels in een sponning. De gevel werd bekroond door een finaal met kruisbloem. De tracering van het venster is hersteld overeenkomstig de gravure in Commelin en Wagenaar (afb. 675). Begin 1966 keerde het burgemeestersglas terug na meer dan twintig jaar afwezigheid. De ruimten in het huisje Oudezijds Voorburgwal 74 tegen de oostmuur werden bestemd om er een installatie voor de centrale verwarming onder te brengen, gelijk dat aan de noordzijde van de kooromgang is gebeurd. Ook is een afvoer in de vloer van het Hoge Koor gemaakt. Bij de graafwerkzaamheden kwam tegen de oostwand van de zijbeuk een altaarfundering te voorschijn. In de zuidgevel werden vensters en afgeschuinde steunbeerkoppen gesloopt. De | |||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||
736 Koor naar westen gezien. Zuidoostelijke vieringkolom omkranst; 1976. RdMz
| |||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||
steunberen aan de zuidzijde en op de zuidoosthoek zijn voorzien van afdekkingen naar de oorspronkelijke vorm, beschreven in hoofdstuk 1.7. Nieuwe vensters, waterlijsten en dergelijke werden vervaardigd in Domroy. Binnen zijn nog enkele gave stukken dagkant in Ledesteen gebruikt. De natuurstenen goot werd, gebruikmakend van een aantal oude Ledestenen stukken, weer geheel hersteld. De venstertraceringen in de zuidgevel werden ontleend aan de gravure van Claes Jansz Visscher van omstreeks 1612. Bij vergissing is de alternerende volgorde omgewisseld. Het glas werd weer verder naar beneden doorgetrokken. In het tweede venster van oost gerekend staat 19, in het derde 66. Alle verroeste kettingankers zijn verwijderd. De zuidmuur was ter plaatse van de kosterij op talrijke plaatsen uitgeroofd. Dat alles is weer aangevuld tot de oorspronkelijke dikte. De toegang tot het voormalig Heilig Graf is weer zichtbaar gemaakt. | |||||||||||||
Kosterij - sacristieDe kosterij was ontstaan uit de oude sacristie waarbij in de 17de tot de 19de eeuw een reeks aanbouwen was opgetrokken. Het bestond in hoofdzaak uit een bouwlichaam met verdieping en kap, dat zich uitstrekte langs twee traveeën van het Buitenlandvaarderskoor. In de richting van de Oudezijds Voorburgwal werd het complex voortgezet door een gedeelte met een verdieping en een plat dak, dat met een gepleisterde gevel aansloot op de schuin verlopende rooilijn langs de gracht. De ingang droeg het huisnummer 76. Hierop sloot aan de zuidzijde een U-vormig gebouw met lage vleugels aan, gelegen langs de Oudezijds Voorburgwal, het Oudekerksplein en de Sint-Sebastiaanskapel. Het was afgedekt met verschillende dakvormen: plat, een lage kap en een lessenaardak. Deze drie vleugels omsloten een binnenplaats. Aan het Oudekerksplein was een ingang met het huisnummer Oudezijds Voorburgwal 78. Men achtte de bijgebouwen uit 1786 architectonisch van weinig belang, ook al omdat ze nadien sterk gewijzigd waren en in slechte staat verkeerden. Het vrijmaken van de hoog oprijzende kerkmuur werd een architectonische verbetering gevonden. Ook de voormalige sacristie verkeerde in een zeer bouwvallige staat, mede doordat de tussenmuren niet of nauwelijks gefundeerd waren. Daarom werd besloten het hele complex te slopen, hetgeen in het najaar van 1964 en het voorjaar van 1965 gebeurde. De funderingen bleven behouden. De voormalige sacristie herbouwde men in een vorm zoals die rond 1660 moet zijn geweest. Daarvoor waren veel gegevens voorhanden. De twee westelijke kruisvensters konden worden gereconstrueerd en precies op de oude plaats worden herbouwd. De Lodewijk-xv schoorsteen werd herplaatst in de kamer waar eens de commissarissen voor huwelijkse zaken zaten en het hele vertrek is weer voorzien van het geschilderde behang. Van het volgende venster en de deur zijn de ontlastingsboogjes teruggevonden en opgemeten, zodat hiervan maten en plaats in de gevel bekend waren. Van het venster met de luiken en bovengelegen dakkapel is bij het onderzoek niets teruggevonden. Het hier ontworpen venster is een reconstructie naar de tekening van Beerstraten. Dit is ook het geval met de naastgelegen schoorsteen. De hoogte van de kap van de oude sacristie was nauwkeurig bekend door de dakmoet in de muur van de Sint-Sebastiaanskapel. Van het plafond met de schildering van Antonie Hendricks was slechts tweederde bewaard gebleven. Het is gerestaureerd en in het nieuwe gebouw opgenomen. In dat vertrek werd ook de bedstedewand herplaatst. De plaats van het voormalige kostershuis wordt ingenomen door een transformatorruimte, waarin de elektrische installaties van de kerk zijn geconcentreerd. De herbouw van de sacristie vormt een mengsel van 16de-, 17de- en 18de-eeuwse elementen die nooit tegelijkertijd hebben bestaan. | |||||||||||||
Sint-SebastiaanskapelVan 1965 tot 1968 is er aan de Sint-Sebastiaanskapel gewerkt. Veel reparaties werden verricht aan de kapvoeten, waar veel vergaan grenenhout van vroegere herstellingen werd vervangen door eiken. De grenen trekbalk aan de noordzijde werd vervangen door een eiken balk met dezelfde (18de-eeuwse) vormgeving. De omtimmering van de Engelse trap was omstreeks 1950 al verdwenen en vervangen door een slap hekje, bespannen met jutedoek. In 1966 werden de zoldertrap, de zolderbalklaag met vloer en plafond inclusief de lijsten onder de koppen van de blindvensters en tenslotte de Brabantse wand gesloopt. Ook de 18de-eeuwse luifel werd zonder duidelijke motivering verwijderd. De Engelse trap werd aan de onderzijde tot de zerkenvloer doorgetrokken en aan de bovenzijde werden vier treden en een bordesje toegevoegd, zodat met over de muurplaten door een nieuwe dakkapel de goot kan bereiken. | |||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||
Sedertdien loopt de toegang tot de zolders langs een ladder over het dak naar de zuiderzijbeuk tussen de Smidskapel en de Sint-Sebastiaanskapel. Enkele beschilderde gewelfdelen die tengevolge van het maken van de doorgang naar de goot moesten verdwijnen, werden herplaatst in de linker benedenhoek van het noordoostelijke gewelfveld. De noodzakelijke herstellingen aan muren en blindvensters werden verricht waarbij verroeste kettingankers ter hoogte van de geboorten van de vensterbogen werden weggehaald. Achter de vulling van het zuidelijke venster aan de oostzijde bleek zich een complete oorspronkelijke tracering te bevinden. De oude blindering werd verwijderd en het venster weer in ere hersteld en met glas gevuld. De geveltop was constructief zo slecht dat slopen en herbouwen noodzakelijk bleek. De plaats van alle oorspronkelijke natuurstenen onderdelen werd voor de demontage nauwkeurig vastgelegd. Met behulp van een tekening op ware grootte werd eerst bestudeerd welke onderdelen van de beeldnis met bekroning aanvullende stukken nodig waren en welke vorm ze zouden moeten krijgen. Daarna is een proefopstelling van de nis met omringend metselwerk gemaakt waarbij de nog nader te bepalen stukken in was werden gevormd om de juiste vorm te kunnen vaststellen. Tenslotte is het ontbrekende bijgemaakt en bij het weer monteren van de geveltop ingevoegd. Voor de reconstructie van de tracering van het grote venster heeft uiteraard de betrouwbare tekening van Claes Jansz Visscher van omstreeks 1612 model gestaan. In het oostelijke vak lijkt de vormgeving minder exact dit gegeven te volgen. Met name zijn de beide naar beneden gekeerde visblazen bovenin te groot en minder vloeiend van lijn en daardoor de grote visblaas in het midden daaronder te gedrukt van vorm. De onderste vakken van het venster, in 1767 dichtgemetseld ten behoeve van het huisje, werden weer geopend. De beide steunberen op de zuidwestelijke hoek waren aan de bovenzijde afgeschuind en werden weer voorzien van een afdekking in de oorspronkelijke vormen. | |||||||||||||
Oudekerksplein 25Het dak van het huisje kreeg aan de kapelzijde een veel steilere helling om de onderkant van het venster vrij te maken. In de loop van de tijd was de kerkmuur aan de buitenzijde flink uitgeroofd, hetgeen nu weer ongedaan is gemaakt. Op oude foto's staan de schuiframen al voor 1900 lichtgekleurd als de kozijnen, een kleurstelling die afwijkt van wat verder rond de kerk gebruikelijk was, maar tot de restauratie gehandhaafd is. De vensters van de bovenverdieping hadden sedert de 19de-eeuwse wijziging van kozijnen met een vast kalf naar gewone schuiframen geen luiken gehad. Bij de restauratie zijn de raamkozijnen boven en onder weer van een vast kalf en een kleine roedeverdeling voorzien en kregen alle weer luiken voor de onderste gedeelten. Thans zijn de schuiframen donkergroen, hetgeen een wezenlijke verandering van het aspect is. | |||||||||||||
SmidskapelIn de jaren 1968 tot 1971 werd gewerkt aan de Smidskapel[b12:25]. Van het venster waren de gehele zandstenen omranding en de vork origineel. De middenmontant en de verdere vulling van het venster waren in de loop van de tijd vervangen door baksteen, inclusief de kantmontants. In de onderste punt van de vlieger resteerde nog een klein stuk van de originele tracering. Alles is weer aangevuld in vervangende natuursteen (muschelkalksteen) en is vormgegeven overeenkomstig de tekening van Claes Jansz Visscher. In de topgevel zijn de dagkanten van de beeldnis en de zoldervensters hersteld in overeenstemming met de oorspronkelijke vormgeving. De gevonden vogelgaten werden, om inwatering en andere voor de muur ongunstige gevolgen uit te sluiten, dichtgezet met een donker stukje baksteen op 5 centimeter achter het gevelvlak. Gedeelten van de natuurstenen doorgang naar het zuiderportaal werden blootgelegd met een gaaf basement aan de oostzijde en een aanzet voor de onderste boog (afb. 102). Er zijn ook oude duimen gevonden waarop de deuren draaiden. De onderzijde van de boog die de deuropening overdekte, is in aanzet teruggevonden, maar over de bovenzijde van dit onderdeel bestond geen duidelijkheid. Gekozen is voor een horizontale lijst met in het midden een console versierd met beeldhouwwerk[b12:26]. Onder op de kraagsteen is het jaartal 1971 aangebracht. Het in 1915 | |||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||
737 Zuiderportaal, librije, IJzeren Kapel en Kerkmeesterskamer; 1979. RCN
heropende poortje tussen de librije en het zuiderportaal bleek oorspronkelijk in de Smidskapel te hebben gezeten. Daar was in het metselwerk als het ware de contravorm van de natuursteenblokken nog aanwezig. Het poortje werd naar zijn eerste plaats teruggebracht. Daarbij werd een nieuwe deur op de oorspronkelijke plaats aan de achterzijde aangebracht en werd de weggehakte profilering aangevuld. Het blindvenster aan de oostzijde werd ontdaan van de 18de-eeuwse toevoegingen (lagere top, tracering en montants) en teruggebracht in de oorspronkelijke vorm met een top die achter de voorlijst onder het houten gewelf verdwijnt. Als consoles werden twee kraagsteentjes van het heropende venster aan de oostkant van de Sint-Sebastiaanskapel gebruikt en een derde werd gekopieerd. | |||||||||||||
Zuiderportaal, librije en IJzeren KapelIn 1976 nam men de beslissing dat de bestaande 18de-eeuwse doorgang van het portaal wordt gehandhaafd. De notulen van de directievergadering van 13-5-1976 melden daarover: ‘Door de grootschaligheid van de kerkmeesterskamer zou een herhaling van de kleine middeleeuwse poort te miezerig uitkomen. In de dichtgemetselde doorgang is een raampje gedacht ter vermenselijking van die hoek. Het raam als architectonisch element in de librije krijgt door een gotische tracering zijn bijzonderheid terug’. Op de IJzeren Kapel komt een opengewerkte borstwering. Hoogte en indeling zijn bekend. De bakstenen borstwering tussen de pinakels op het portaal wordt weggenomen, de pinakels worden hersteld. ‘Op deze manier ontstaat het eigen karakter van portaal, librije en IJzeren Kapel tussen het huiselijke gewriemel’. De benadering van het te restaureren object was architectonisch, niet vanuit een historisch perspectief. De librije verloor hierbij het unieke neerwaarts schuivende raam uit 1770. De kastenwand uit 1770 is gesloopt omdat die ‘de ruimte bedierf’ en bovendien bij handhaving de mogelijkheid ontnam om het gotische poortje op zijn oorspronkelijke plaats terug te brengen. De omlijsting van de schuingeplaatste westelijke doorgang van het portaal is hersteld en weer dichtgemetseld. In de vulling is een lichtopening gemaakt, die met glas-in-lood bezet is. De in baksteen gemetselde opbouw boven het fries is verwijderd en de gehavende pinakels zijn weer aangevuld. Op de zuid- en westgevel werd een opengewerkte borstwering gereconstrueerd. De enige gegevens die ter beschikking stonden waren de hoekstijl tegen de westelijke steunbeer van de Sint-Sebastiaanskapel en de kraagstenen, die onder de andere stijlen aangebracht waren. De borstwering bestaat thans uit een aantal elkaar snijdende ellipsbogen waarbinnen drie- en vierpassen zijn beschreven. Voor dit patroon heeft de noordwestelijke borstwering van het noorderportaal model gestaan. Het geheel is uitgevoerd in muschelkalksteen. Op de IJzeren Kapel werd weer een tentdak aangebracht. | |||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||
In het portaal werd het in 1770 gewijzigde gewelf in de oorspronkelijke toestand hersteld. Na het weghalen van het poortje naar de librije is het terug liggende deel van de nis hersteld. De oorspronkelijke kraagsteen is daarbij vrijgekomen. Ook de oorspronkelijke positie van de gewelfribben is hersteld. De latere kraagsteen is echter als curiosum op zijn plaats gebleven. In de zijgevel van het portaal zijn een paar stukken van de tracering van het venster van de librije gevonden. Doordat ook de plaats van de aanzet van de tracering in het bestaande werk was aangetroffen, achtte men een reconstructie mogelijk. Van het zware traliehek dat alle 17de-eeuwse en latere tekenaars weergeven, zijn de gaten voor de brugijzers en de gaten voor de verticale staven in de gevonden natuursteenstukken aangetroffen[85: 49]. Het laat-18de-eeuwse schuifraam werd vervangen door een natuurstenen venster met glas-in-lood. In de doorgang van de librije naar de Sint-Sebastiaanskapel werd de betimmering aan de zuidzijde verwijderd op zoek naar aanwijzingen voor een oudere (en niet gevonden) doorgang. De muur werd bezet met 18de-eeuwse blauwe tegels, die afkomstig zijn uit gesloopte aanbouwen van de kerk. In een kast die in de zuidwestelijke steunbeer van de kapel is gebroken, bevond zich een 18de-eeuws fonteintje met bijbehorend waterreservoir. Dat is helaas in het laatste stadium van de restauratie ontvreemd[b21:14] Op een halve tot anderhalve meter onder de houten vloer werd een geheel verzakte natuurstenen vloer gevonden. Deze is herlegd op het niveau van die houten vloer. In 1971 werd in de zijmuur van de Kerkmeesterskamer een originele hogel gevonden[85:48]. | |||||||||||||
VieringOm werkzaamheden aan de labiele kolommen van de viering en de erboven staande constructies mogelijk te maken, werden in 1967 tijdelijk tralieliggers tussen de punten boven de vieringkolommen aangebracht en diagonaal werden trekstangen bevestigd. In de daarop volgende periode zijn onderdelen van de kap hersteld. Aan de buitenzijde werden de houten topgevels voorzien van windveren overeenkomstig het model dat op oude prenten te zien is. Reeds in 1965 was het in 1952 afgenomen deel van de dakruiter hersteld en van een nieuwe koningstijl voorzien. Nu werd het resterende deel van het torentje van lood ontdaan, gerepareerd en weer van de bekroning voorzien. Na bekleding met lood waren de werkzaamheden voltooid in 1970. Door versterking van de houtconstructies en de verankering werd de toestand van de sterk scheefstaande noordwestelijke vieringkolom gestabiliseerd. In 1974 werd boven de kolom een stalen manchet aan trekstang naar de kolom van de preekstoel bevestigd. Bij onderzoek boven de vieringkolom werd onder de halfronde diagonale hoekcolonnet uit de 18de eeuw de moet gevonden van een stenen voorganger met een ojiefvormige peerkraal als doorsnede. Bij herstel van de houtconstructie is de oude vorm teruggebracht. In 1977 is de ingepakte zuidoostelijke vieringkolom gerestaureerd. Alleen de ommanteling bleek te zijn gescheurd als gevolg van roestende ankers. De 15de-eeuwse kern die omgeven was door ijzeren beugels, bleek nog geheel intact. | |||||||||||||
Lichtbeuk schipDe vier oostelijke topgevels aan de noordkant werden voorzien van een in baksteen gemetselde afdekking waarvan de profilering geïnspireerd is op de oorspronkelijke zandstenen afdekking, die aan de westzijde nog gedeeltelijk behouden bleef. Aan de zuidzijde kregen alle toppen op het 18de-eeuwse metselwerk een ezelsrug-afdekking in basaltlava. Er werden geen hogels en kruisbloemen aangebracht. De vensters waren in de 18de eeuw voorzien van een vorktracering en herkregen nu de tracering zoals Emanuel de Witte die ooit had geschilderd. Aan de noordzijde is in het vak 5-6 het jaartal 1973 in het glas aangegeven, in het vak 2-3 het jaartal 1974. Bij de restauratie zijn rondom de aanzet van de scheiboog boven de kolommen 4, 5, 6, 25, 26 en 27 (oostelijke helft) beugels van roestvast staal gemaakt die voorzien zijn van aangesmede ogen, waar de trekstangen in grijpen. Dit is geschied in navolging van 18de-eeuwse voorzieningen boven de kolommen 27 (westelijke helft), 28 en 29. Al het ijzerwerk is vuilwit geschilderd om niet tegen het pleisterwerk of de natuursteen af te steken. Voorheen waren de trekstangen zwart geschilderd. In augustus 1977 viel een van de marmeren bekledingsplaten van de pilasters onder het grote orgel naar beneden. Dit was gevolg van gebrekkige verankering of van zettingen in de toren. In 1978 werden scheuren in de kapitelen van de 18de-eeuwse kolommen 2 en 3 volgegoten met kunststof. | |||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||
HuiszittenkapelDe restauratie van de gevel ving aan in september 1969. De afwijkende opbouw van de topgevelafdekking werd beschreven in hoofdstuk 1.9. De hogels werden hier apart aangevuld (afb. 109b). Van het venster waren de onderste stukken van de dagkanten, het basement van de middenmontant en de tussenmontants nog aanwezig. Aan de oostkant was dat Ledesteen die aan de buitenzijde sterk verweerd was. Dat deel is vervangen door muschelkalksteen. De middenmontant, andere montants en traceringen waren in de 18de eeuw door baksteen vervangen. Boven het spruitstuk zijn de beide delen van de vorm nog in zandsteen aanwezig. Alle bakstenen delen zijn in muschelkalksteen vervangen. Er kwam een geheel nieuwe tracering, gebaseerd op de tekening van Claes Jansz Visscher. Het glas is 1976 gedateerd. Het venster kreeg onder twee blinde vakken waarachter de bovenverdieping van het huis 23 zich bevindt. Voorheen was het venster hoger dichtgezet maar bij de restauratie is de goot tussen venster en het dak van het huis lager gelegd. | |||||||||||||
Lysbeth GavenkapelDe gevel werd eerst in 1977 gerestaureerd. Ook hier werden topgevel en venster in dezelfde staat gebracht als bij de eerder gerestaureerde kapellen. De venstertracering werd eveneens geënt op de prent van Claes Jansz Visscher. | |||||||||||||
DoopkapelDe doopkapel en aansluitende westgevel werden gerestaureerd in 1976-'77. Ter plaatse van de doopkapel werd de verdieping van het voorgebouwde huis nr. 17 afgebroken en de bebouwing van een plat dak voorzien, zodat de kapel beter vanaf het plein zichtbaar is geworden. | |||||||||||||
ZerkenvloerIn de eerste jaren van de restauratie heeft mej. Bijtelaar een nauwkeurige studie van de zerkenvloer gemaakt. Veel zerken konden op grond van haar bevindingen weer op hun oorspronkelijke plaats teruggelegd worden. Soms bleken er twee zerken op één plaats te horen, de laatste en zijn voorganger, die later verkocht of anderszins verplaats was. Dan moest een compromis worden gezocht. | |||||||||||||
Oudekerksplein 23In het vertrek tegen de Kerkmeesterskamer werd ca. 350 blauwe tegels verwijderd. Waar die gebleven zijn, is (april 1999) niet bekend. De spiltrap tussen hoofdverdieping en bovenverdieping werd opnieuw aangebracht. Tussen de ingangspartij en de beide vensters links daarvan werd op beide verdiepingen een ovale lichtopening gemaakt die de spiltrap verlichten. Door de architect werd overwogen de 18de-eeuwse verdieping te slopen maar het toenmalige stichtingsbestuur verhinderde dit. In de gevel zijn op de hoofdverdieping
738 Oudekerksplein 23 na restauratie; 2001. HJ
| |||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||
en de bovenverdieping in het deel voor de Lysbeth Gavenkapel drie vensters geplaatst in plaats van de twee die er sedert eeuwen zaten. Daartoe werd het linker kozijn meer naar links verplaatst en midden tussen de beide vensters nog een gelijkvormig kozijn aangebracht (afb. 738). Tussen de ingang en het kozijn daar links naast kwam een kleine ovale opening die voor verlichting op de gereconstrueerde spiltrap zorgt. De talrijke voorheen aanwezige balkankers verdwenen. Er waren vroeger drie dakkapellen waarvan de middelste breder was dan de beide andere. Boven op de brede dakkapel was een eenvoudig kuifvormig opzetstuk waarop een hijsbalk rustte (afb. 579 en 580). Bij de restauratie kwam er slechts een kleine dakkapel in het midden zonder bekroning en hijsbalk. Het pothuis is in 1960 gesloopt waardoor de zijgevel van de Kerkmeesterskamer met het geopende kruisvenster vrij kwam. Ook het tochthokje voor de toegang tot het souterrain verdween. | |||||||||||||
SlotopmerkingenDe officiële opening van de gerestaureerde kerk vond plaats op 14 maart 1979. Het zuiderportaal was toen nog niet gereed. Bij de restauratie is de beleidslijn grotendeels bepaald door het architectonisch inzicht en de waardebepaling van de architect, niet door respect voor het gegeven dat veel na de Middeleeuwen werd veranderd naar de inzichten uit die eeuwen. Tekenend voor deze zienswijze zijn de overwegingen die golden bij het aanbrengen van de patronen in het nieuwe glas-in-lood. De middeleeuwse vensters hadden een overhoeks ruitvormig glaspatroon, dat door Claes Jansz Visscher rond 1612 nog in alle vensters werd weergegeven. Later is dat overal gewijzigd in een rechthoekig glaspatroon. In de vensters zijn bijna overal de middeleeuwse traceringen en profileringen teruggebracht. Bij de beglazing werden verticale en horizontale loodstrippen toegepast, hetgeen naar de opvattingen van de architect een rustig beeld geeft in harmonie met de hoofdzakelijk ook horizontale en verticale lijnen die door de vensters te zien zijn. Dit spreekt vooral aan de noordzijde van de kerk, waar de omringende bebouwing dicht op de vensters staat. De lijnen van het glas en het wazige beeld van de gevels erachter vormen samen een rustig samenvallend beeld. In de Sint-Sebastiaanskapel is de afstand tot de omringende bebouwing aanmerkelijk groter dan elders. Hier is het samenvallen daarom van minder betekenis. De markante plaats aan de kop van het zuiderdwarsschip maakt een afwijkende behandeling juist hier aanvaardbaar. Als consequentie van het aanbrengen van een tracering en een beglazing volgens de tekening van Visscher met een diagonaal knuppelkruis en kruisende pijlen was hier een diagonale beglazing geëigend, aldus de architect. Ter verantwoording staat bij de vensters in de lantaarn van het schip vermeld dat dit werd gedaan omdat het ‘passend’ was ‘bij de andere kerkramen in het rustiger beeld dat is nagestreefd’[b18:18]. Niet is verantwoord waarom dan de 18de-eeuwse vorktraceringen vervangen zijn door de bepaald minder rustige gotische traceringen.
Op de zolder werden een groot aantal stenen bouwfragmenten opgeslagen, waaronder kraagstenen en baldakijns uit steunberen. Eén ervan is van Ledesteen, uitzonderlijk goed behouden gebleven. Vermoedelijk is dit baldakijn afkomstig uit de kooromgang of het Buitenlandvaarderskoor. Ook zijn er zandstenen onderdelen van latere perioden. Er zijn erbij waarvan men zich afvraagt waarom ze niet op de oorspronkelijke plaats zijn gebleven of teruggeplaatst. | |||||||||||||
TorenRestauraties en herstellingen aan de toren, eigendom van de gemeente Amsterdam, staan geheel los van werkzaamheden aan de kerk. In 1954 werd het stenen gedeelte van de toren hersteld. Delen van de mantel van 1738 waren losgelaten, met name aan de zuidzijde. Een probleem vormden vooral de talrijke ijzeren ankers, die in het 18de-eeuwse metselwerk opgesloten zaten. Er zijn nieuwe trekankers met wartels aangebracht, die binnen in de toren zichtbaar zijn. Bij die gelegenheid zijn ook de uit 1738 daterende steungevels tussen toren en zijbeuken weggebroken. In het tweede lid is aan de westzijde onder de al aanwezige jaartallen 1565 en 1738 het jaartal 1955 aangebracht. Van deze werkzaamheden is vrijwel geen documentatiemateriaal bewaard gebleven.
In 1962 is het bovenste deel van de toren in de steigers gezet voor een normale onderhoudsbeurtGa naar eind290. Op twee plaatsen bleken bijzondere voorzieningen nodig. De | |||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||
boogvormige ribben van de peer, elk met een doorsnede van ca. 15 × 15 centimeter bestonden elk uit enige zware stukken eikenhout, die destijds uit zwaar plaathout waren gezaagd, overeenkomstig de gewenste kromming. De oorspronkelijke constructie zal bestaan hebben uit krommers aan één stuk. De in 1962 aangetroffen schenkels zullen al een reparatie geweest zijn. De stukken waren onderling met ijzeren strippen en bouten aan elkaar gezet. Op verschillende plaatsen waren de houten stukken gescheurd, deels verrot of door roest van het ijzerwerk uit elkaar gedrukt. In het verleden was het geheel al eens met ijzeren schoren versterkt. Die schoren verstoorden het silhouet van de bekroning. Desondanks was er enige beweeglijkheid te constateren. Het was nodig de hele kroon te vernieuwen. De nieuwe krommers zijn elk samengesteld uit lamellen van Amerikaans grenenhout, die in vier lagen verspringend met gegalvaniseerde gesmede ijzeren nagels tot één geheel op elkaar zijn gespijkerd, nog versterkt door koperen bouten. Een tweede, ingrijpender voorziening werd in 1963 getroffen aan de hoofdstijlen van de lantaarn waar de carillonklokken hangen. |