De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
2.b Meubilair en betimmeringen uit de perioden na 1578InleidingIn de Rooms-Katholieke eredienst was de meeste aandacht gericht op het hoofdaltaar en de handelingen die daar werden verricht. Er werden wel predikaties gehouden vanaf de preekstoel, maar die waren toch in verhouding van minder belang. De zitplaatsen in het middenschip van de kerk, zo die er al waren, richtten zich naar het oosten. Tegen de kolommen die het middenschip van de zijbeuken scheiden, waren altaren geplaatst. Alleen tegen de kolom ten westen van de noordoostelijke vieringkolom stond de preekstoel. Doopplechtigheden vonden plaats in de ruimte voor de preekstoel, die met een hek was omgeven en als ‘dooptuin’ of ‘doophuis’ werd aangeduid. Toen de kerk in 1578 overging naar de nieuwe godsdienst, werd het gesproken woord het belangrijkste element in de diensten. Het koor verloor zijn functie. In het schip rangschikte men de zitplaatsen rond de preekstoel, die op dezelfde plaats bleef als in de katholieke tijd. Belangrijke personen kregen aparte zetels in de kerk. Rond de kolommen in het schip werden prominente ‘gestoelten’ gemaakt en op andere plaatsen werden losse banken gezet, die verplaatsbaar waren omdat er eventueel ook onder begraven moest kunnen worden. De minder bevoorrechten - de ‘gewone burgers’ - hadden geen vaste zitplaatsen in de kerk. De vrouwen namen zelf een stoel, bankje of krukje mee. Hieruit groeiden allerlei misstanden. Al enige uren voor de aanvang van de kerkdienst stond men buiten opgesteld. Bij het opengaan van de deuren drongen de kerkgangers zich onder luid geraas met vechten en duwen naar binnen. Daarom had men plaatsbewaarsters aangesteld die elk een aantal vrouwenstoelen beheerden. Die kon men tegen vergoeding voor een keer of een heel jaar huren. Maar de plaatsbewaarsters en de kerkknechten (deurwaarders) probeerden er ook zoveel mogelijk munt uit te slaan, zodat de kerkmeesters in 1664 besloten de verhuur van plaatsen zelf ter had te nemen[69-1:37]. Ook de plaatsen voor mannen werden voortaan verhuurd en voor een stoof of een voetenbankje moest worden betaald. In het doophuis waren plaatsen gereserveerd voor deftige, welgestelde en belangrijke dames. Voor de dopelingen en hun familieleden bleef haast geen plaats over. Na 1810 werd bepaald dat alleen de vrouwen van de predikant, de koster, de voorlezer en de leden van het kerkbestuur een vrije plaats in het doophuis zouden krijgen. Na de omwenteling in 1795 predikte men Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap en daarbij pasten geen rouwkassen met familiewapens en ook geen herenbanken meer in de kerk. Met weinig gevoel voor piëteit sloopte men de banken rond de kolommen maar met een vooruitziende blik werden de onderdelen wel opgeslagen. In 1802 werd het herplaatsen van de regeringsbanken toegestaan. Voor de armen kwamen er speciale banken zonder leuning, die in de zuiderzijbeuk werden neergezet op plaatsen waar vaak het zicht op de preekstoel werd belemmerd door een kolom of een herenbank. Eind 18de eeuw waren de inkomsten uit de 1972 graven f 2240 per jaar, het banken- en stoelengeld bedroeg f 1940Ga naar eind213. De verhouding tussen de totale oppervlakte van de kerk en die welk ingenomen werd door banken en stoelen bedroeg 1:6. Schilders zoals Emanuel de Witte en Jan Goeree spiegelen ons een beeld voor van een lege kerkruimte waarin alleen rond de kolommen en in verplaatsbare banken zitplaatsen waren. Uit het bovenstaande blijkt dat dit niet overeenkomt met de werkelijkheid, zeker niet tijdens diensten. In de zuiderzijbeuk stonden hoge, ongemakkelijk zittende banken. Toen in de 19de eeuw het begraven in de kerk werd verboden, werd de hele ruimte van het middenschip vol gezet met stoelen. | |
KoorhekIn 1681 werd het 16de-eeuwse koorhek vervangen door een nieuw in de vormentaal van het uitgaande Hollandse classicisme. Johannes Lutma de Jonge maakte toen een | |
[pagina 323]
| |
599 Koorhek gezien uit Hoge Koor; 2000. HJ
600 Koorhek, koperwerk middenvak; 2000. HJ.
tekening van het koor[64-1:37]Ga naar eind214. Het ontwerp van het hek en het snijwerk is van de meester beeldsnijder Adriaen Cuyper, die rekeningen indiende voor tekenwerk, een model van het koperwerk, twaalf Ionische kapitelen en lijstwerk. Het timmerwerk is van Adriaen de JongeGa naar eind215 en het geelkoperwerk werd gegoten door Gilles Wybrants. De laatste bracht veel oud koper in mindering dat - naar wij moeten aannemen - afkomstig is van het oude koorhek dat Emanuel de Witte nog afbeeldt. De kosten van het koperwerk waren (onder aftrek van het oude koper) ongeveer 3000 gulden. Zie bijlage 1. Het nieuwe hek is geheel van eikenhout en werd geplaatst op twee stoeptreden waarvan de bovenste moeten van het oudere hek vertoont. Het hek wordt door zes Ionische pilasters verdeeld in vijf vakken en is aan weerszijden vrijwel identiek. Het tweede vak vanaf de beide vieringkolommen is draaibaar uitgevoerd als deur. Daar is de maat gemeten hart op hart pilaster 1,92 meter, de andere vakken meten 1,70 meter (afb. 599). Het koorhek is opgebouwd uit een raamwerk, waarop een betimmering is aangebracht. Op de pilasters rust een hoofdgestel met een ver overstekende kroonlijst op blokjes. In 1844 werd het hek 20,5 centimeter hoger geplaatst en werd op de kroonlijst een verhoging gemaakt (afb. 544). Die opbouw is in 1911 weer verwijderd. Tussen de pilasters zijn in het onderste gedeelte eiken panelen. Het bovenste deel, ongeveer tweederde van de hoogte, is voorzien van een traliewerk in geelkoper, dat bestaat uit zeven forse stengels, in reliëf gemodelleerd (afb. 600). Daaruit maakt zich afwisselend links en rechts een bladtop los. Op tweederde van de hoogte splitsen zich de stengels en neigen de buitenstengels naar het midden van het traliewerk. Daarbij oversnijden sommige stengels elkaar en vormt zich in het bovenste deel een fijnmazig netwerk van twijgen, die zich als een arabesk ontwikkelenGa naar eind216. Het traliewerk in de deuren is aan de bovenkant halfcirkelvormig gesloten. Hier zijn acht stengels. In het fries van het koorhek prijken aan de westzijde in Romeinse letters dichtregels van de kerkmeester Cornelis Schellingen:
't Misbruyk in Godes Kerck allengskens ingebracht; Is hier weer afgedaen in tiaer seventich acht XVc.
Aan de oostzijde staat:
men moet om godes dienst en kenniss' reyn te houwen op 's woords gront nu voortaan geen menschen instel bouwenGa naar eind217.
Deze teksten zijn in 1594 vermoedelijk in gotische letters op het oude koorhek geschilderd door Cornelis Dircksz (zie bijlage 1) en overgenomen in eigentijdse letters op het nieuwe hek. In 1868 werden de pilasters, het architraaf en de kroonlijst wit gemarmerd (afb. 553)[b18:45]. In 1911 is deze beschildering weer verwijderd. | |
[pagina 324]
| |
Koorafsluiting[b18:48]Nadat het sacramentshuis was afgebroken, werd het uitbuigende gedeelte van het koorschot tussen de kolommen 13 en 14 vervangen door een nieuw gedeelte dat de richting van de muur volgt. In 1608 kwam aan de buitenzijde nog een tweede schot, gesigneerd 1608 2 May fo(?) Linnich. Op het hele koorschot werd een hoofdgestel geplaatst, dat gedragen werd door gedraaide balustertjes (afb. 731). De bovenkant oversneed de tapijtbeschilderingen op de kolommen en het onderste stuk van de moet van de apostelbeelden. De balustrade is dus na de Alteratie gemaakt. In 1589 werd ‘bet. an Jan Andriessen wieldrayer voer 20 pylaertkens ...’. In het totaal zijn 79 pilaartjes geleverd[b18:59]. Alhoewel niet is aangegeven waarvoor die bestemd waren, kan worden aangenomen dat het hier om de balustrade gaat. Op de lager gelegen bovenregel in de kooromgang is eerst een fries aangebracht in de vorm van een paneel binnen een geprofileerd randhout. Daarop bracht Cornelis Dircksz een tekst aan ter herdenking van de ondergang van de Spaanse Armada in 1588[b18:62]. Die tekst was, zoals die op het koorhek, gevloeid uit de dichtader van Cornelis Schellinger. De vergulde letters vertonen een merkwaardige mengeling van cursieve en gotische vormen. De tekst luidt:
‘Theijlloos Verbondt ghesinn't de Waerheijdt uijt te roijen, Hadde de Spaensche Vloot, end’ Groot Heijr opgebracht. Maer Godt dit Heijr verlet't; En doet de Vloot verstroijen Door vuijr ronds-om t'en toon'; slaet die te gront met cracht. Looft hem die Sijn Saeck Recht't, in 't Jaer tachtich end'achtGa naar eind218.
Boven de kleine zijdeur aan de zuidoostkant, waardoor de bruidsparen het koor plachten te betreden, werd - vermoedelijk ook door Cornelis Dircksz in 1599[b18:62]_de volgende tekst aangebracht:
‘Twist, hovaerdy en d'overdaet Doen dat gheen huis seer langhe staet. Melanthon’
Op een schilderij van Emanuel de Witte uit 1659 is de 16de-eeuwse betimmering van het koorschot weergegeven. Bij de restauratie bleek het hele thans aanwezige schotwerk boven de banken blauwgroen te zijn geschilderd, de kleur die in 1755 over al het houtwerk in de kerk werd gestreken. Hieruit kan worden opgemaakt dat de huidige betimmering van voor of uit 1755 dateert. In 1843-'45 zijn vurenhouten delen toegevoegd.
Vingboons tekende op zijn plattegrond (1683) in de meest oostelijke rechte travee in het koorschot zowel aan de noord- als aan de zuidzijde een deur, waarvoor aan de kant van de zijbeuken enkele treden waren. Hieruit blijkt dat de vloer van het koor toen hoger lag dan in de rest van de kerk. Op een aquarel van Schouten uit omstreeks 1786 staan in het Buitenlandvaarderskoor aan de zuidzijde van het koor twee toegangen tot het Hoge Koor, zoals die tot de restauratie nog aanwezig waren (afb. OA 33). Zij zijn vervangen door een nieuwe doorgang.
Het muurtje waarop het koorschot staat, is in de 18de eeuw vernieuwd in stenen van 21 centimeter lengte, vermoedelijk in samenhang met het maken van een nieuwe toegang aan de zuidzijde. | |
Preekstoel in het koorIn het hart van de koorsluiting, op de plaats waar het hoofdaltaar gestaan had, kwam een kleine preekstoel die dienst deed bij huwelijksinzegeningen. Voor 1845 was er een klankbord dat op vier kolommen rustte. Om de predikant iets meer armslag te geven, werden de kolommen vervangen door ijzeren kolommen die van een betimmering werden voorzienGa naar eind219. In 1860 zijn er gebogen schotten aan de achterzijde gemaakt. Omstreeks 1907 is het houtwerk van verf ontdaan; alleen de delen die bedekt waren door betimmering behielden hun marmer-beschildering. Thans is de kuip van de preekstoel gemarmerd, oker en licht oker, de voet is grijs (afb. 599). Aan de onderzijde zit een voluut waaruit zich acanthusranken ontwikkelenGa naar eind220. | |
PreekstoelDe preekstoel is altijd bevestigd geweest tegen de kolom ten westen van de noordwestelijke vieringkolom[73:32]. De eerste vermelding van een preekstoel stamt uit | |
[pagina 325]
| |
601 Preekstoel en doophek; 2001. HJ
602 Preekstoel, kuip; 2000. HJ
603 Preekstoel, traphek; 2000. HJ
1413[b18:25]. Er zijn reparaties bekend uit 1569 na beschadigingen tijdens de beeldenstorm. De huidige preekstoel dateert uit 1642 (afb. 601)[69-1:37; 75-1:28]. De zeskante kuip werd gemaakt door Jan Pietersz kistenmaker (zie bijlage 1) en bestaat uit hoekribben waartussen vakken die bestaan uit twee door profiellijsten omzoomde panelen (afb. 602). De hoekribben zijn versierd met symmetrisch gesneden plantenmotieven, gevormd door acanthusranken. Voor de hoeken staan Corinthische zuiltjes waarvan de basementjes van ebbenhout zijn. De schacht is aan de onderkant over ruim een derde versierd met kwabornament waarboven een ring van ebben. Daarop volgen cannelures, gestopt onder een ebben rondstaaf. De kuip wordt aan de bovenzijde afgesloten met een kroonlijst die sedert lang schuil gaat achter een bekleding. Onder de kuip is rondgaand een gebombeerde lijst met snijwerk van plantenmotieven, die rond de vooruitspringende basementen van de zuiltjes is gekornist. De onderkant van de kuip is ojiefvormig ingezwenkt. De hoekribben zijn versierd met een maliënmotief. In ieder veld is een gesneden cartouche in kwabornament. De afhangende beëindiging is verloren gegaan. In de kuip is een wegdraaibaar bankje dat in hoogte verstelbaar is[b18:27]. Verondersteld wordt dat het houtsnijwerk van de hand van de beeldsnijder Nicasius van Eyckelsbeeck is[75-2:28]. De kuip wordt ondersteund door ijzers die in het basement van de kolom bevestigd zijn. De toegang tot de kuip bevindt zich aan de noordoostzijde en wordt gevormd door een trap met acht optreden en een bordes. De vloer van de kuip ligt nog een trede hoger. Het trapbordes wordt gesteund door een zwaar getorst vierkant ijzer dat in het basement is bevestigd. De koperen leuning werd vervaardigd door Joost Gerritsz Geelgieter (zie bijlage 1). Op de strip waarmee de leuning aan de zijwang van de trap is bevestigd, staan de initialen I.G.G. en het jaartal 1643. De leuning bestaat uit uitbundige ranken met acanthusbladen die uit kolven ontspringen (afb. 603). De handgreep is aan de bovenzijde gegolfd en eindigt in een verzwaarde kop met kwabornament. In 1778 is de trap vernieuwd. De rechter boom is gebogen zodat de onderste vier treden een gebogen wel hebben. De linker boom is recht. Op de onderzijde van de zesde trede staat ingesneden 19.YUNI.1779. De trap was betimmerd. Van de trappaal bestaat een rekening uit 1778 van Georg Stephan Schuppius: ‘een Klauw van de Trap aan de Preekstoel’[b18:25]. De klauw is aan twee zijden voorzien van snijwerk dat bestaat uit een driehoekige aanzet waarboven rolwerk waaruit zich een acanthusblad ontwikkelt. Het rugschot tegen de kolom boven de kuip is bezet met snijwerk van rolwerk met ‘bandijzer’. De bovenzijde wordt ingenomen door een halve cirkel met radiale stralen. De hoekstijlen hebben onder groeven, boven een ‘gesphanger’ met peentje, bekroond door een cartouche met diamantkop. Op het fries van het rugschot is in vergulde letters de volgende tekst geschilderd: ist dat yemand spreeckt dat hy spreecke als Gods Woordt, I, Petrs IIII. De preekstoel was geelbruin in houtimitatie geschilderd maar werd in 1909 afgeloogd. In dat jaar werd het rugschot ook aan de achterzijde van de kolom voortgezet[b18:29]. Bij de restauratie is die toevoeging weer ongedaan gemaakt. Het grote klankbord omvat de kolom ook aan de achterkant en had een vlakke onderzijde. Die werd in 1844 versierd met lijstwerk, in het midden waarvan een gesneden rozet is[b18:29]. In het fries zijn aan iedere zijde drie consoles aangebracht waaronder in het architraaf twee druppels. Het klankbord is met twee ijzeren stangen opgehangen boven het kapiteel van de kolom (afb. 601). | |
DoophuisEmanuel de Witte beeldt rond 1660 op zijn vele schilderijen steeds een doophek af, dat een andere indeling heeft als het huidige. Aan de bovenzijde is een smalle strook met balustertje en daaronder is de hoogte verdeeld door een regel met daarboven en eronder panelen. Het nu aanwezige doophek heeft boven een reeks forse balusters in omgekeerde vaasvorm en onder één rij panelen (afb. 604). Dit hek is wel te vinden op de tekening van Jan Goeree van omstreeks 1710. Blijkens een vermelding in de notulen van de diaconie zou het hek in 1664 gemaakt kunnen zijn[b18:30]. Het gebruikte koperwerk is waarschijnlijk van het voorgaanden hek afkomstig. De opstelling van het doophek rond het doophuis is in de loop van de tijd enige malen gewijzigd, voor de laatste keer bij de restauratie in 1978 (afb. 605). Het totaal bestaat uit 15 vakken die gescheiden worden door pilasters. Aan de zuid- en westkant heeft ieder vak in het onderste deel panelen, het bovenste deel bestaat uit een houten hekwerk van zes hele en twee halve balusters. De bovenregel heeft met geprofileerde lijst. Voor de preekstoel is een voorlezersgestoelte met lezenaar, geflankeerd door twee draaibare delen van het hek. Naar het westen zijn van hier vijf vakken, naar het | |
[pagina 326]
| |
604 Doophek, detail; 2001. HJ
605 Doophuis en admiraliteitsbank; 2001. HJ
606 Lezenaar doophuis; 2000. HJ
oosten drie. De voorlezersbank springt een pilasterbreedte voor het doophek uit. In het voorvlak zijn vier geboste panelen. De koperen lezenaar is wellicht ook gegoten door Joost Gerritsz Geelgieter (afb. 606). Voor 1725 was de afsluiting aan de achterkant rechthoekig maar werd toen halfcirkelvormig. Aan de westzijde is een schuifbaar paneel dat toegang biedt tot de plaats van de voorlezer. Het oostelijke deel van het hek bestaat uit twee gesloten vakken. Het doophuis heeft boven de toegangen zeker vier koperen bogen gehad. Drie werden in 1842 verkocht[b18:30], de laatste is sedert de restauratie opgeslagen. Ten noorden van het doophuis stonden twee bankenblokken, beide bestemd voor verwanten van dopelingen, één voor mannen en een voor vrouwen. | |
Regeringsbanken[b18:32; 75-1:25]Toen de kerk in 1578 overging naar de nieuwe godsdienst, werd het gesproken woord het belangrijkste element in de diensten. Het koor verloor zijn functie. In het schip rangschikte men de zitplaatsen rond de preekstoel. Belangrijke personen kregen aparte zitplaatsen in de kerk. In 1590 vermeldt het Uitgiftboek een betaling aan Jan Roeloffsz kistemaker voor het gestoelte dat hij maakte voor de Prins van Oranje[b18:32]. Vermoedelijk stond deze bank midden voor het koorhek. Emanuel de Witte en Jacob van Ruysdael hebben daar op een aantal schilderijen en tekeningen een bank weergegeven. Rond de kolommen in het schip werden prominente ‘Gestoelten’ gemaakt (afb. 607). Recht tegenover de preekstoel, rond kolom 25, kregen de burgemeesters omstreeks 1600 hun eigen bank met vijf zetels, overdekt met een luifel die op zes kolommetjes rustte. In 1620 werden door de kistenmaker Jan Pietersz en de beeldsnijder Nicasius van Eyckelsbeeck twee nieuwe regeringsbanken gemaakt. De regerende schepenen kregen een plaats tegen de kolom (26) aan de westzijde van de burgemeesters. De panelen aan de onderzijde van de luifel zijn nog geheel oorspronkelijk. De regerende schepenen kregen ook kolommetjes onder hun luifel. De oud-schepenen kregen een bank aan de andere kant van de burgemeestersbank rond de zuidwestelijke vieringkolom. De detaillering is iets eenvoudiger. Er zijn geen kolommetjes, zodat de luifel aan ijzeren staven aan de kolom is opgehangen. De kerkmeesters kregen in 1625 een gestoelte rond de vieringkolom 7 naast de preekstoel. Jan Pietersz en Van Eyckelbeeck gebruikten dezelfde opzet als van de burgemeestersbank. De bank staat 22½° naar het zuidoosten en dus naar de preekstoel gedraaid. In 1645 verhuisden de kerkmeesters naar een nieuwe bank naast de regerende schepenen tegen kolom 27, onder 22½° ten opzichte van de as van het schip gedraaid naar de preekstoel. De vertegenwoordigers van de Admiraliteit kregen een plaats in de oude kerkmeestersbank. Intussen waren er meer belangrijke colleges gekomen. Zo kregen de commissarissen en de secretarissen eigen banken (kolom 4 en 28), waarvan de laatste onder 45° naar de kansel gedraaid is. De secretarissen kregen kolommetjes onder hun luifel maar die verhuisden later naar de bank van de Admiraliteit. Ook | |
[pagina 327]
| |
607 Regeringsbanken;2001. HJ
608 Burgemeestersbank, detail. HJ
609 Schepenenbank, detail. HJ
de professoren van het Atheneum Illustre, de voorloper van de Universiteit van Amsterdam, kregen een bank en wel tegen kolom 5 bij de preekstoel. Wij vergelijken de detaillering van de kuip van de vijf oudste banken. De burgemeestersbank (kolom 25) heeft kussenpanelen tussen gecanneleerde pilasters. Op die pilasters was aan de bovenzijde een beslagwerkornament waaronder een ‘peentje’ van ebbenhout. Schouten beeldt dat nog af in 1786 maar die versieringen zijn in de loop der jaren verdwenen. De panelen hebben smalle kussenstukken in het midden, horizontaal en verticaal gaan regels naar de randen het paneel zodat vier afzonderlijke panelen zijn ontstaan die ieder een rechthoekige uitsnede in een hoek hebben (afb. 608). De handlijst erboven heeft een eenvoudig kroonlijstprofiel. De kolommetjes onder de luifel hebben Corinthische kapitelen en de schacht is boven gecanneleerd, door een ring gescheiden van een glad deel eronder. De bank van de schepenen (kolom 26) heeft hetzelfde type panelen, die gescheiden zijn door Dorische pilasters met basement en kapiteel. De schacht is gecanneleerd, de onderste cannelures zijn gepijpt. De gebombeerde kroonlijst heeft een gebombeerd fries dat is voorzien van een uitgerekte eierlijst met een knorrenmotief in het midden en acanthusbladen op de hoeken (afb. 609). De kolommetjes zijn gelijk aan die van de burgemeestersbank (afb. 610). De bank van de oud-schepenen (kolom 24) heeft ongedeelde kussenpanelen tussen
610 Schepenenbank. HJ
611 Bank van de oud-schepenen, detail. HJ 328
| |
[pagina 328]
| |
612 Bank kolom 27. HJ
613 Bank admiraliteit. HJ
gecanneleerde pilasters van vrijwel dezelfde vorm als die van de burgemeestersbank. De ‘peentjes’ zijn bewaard gebleven (afb. 611). De kroonlijst heeft een fries met trigliefen met vier gleuven boven de pilasters en ertussen smalle kussenpanelen. De bank rond kolom 27, oorspronkelijk zetel van de kerkmeesters, heeft vrijwel dezelfde vormgeving als die van de oud-schepenen (afb. 612). De versiering van de pilasters is verloren gegaan. De admiraliteitsbank rond de noordwestelijke vieringkolom heeft panelen van ongeveer gelijke vorm als die van de bank van de schepenen (afb. 613). De pilasters hebben Dorische basementen en kapitelen, de schachten zijn voorzien van casementen. Het gebombeerde fries van de kroonlijst is voorzien van gesneden rollend lofwerk (afb. 614), overeenkomend met het fries aan de onderzijde van de kuip van de preekstoel. Samenvattend blijkt dat de vormgeving van de burgemeestersbank op zich zelf staat, die van de bank van de oud-schepenen en de kerkmeesters gelijk is en die van de schepenen en de admiraliteit veel overeenkomst vertoont. De banken rond de kolommen 7, 24, 25 en 26 kregen een rijkbewerkt fries aan de luifel, de luifels van de andere regeringsbanken hadden een eenvoudig fries. Opvallend zijn schuin geplaatste planken onder aan de luifels die Schouten omstreeks 1786 afbeeldt (afb. OA 32). Blijkbaar hadden de hoge heren last van vallende koude lucht die uit de schiplantaarn neerdaalde. Rond de kolommen was tenslotte geen plaats meer zodat er ook op andere plaatsen banken werden gezet. Die waren wel verplaatsbaar omdat er eventueel onder begraven moest kunnen worden. Voor het koorhek stond eerst de bank voor de Prins van Oranje, maar in 1654 kwam daar een bank voor de leden van de Krijgsraad, gemaakt door Pieter Helt[66:35]. De bank stond vrij in de ruimte zuidelijk van de zuidoostelijke vieringpijler en werd ‘de citadel’ genoemd. Later kreeg de krijgsraad een nieuwe bank, ‘de nieuwe citadel’ genaamd. De eerste citadel werd toebedeeld aan de ‘gewone’ militairen. De krijgsraadbank leidt na de restauratie een zwervend bestaan en staat thans (2000) in de zuiderzijbeuk tegen de westelijk muur. Voor het orgel kwamen twee grote banken. Ten zuiden van het looppad vanuit de toreningang werd een bank voor de regenten geplaatst. Die had eerst 18 zetels maar moest twee maal uitgebreid worden tot 42 plaatsen. Tenslotte kregen aan de andere kant van het looppad de wijkmeesters een bank.
Na de omwenteling in 1795 predikte men Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap en daarbij pasten geen rouwkassen met familiewapens en ook geen herenbanken meer in de kerk. Men sloopte de banken rond de kolommen maar de onderdelen werden wel opgeslagen. In 1802 werd het herplaatsen van de regeringsbanken toegestaan en de kerkvoogdij besteedde dat aan. De bank voor de professoren kwam niet meer terug. Het bestek voor het herplaatsen, opgemaakt door de stadsbouwmeester Abraham van der Hart, vermeldt dat ‘de meeste gedistingeerde Gestoeltens’ van kolommetjes moesten worden voorzien, juist zoals dat vroeger het geval was geweest. De timmerbazen Jan SmitGa naar eind221 en Gerrit Janse, ook bekend als Gerrit Jansen AlbertszGa naar eind222, kregen opdracht tot het maken en stellen van ‘agt Eere-Gestoeltens, tegen de Hoofd Colommen van de voorschreven kerk, met derzelver aanbehooren’[69-1:51]. De huidige luifels zijn alle eenvoudiger dan op de afbeeldingen uit de 17de en 18de eeuw zijn weergegeven (afb. 607). Aangenomen moet worden dat bij de herbouw nieuwe luifels zijn gemaakt. Ook de rugschotten tegen de kolommen, nog weergegeven door Schouten in 1785, zijn kennelijk vernieuwd. De bank rond de noordwestelijke vieringkolom kreeg geen kolommetjes meer onder de luifel. De bank van de schepenen draagt thans het opschrift ‘Kerkmeesters-bank’.
614 Bank admiraliteit, detail. HJ
| |
[pagina 329]
| |
BankenblokkenDe banken in de zuiderzijbeuk komen al voor op de plattegrond van Daniël Stoopendaal uit 1725 (afb. OA 26). Zij waren zo geplaatst dat het zicht op de preekstoel niet belemmerd werd door de kolommen tussen zuid- en middenbeuk en liepen amfitheatersgewijs omhoog. Ook voor het koorhek stonden banken, waarvan de zitplaatsen alle op dezelfde hoogte lagen. In verband met mogelijke begravingen moesten de banken verplaatsbaar zijn. Zij konden min of meer permanent worden gemaakt nadat in 1827 het begraven in kerken verboden wasGa naar eind223. Toch schijnt voor eigen graven nog regelmatig een uitzondering te zijn gemaakt tot er in de Begrafeniswet van 1869 werd bepaald dat er absoluut niet meer in de kerk mocht worden begraven. | |
StoelenOp 18de-eeuwse afbeeldingen komen opvouwbare stoelen voor. Later werd het comfort van de zittingen verbeterd, hetgeen nadelig was voor de opvouwbaarheid. Dit type stoelen had een tamelijk hoog geplaatste zitting omdat ze in combinatie met stoven gebruikt werden. Toen er na 1945 geen stoven meer werden gebruikt, zijn de poten ingekort tot normale zithoogte, wat niet ten goede kwam aan de stabiliteit van de stoelen. Na 1948 werden in de kerk ook stoelen geïntroduceerd, die afkomstig waren uit de Nieuwe Kerk en daar zijn gemaakt ter gelegenheid van de inhuldiging van koning Juliana. Het model is ontworpen door A.A. Kok en is afgeleid van de oude stoelen, maar heeft een stijve zitting. | |
TochtportalenIn de Weitkoperskapel heeft voor 1911 voor het noorderportaal een houten tochtportaal portaal gestaan, dat wellicht in 1582 gemaakt werd. Het ontbreekt evenwel op de schilderijen van Emanuel de Witte. Toen in 1908 de Nieuwezijds Kapel tot veler afgrijzen werd gesloopt, werden twee houten portalen overgebracht naar de Oude Kerk. Een rijk-gebeeldhouwd 17de-eeuws portaal kreeg de functie van tochtportaal in de Weitkoperskapel. Aan de binnenzijde is het volgende opschrift aangebracht: ‘Dit portaal is uit de N.Z. Kapel overgebracht in 1912’. Het portaal bestaat uit deuren en wanden voorzien van fraai houtsnijwerk en op de zes hoeken spiraalvormig gedraaide kolommen. Het gebogen dek draagt een verhoging, eveneens met spiraalvormige kolommetjes. Op de hoeken verheft zich een zestal in hout gesneden vlammen,
615 Tochtportaal uit Nieuwezijds Kapel, geplaatst in Weitkoperskapel; ca. 1920. GAA
616 Tochtportaal uit Nieuwezijds Kapel, geplaatst in Smidskapel; ca. 1920. Steenbergh
| |
[pagina 330]
| |
617 Maquette voor kerk op Botermarkt. RdMz
618 Koorbank uit Nieuwezijds Kapel. HJ
boven zeer dun uitlopend en door een nauwe ring gaande (afb. 615). Het portaal staat thans tegen de westwand van de noorderzijbeuk. Een ander houten tochtportaal uit de Nieuwezijds Kapel, eenvoudiger van vorm, kreeg een plaats voor het zuiderportaal in de Smidskapel (afb. 616). Het heeft een rechthoekige plattegrond met afgeschuinde hoeken. Op de vier hoeken aan de kerkzijde staan gecanneleerde Ionische zuilen, aan de muurzijde soortgelijke pilasters. Aan de smalle zijden is een deur, aan de brede zijde een dubbele deur met gebogen bovenzijde. Aan de kerkzijde is boven de fraai bewerkte deuren het jaartal 1621 gesneden. Dit portaal staat nu voor de uitgang aan de noordoostzijde van de kooromgang. | |
Maquette kerk BotermarktAan het einde van de 17de eeuw maakte advocaat, notaris en kerkmeester van de Oude Kerk Nicolaas Listingh (1630-1705) een ontwerp voor een koepelkerk, die op de Botermarkt (het huidige Rembrandtplein) verrijzen moest. Wellicht heeft hij de hulp gehad van de meester-timmerman Claes van HoutenGa naar eind224. Van het gebouw werd een grote maquette gemaakt van ongeveer 5 meter hoog, die een plaats kreeg in de Sint-Joriskapel (afb. 617). De schaal waarin het model werd gebouwd was ongeveer 1:18. Het gebouw zou een twaalfzijdige kerk zijn, waarvan de zeszijdige middenruimte door zuilen van de omgang is gescheiden. De koepellantaarn gaat omhoog vanaf deze zuilen en wordt bekroond door een torenachtige opbouwGa naar eind225. In 1808 is de maquette overgebracht naar de Nieuwe KerkGa naar eind226, waar hij een plaats kreeg op het oostelijke portaal in de Metselaarskapel. Tijdens de restauratie van de Nieuwe Kerk is het model teruggebracht naar de Oude Kerk. | |
Koorbanken Nieuwezijds KapelTot de inventaris van de kerk behoren banken met een reeks zitplaatsen die op soortgelijke wijze van elkaar gescheiden zijn als de zetels in het koor van de kerk. Deze banken zijn afkomstig uit de Nieuwezijds Kapel (afb. 618). | |
VerbodsbordTot de oorspronkelijke inventaris van de kerk behoort de door Cornelis Dircksz geschilderde ‘ordinasy’, die nu bij de Kerkmeesterskamer hangt (zie bijlage 1). De tekst luidt: Alsoo bij keure mitter Clocke deser Stede ghecun= dicht eenen yghelijck verbooden is, eenigherhande on= sturicheijt of onghelatenheijt inden Kercken of op den Kerck-hoven tot gheenen tijden te bedrijven, daer toe tot opsienders sijn gheautorijseert: die Costers Greaefmaec= kers ende Hont-slaghers mitsghaders s'Heeren Dienaers, Soo sij een yghelijcken bij deesen ghewaerschouwdt dat sij hen wachten: den Kercken ofte Kerck-hoo= ven eenichsins te misbruijcken, op datse niet en ver= vallen inden boeten daer toe ghestelt. An°. 1593. | |
VerlichtingDe kerk bezat in 1582 vier grote koperen kronen, vijftien kleine en tien ijzeren lampen (in kooromgang). In 1597goot Jan Andriesz vijftien nieuwe koperen kroontjes[75-1:25]. Gerrit Cornelisz slotenmaker vervaardigde de ijzeren stangen waaraan de kronen werden opgehangen. Er waren op dat moment vier grote kronen in het middenschip, de viering en het koor. Tien ijzeren lampen die in de omgang hadden gehangen, werden aan het spinhuis ‘geleend’. In 1604 werden voor verlichting op de dakruiter 28 blikken lantaarns aangeschaftGa naar eind227. Het doel daarvan is niet duidelijk. In 1621 kwamen 24 bankblakers op regeringsbanken en twee nieuwe kronen, gegoten door Ot Simonsz[75-1:30]. Joost Gerritsz Geelgieter goot in 1642-'43 nieuwe kronen[75-1:28]. Zestien oude kronen werden verrekend voor oud koper. Hij ontving in totaal ruim 7000 gulden, waarbij inbegrepen het koperwerk voor de preekstoel en het doophuis. Zie bijlage 1. Jan Jansz draijer maakte 64 knopen boven de kronen. Nicasius van Eyckelsbeeck bewerkte 61 knoppen aan de ijzers waaraan de kronen hangen. Adriaen Jansz schilder was verantwoordelijk voor het vergulden van de knopen en verder schilderwerk. | |
[pagina 331]
| |
619 Vier versneden geschilderde behangsels, naar tekening van Chr. W. de Wijn.
In 1798 werden er vier grote koperen kaarsenkronen met dertig armen in schip en viering vermeld, veertien kleine met zestien armen en een kleine met drie armen. De kronen zijn in 1832 verkocht en vervangen door kronen met olielampen[b9:23]. De kerkrekeningen vermelden een betaling aan H. Bouman voor een model van een kerkkroon en aan de beeldhouwer P.J. Gabriël voor alle (giet)modellen en ornamenten voor de kronen. Het werden twee grote en een kleine kroon in neogotische vormen. In 1853 kwam er gasverlichting met kaarsvormige vleermuisbranders (afb. 543). Er liepen gasleidingen over de trekbalken en langs de ophangstangen naar beneden. In 1907 kwam er gasgloeilicht in de neogotische kronen en ook wandluchters met glazen bolletjes en branders met gaskousjes (afb. 544). De gasverlichting is in de jaren 1946 tot 1951 gewijzigd in elektrisch licht in dezelfde kronen, waarbij de armen naar beneden gedraaid werden. De gasbuizen zijn weggehaald bij restauratie. De twee grote neogotische kronen hangen nu in de Sint-Sebastiaanskapel en de Sint-Joriskapel. | |
Beschilderde behangselsIn de tweede helft van de 18de eeuw werden, ter opluistering van huwelijksplechtigheden, beschilderde behangsels vervaardigd. Er waren landschappen op uitgebeeld en ze werden aan staande schotten vastgemaakt, die in het koor werden geplaatst. In 1860 werd een voorstel gedaan om de behangsels af te schaffen maar voorlopig hield men de zaak in beraad[64-1:44]. In 1947 werden de behangsels opgerold en versneden teruggevonden op de toenmalige zolder boven de Sint-Sebastiaanskapel. Het Stedelijk Museum bleek er geen belangstelling voor te hebben. Ze zijn opgemeten door opzichter Chr.W. de Wijn (afb. 6 19), maar wat er nadien mee is gebeurd weet men niet meer[64-1:47]. | |
GordijnenDe vensters van de schiplantaarn konden worden afgesloten door middel van zware groene gordijnen, die schoven op dikke roeden. Ook de beide vensters in de westgevels van de zijbeuken konden met gordijnen afgesloten worden en in de opening van de doopkapel hing een gordijn tot de bovenzijde van het marmeren hek. Schouten beeldt die al af in 1785. |
|