De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
2.a OrgelsInleidingDe Oude Kerk bezit van oudsher twee orgels. Tegen de toren hangt het grote orgel en aan de noordzijde bevindt zich het koororgel, waarvan de oorspronkelijke functie het begeleiden van de koorzang is geweest. Bij de bouw van beide orgels zijn in de loop van de tijden veel meesters betrokken geweest, die uit Duitsland afkomstig waren. Wij noemen Henrick Niehoff (Hendrick Nijhoff, ca. 1495-1561), Hans van Coelen (1510-1542) en diens zoon Jasper Johanson. De in de 17de eeuw actieve familie Van Hagerbeer, die in Amersfoort woonachtig was, zou uit Oost-Friesland afkomstig zijn. Jan Galtuszoon woonde sedert 1659 tot zijn dood in 1770 in het huis ten noorden van de Oudekerkstoren. Ook in de eerste helft van de 18de eeuw waren Duitsers betrokken bij bouw en reparatie van het grote orgel. Er werd in 1724 een contract gesloten voor de bouw van een nieuw orgel met Christian Vatter of Vater, orgelmaker van de keurvorst van Hannover en leerling van Arp Schnitger (1648-1719). Van 1738 tot 1742 werd het orgel hersteld door Johann Caspar Müller (1681-1746), broer van Christian (1690-1770), de bouwer van onder meer het orgel in de Grote of Sint-Bavokerk te Haarlem. De geschiedenis herhaalde zich toen het koororgel in 1965 werd voorzien van een instrument dat door de Oost-Friese firma Ahrend en Brunzema werd gebouwd. Ook orgelbouwers uit de Nederlanden werkten in de Oude Kerk. Het eerste koororgel werd gemaakt door Edammers, waarvan de namen niet bekend zijn. Het tweede kleine orgel was een werkstuk van Pieter Jansz de Swart (1536-1599) uit Utrecht. In 1619 werd het toenmalige grote orgel gerepareerd en uitgebreid door zijn opvolgers en in 1686 werkten Antwerpse orgelbouwers eraan. | |
Grote orgelEen eerste orgel wordt (volgens Commelin) vermeld in 1450. Het zal tegen de toren hebben gehangen. In 1512 kwam er na de verhoging van het schip een nieuw orgel tegen de torenwand. In 1539 bouwden Henrick Niehoff en zijn broer Herman uit 's-Hertogenbosch en Hanske van Coelen een nieuw groot orgel[75-1:16] De kas van Adriaen Schalck, kistenmaker te 's-Hertogenbosch, vertoonde renaissance kenmerken met laatgotische elementen. Wagenaar vermeldde dat de luiken door Maarten van Heemskerck waren geschilderd. Wijzigingen werden aangebracht in 1544-'45 en 1567-'68. In 1588 repareerde en verbeterde Pieter de Swart het orgel[75-1:24]. Diens zoon Dirck en Jacob Jansz du Lin uit Utrecht werkten eraan in 1619[75-1:27]. In oude kas vergrootte en moderniseerde in 1659 Jacobus Galtusz van Hagerbeer het instrument[76-1:50]. Kort ervoor had hij een nieuw koororgel gebouwd. Aan het orgel werd een galerij toegevoegd. Om de oude klokken uit de toren te laten zakken en de nieuwe klokken van Hemony te kunnen ophijsen, moest eerst de windvoorziening van het orgel in de toren gedemonteerd worden. Na voltooiing van het carillon zijn nieuwe balgen aangebracht. Op een tekening van Cornelis Pronk naar een schilderij van Emanuel de Witte van na 1658 is het orgel afgebeeld (afb. OA 16). Alleen het rugpositief en de aansluitende galerij zijn goed zichtbaar. Daarboven rijst het hoofdwerk op, ondersteund door een hoge geprofileerde lijst, waarvan de vormgeving weinig betrouwbaar lijkt. In 1686 verbouwden Apollonius Bosch en Nicolaas van Hagen uit Antwerpen het instrument[76-1:54]. In de Amsterdamse Donderdaeghse Courant van 1 augustus 1686 stond hierover het volgende berichtGa naar eind203 ‘Door ordre van de Ed. Gr. Achtb. Heeren Burgemeesteren | |
[pagina 316]
| |
588 Orgel, aanzicht; 2001. HJ
| |
[pagina 317]
| |
en Thesaurieren deser Stede, hebben eenige voorname Organisten van 't Land geexamineert en opgenomen het groot Orgel in de Oude Kerck alhier, 't welk van meer als over de 100 jaren voor een onvergelykelyk werck geoordeelt sijnde, nu van binnen vernieuwt, omtrent voor de helft vermeerdert, en in alles van seer heerlijke eenparige melodie en uytsteekend geluyd bevonden is, terwijle het gunt van nieuws daer in is gemaeckt, voor het oude in genen deele behoeft te wyken. Waer door de Orgelmaker Apollonius Bosch, dit onder de opsigt en directie van den Organist Mr. Sybrand van Noort, so heeft aengenomen en volbracht.’ In 1700 nam Michiel van Musscher (1645-1705) de donkere en bijna ‘uitgegaene schilderijen’ van Maerten van Heemskerck op de grote luiken onderhanden[76-1:55]Ga naar eind204. Dit orgel komt in betrouwbare weergave voor op de tekening van Jan Goeree uit het begin van de 18de eeuw (afb. OA 26). De hoofdkas bestaat uit de gebruikelijke middentoren, geflankeerd door een hoekig uitstekend deel waarnaast aan beide zijden een zijtoren. Deze vijf elementen zijn alle bekroond met een spits element waarvan de versiering met hogels en kruisbloemen nog gotisch aandoet. Aan onderen bovenzijde wordt de kas afgesloten met een klassieke kroonlijst. Aan weerszijden is een openstaand orgelluik weergegeven. De grote kas rust op een breed uitlopende console. Daaronder is een rugpositief weergegeven als verkleinde kopie van de grote kas en geplaatst voor een galerij die de gehele breedte van de middenbeuk beslaat. Boven de kas is tegen de torenmuur boven het orgel een wijzerplaat met een zeshoekige omranding getekend. Uit 1597 is bekend dat de klok bij het orgel verguld werd door Jan Lyensz[75-1:26].
Omstreeks 1720 werden plannen gemaakt voor de bouw van een geheel nieuw orgel. Er werd contact opgenomen met Christian Müller, op dat moment knecht van Cornelis van Hoornbeeck, die het orgel in de Ronde Lutherse Kerk bouwde. Hij kreeg de opdracht echter niet maar herstelde wel het koororgel in dezelfde tijd. Er werd in 1724 een contract gesloten voor de bouw van een nieuw orgel met Christian Vater[1895]. De totale kosten bedroegen f 18000. Het maken van de ontwerptekening en de houten en stenen decoratiedelen rond het orgel werden afzonderlijk aanbesteed. Aannemer hiervan was de steen- en beeldhouwer Jurriaan WestermanGa naar eind205, die hiervoor f 5300 ontving. Zie bijlage 1. Om de vooruit gebouwde pilasters een vaste ondergrond te geven, moest een fundering tegen de toren gemaakt worden. Daarbij kwamen gebreken aan de fundering van de toren aan het licht. Het orgel werd voor het eerst op 13 oktober 1726 in het openbaar bespeeld. Door de verzakkingen van toren en de voorzieningen daaraan moest ook het orgel weer onderhanden worden genomen. Van 1738 tot 1742 werd het hersteld Johann Caspar MüllerGa naar eind206. De stad Amsterdam betaalde f 8000 voor deze werkzaamheden en f 600 voor bijkomend werk. Er is wel eens gesuggereerd dat het orgel van Vater zo slecht was dat het door Müller geheel vernieuwd werd. Dit wordt weersproken door de aantekening uit 1739 dat de organist Johannes Ulhoorn ‘voor sijn toesigt in het opnieuw op te stellene orgel’ geen vergoeding kreegGa naar eind207. Het orgel onderging in de loop der tijden verschillende herstellingen, onder meer in 1904-'05 en tijdens de grote restauratie. | |
Opbouw van het orgelHet orgel is opgebouwd uit een rugpositief en een hoofdwerk, bestaande uit onderkast en bovenwerk, geflankeerd door pedaaltorens (afb. 588). Achter en naast het rugpositief bevindt zich een balkon waarop de speeltafel met de klavieren en de registerknoppen is opgesteld. Daarachter is voor de toren nog een gang die toegankelijk is langs de stenen trap in de noordwand van de toren. Vanaf deze gang is een doorgang naar de eerste verdieping in de toren, waar de balgen zijn ondergebracht. Het orgel wordt ondersteund door vier paarsgewijs gerangschikte brede pilasters die naar voren gebogen zijn. Zij zijn met wit grijsgeaderd marmer bekleed; de casementen zijn uitgevoerd in Rouge royale, een donkerrode marmer met grijze aders, afkomstig uit de Belgische provincie Namen. De pilasters zijn gedekt met een Toscaans kapiteel. De kapitelen dragen zware, in stucwerk uitgevoerde consoles, die rijk met acanthusblad en voluten zijn versierd en het orgelbalkon dragen. Tussen de pilasters is te toegang tot de kerk vanuit de toren, afgesloten met een driedelige boog. De boogzwikken zijn versierd met acanthusbladen. De doorgang is afgesloten met houten paneelwerk waarbinnen vier deurvleugels, aan de noordzijde twee en aan de zuidzijde een draaiend en een vast deel. Dit laatste is gedaan om het verschil in as van toren en kerk te maskeren. Boven de doorgang uit de toren is een houten plafond dat met acanthusbladen versierd is en wit gemarmerd is. | |
[pagina 318]
| |
589 Orgelbalkon en rugpositief; ca. 1920. Steenbergh.
Het rugpositief wordt gedragen door drie grenen balken die in de torenwand zijn ingemetseld. Aan het einde is onder de drie balken een dwarsbalk aangebracht. Daaronder hangt een lampet die de vormen van het positief volgt. Dat bestaat uit een halfronde middentoren geflankeerd door twee kwart-ellipsvormige gedeelten. Dan volgen overhoeks vooruitspringende zijtorens. Op de hoeken zijn tenslotte kleine ronde partijen. De onderdelen van het positief worden gedekt door een kroonlijst. De middentoren is bekroond met een gekroonde lier waarvoor een pansfluit en een bundel blaasinstrumenten met bekervormige einden zijn geplaatst (afb. 592). Links en rechts hangen guirlandes af. De zijtorens dragen elk een houten vrouwenfiguur, rechts met een rol papier en een boek in de handen, links met een strijkinstrument (gamba). De pijpen worden aan de onder- en bovenzijden afgedekt met gesneden blindeerwerk, voorzien van diagonale bandjes waartussen vierbladige bloemen, een typisch Regence-motief. Het soffiet onder het positief is voorzien van rijk Lodewijk-xiv lof- en bladwerk (afb. 591). Het snijwerk bestaat uit vijf consoles die van rolwerk zijn voorzien. Drie ervan schijnen de torens te dragen, de overige lijken de zijvlakken van het positief te ondersteunen. De vijf consoles komen samen in één punt, dat wordt gemaskeerd door royaal uitgevoerde acanthusbladen die te voorschijn komen vanachter een centrale bladkrans. Uit het midden daarvan ontspruit een bloementros. De zwaarder uitgevoerde middenconsole wordt geflankeerd door twee gevleugelde putti met lauwertakjes. Zij dragen op de schouder een vrij hangende guirlande. Die gaat door over de middenconsole en de einden ervan schijnen over de consoles te zijn gehangen. Op de consoles naast het lampet draagt een zware kroonlijst waarop de gesloten borstwering van het balkon is aangebracht, bestaande uit barok paneelwerk afgedekt met ajour gesneden ornamentwerk (afb. 589). De einden aan noord- en zuidzijde zijn kwart-cirkelvormig ingezwenkt. De wand onder het hoofdwerk is voorzien van panelen waarop snijwerk is aangebracht. De ruimte achter het rugpositief rond de speeltafel is sedert 1838 afgeschoten met deuren en glasramen[b18:3]. De kas rust op een kroonlijst die de contouren van het front volgt. Dat front kreeg de in die tijd gebruikelijke indeling. In het midden kwam een rond naar voren stekend deel waarin boven elkaar twee rijen pijpen zijn ondergebracht. Links en rechts is een iets lager, vlak gedeelte met rijen pijpen waarnaast een partij met twee rijen pijpen die puntig naar voren springt. Hierop volgt naar buiten weer een lager vlakdeel met drie rijen pijpen, gevolgd door grote ronde torens waarin de baspijpen zijn ondergebracht, geflankeerd door langgerekte bazuindragende figuren. Ook hier is boven en onder de pijpen gesneden blindeerwerk, dat in 1844 vernieuwd werd[b18:6]. Het middendeel tussen de bastorens wordt doorsneden door een druk bewerkte lijst. De kroonlijst boven de hoektorens was in de 19de eeuw voorzien van een | |
[pagina 319]
| |
590 Orgelbalkon; 2001. HJ
591 Soffiet onder rugpositief; 2001. HJ
versiering van acanthusbladen afgewisseld met margriet-achtige figuren. Bij de restauratie is deze toevoeging verwijderd. De zijtorens zijn bekroond door grote menselijke figuren, de middentoren door een wijzerplaat in een klokgevel-achtige omlijsting, waarboven een symmetrische rocaille. Op de driehoekige torens tussen midden- en bastorens is een wapenschild, waarop links het stadszegel, het koggeschip dat met twee krijgslieden is bemand, en rechts het wapen van Amsterdam met de drie Sint-Andrieskruisen. De wijzerplaat bestaat uit verticale grenen opgeklampte delen, versterkt met een gebogen ijzer met een oog, met een stang opgehangen aan de kapconstructie. Hij is voorzien van Romeinse cijfers en heeft één wijzer. De cijfers waren oorspronkelijk verguld maar werden later wit geschilderd. De wijzer van de klok boven op het orgel werd oorspronkelijk aangedreven door het torenuurwerk. Op een kleine klok uit 1508 erachter werden de hele uren geslagen en op een komschel in hetzelfde ijzeren raamwerk de halve uren (afb. 656). In 1835 werd het torenuurwerk met toebehoren hersteld[75-1]. Bij die gelegenheid werd de wijzer boven het orgel buiten gebruik gesteld en de verbinding niet meer hersteld. Ook het slagwerk achter de wijzerplaat, bestaande uit het klokje uit 1508 en de komschel, werd toen afgekoppeld. In 1830 werd het orgel geschilderd door de firma A. de Vries & Zn, in 1844 door de firma B. van Hilten bijgewerkt en de pijpen gepolijstGa naar eind208. In 1905 is de kas wederom geschilderd, door de firma Meijers & Co. De pijpen werden daarbij aan de zichtbare zijden voorzien van een laag aluminiumverf. De restauratie van het orgel ving aan in 1965 en was gereed in 1975. | |
Kleuren[b18:82-92]Er is een aquarel van H.P. Schouten uit 1786 waarop de toenmalige kleuren van het orgel goed te onderscheiden zijn (afb. OA 32). Bij de restauratie zijn de resultaten van een kleuronderzoek en genoemde aquarel als leidraad gebruikt voor de huidige kleurstelling. Het houtwerk van de orgelkassen en de deurpartij eronder was in verschillende tinten imitaties van mahonie geschilderd met onderdelen in groene tinten. Al het als marmer geschilderde houtsnijwerk was rijk voorzien van vergulde biesjes. De twee geprofileerde horizontale lijsten van het balkon zijn als rood marmer geschilderd, het tussenliggende vlakke deel als wit marmer. De middenpanelen zijn wit marmer met vergulde randen. De muur achter het orgel was zwart gemaakt. In de 19de eeuw verdwijnen de groene delen van het houtwerk en wordt soms de afwisseling van wit geaderd en rood marmer in andere volgorden aangebracht. Op een toen rood gemaakt fries is de signatuur M. Mattijsen 1825 aangetroffen. Op advies van de stadsarchitect Jan de Greef (1784-1834) werd de bruin gekleurde balustrade in 1830 gemarmerd in harmonie met het marmer eronder[76-1,65]. In de 20ste eeuw zijn de kassen en deuren in een bruine eiken imitatie geschilderd. De balustrade van het balkon was overwegende van lichte marmerimitaties voorzien (afb. 589). Er werd weinig verguldsel gebruikt. Thans zijn het grootste deel van het orgel en de borstwering van het balkon geschilderd in verschillende nuances houtimitatie (afb. 590). Het hoofdgestel onder de borstwering heeft een rood gemarmerde kroonlijst en architraaf waartussen een wit gemarmerd fries met consoles. De beelden op rug- en hoofdwerk zijn wit. Het meeste lofwerk is verguld, dat onder het lampet is zilverkleurig (afb. 591). | |
[pagina 320]
| |
592 Bekroning rugpositief; 2000. HJ
| |
InstrumentDe beschrijving van het instrument valt buiten het kader van dit boek. Wel dient vermeld te worden dat de zware trapbalgen zich nog steeds in de toren bevinden op de eerste verdieping ter hoogte van de gang die achter speeltafel en orgelbalkon loopt. | |
Kleine orgelNa de voltooiing van de Weitkoperskapel was er gelegenheid om rond de muurkolom tussen de Sint-Joriskapel en de Weitkoperskapel een klein orgel te bouwen. Dit eerste koororgel werd ‘het Edammer werck’ genoemd, vermoedelijk omdat het gemaakt was door orgelmakers uit Edam[59-1:24]. In 1545 bouwden Henrick Niehoff en Jasper Johanson een tweede koororgel[75-1:217]. Al in 1567 (het jaar na de beeldenstorm) is een derde orgel gebouwd door Pieter Jansz de Swart. Op dit orgel speelde Jan Pietersz Sweelinck (1562-1621) en na diens dood zijn zoon Dirck Sweelinck. Het orgel is weergegeven door Emanuel de Witte op twee schilderijen uit de jaren kort voordat weer een nieuw orgel werd gebouwd (afb. OA 11 en 14). De galerij was afgescheiden met een lange houten borstwering opgebouwd uit geprofileerde stijlen waartussen panelen. Op de borstwering stond ter plaatse van de speeltafel aan de zuidzijde en aan de kant van de Sint-Joriskapel een verhoging, die waarschijnlijk van laken of een andere stof was gemaakt. De veelzijdige omgang aan de zijde van de zijbeuk werd gesteund door een drietal gewelfachtige consoles. Aan de kant van de Sint-Joriskapel liep de trap door een insteek naar de galerij. Het lijkt erop dat de toegang naar de trap zich aan de zijde van de Weitkoperskapel bevond. De Witte schildert daar althans een deur. De kas hing aan de zuidzijde van de muur en was opgebouwd uit een halfrond gedeelte in het midden geflankeerd door twee torens. De drie onderdelen waren bekroond met een opengewerkt torenvormig element. In 1619 werd het orgel gerepareerd door Jacob Jansz du Lin en Dirck Pietersz de Swart. In 1658-1659 is een nieuw, wat groter instrument gebouwd door Jacobus Galtusz van Hagerbeer. Daarvan bestaat de kas nog steeds (afb. 552). De zeer hoge borstwering van de galerij is samengesteld uit stijl- en regelwerk, waartussen panelen met kussens zijn opgenomen. De toegang tot de galerij bevindt zich sinds de restauratie in de Weitkoperskapel met een trap waarvan de omtimmering geïnspireerd is op het schotwerk van de galerij. Het oostelijke deel van de galerij bevat een kamertje met dak en wanden van stijlen regelwerk waartussen panelen, waarvan enkele met wervels vastgezet en uitneembaar zijn. Het kamertje is thans buiten gebruik, maar ook de vroegere functie is onduidelijk. Op de galerij bevindt zich iets meer naar het zuiden tegen de muur een kas waarin de bij het pedaal behorende pijpen zijn geborgen. Deze kas is in paneelwerk uitgevoerd en heeft twee vleugeldeuren, welke in geopende stand inzicht geven in de opstelling van het pijpwerk, waarvan de met het stijgen der toonhoogte dalende lijn wordt overgenomen door een driehoek van verguld ajour snijwerk.
593 Kleine orgel, gezien uit zuiden; 2001. HJ
594 Kleine orgel, gezien uit oosten; 2001. HJ
595 Kleine orgel, gezien uit het westen; 2001. HJ
| |
[pagina 321]
| |
596 Kleine orgel, westelijke zijwand orgelkas; 1963. RdMz
597 Kleine orgel, orgelvoet; 1960. RdMz. a. onderaanzicht; b. zijaanzicht.
598 Koororgel, detail luik met handtekening Brizé; 1964. PP
De belangrijkste kas van het orgel bevindt zich tegen de zuidkant van de muurkolom en bestaat uit een kas voor het borstwerk - gelegen op het niveau van de bespeler - en een kas voor het hoofdwerk, bestaande uit drie torens, waarvan de middelste met zijn opengewerkte bekroning bijna reikt tot de onderkant van de trekbalk (afb. 593). De zijtorens dragen elk een fruitmand met verguld ooft, terwijl de zijwanden worden bekroond door een lier te midden van allerlei omkransend snijwerk. Op de oostelijke zijwand is temidden van ornamentwerk het wapen van Amsterdam aangebracht onder de keizerskroon (afb. 594). De westzijde is op dezelfde wijze voorzien van een wapenschild met een kroon van scheepsboegen (afb. 596). De kas voor het borstwerk bevat de mechanische tractuur en het pijpwerk van het tweede klavier. De overgang van de onderkas naar de bovenkas is met bijzonder rijk en fraai verguld snijwerk uitgevoerd. Zijdelings vormen ajour bewerkte en vergulde kooflijsten een soepele overgang, terwijl juist boven de bespeler van het orgel twee zingende engelenkopjes zijn gebeeldhouwd (afb. 597). Hierboven bevindt zich een hoge architraaf, welke in plattegrond de profilering van de torens volgt. De torens bevatten frontpijpen welke eerst zichtbaar worden als de orgelluiken zijn geopend, wat voor het spelen altijd dient te geschieden. De organist kon dit vroeger zelf vanaf zijn bank regelen met touwen welke over katrollen liepen, maar deze constructie is nu wegens ruimtegebrek vervallen. De luiken zijn aan de buitenzijde voor 350 gulden beschilderd door Cornelis Brizé (Haarlem ca. 1621-Parijs ca. 1670)Ga naar eind209 met festoenen, versierd met een violoncel, violen, bassen, luiten, citers, fluiten, bazuinen, maat- en zangboeken en dergelijke (afb.598)[b11,tek.10].
In 1724 onderging het koororgel een reparatie door Christian Müller. In 1821 is het pijpwerk voor een groot deel naar de Zuiderkerk gegaan om er een nieuw orgel mee te bouwen. Dat orgel is uiteindelijk in 1940 in de gereformeerde kerk te Aalten terecht gekomen[50-1:113]. In 1965 werd het kleine orgel ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Stichting De Oude Kerk voorzien van nieuw binnenwerk door de firma Ahrend en Brunzema te Loga bij Leer in Oost-Friesland. Het werd gereconstrueerd in 1975. De luiken zijn bij de restauratie schoongemaakt en opnieuw gevernist door N. van Bohemen te Den Haag. De binnenzijde van de luiken is op aanwijzing van schilderijen van Emanuel de Witte gekleurd met Engels rood, waarover een glacis van omber, en met een gouden band afgezet. | |
KabinetorgelIn het koor staat een 18de-eeuws kabinetorgel. Het werd in 1767 door de Amsterdamse orgelmaker Deetlef OnderhorstGa naar eind210 gebouwd, vermoedelijk voor een particuliere opdrachtgeverGa naar eind211. Vanaf 1848 heeft het in het gemeentelijke Oudeliedenhuis aan de Roeterstraat gestaan. Daarbij waren de buik en de kuif van het orgel verwijderd. In 1946 is het | |
[pagina 322]
| |
orgel gerepareerd en van een elektrische wind voorziening voorzienGa naar eind212. In 1953 werd het plafond van de kerkzaal verlaagd, waarbij het front aan de bovenzijde werd ingekort en het orgel wit werd geschilderd. In 1977 is het orgel geheel gerestaureerd, waarbij het kabinet werd hersteld en van de verflaag is ontdaan. Sedertdien is het in het koor van de Oude Kerk opgesteld. In 2003 ging het orgel in eigendom over van de Gemeente Amsterdam naar de Stichting De Oude Kerk. |
|