De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
2.8 Huizen en andere bijgebouwen tegen de Oude KerkInleidingAl in de 16de eeuw kreeg de doodgraver een huis op het kerkhof, dat tegen de Lysbeth Gavenkapel was gezet. In de 17de en 18de eeuw is een reeks huizen gebouwd zodat de kerk tenslotte omgeven was door een ring van huizen die vrijwel alle een begane grond en een verdieping hadden[72]. Eerst waren die bewoond door eigen personeel, later kwamen er ook particulieren in te wonen. De huizen aan de noordkant van de kerk kregen nooit zonlicht en waren bestemd voor de armsten. In de 20ste eeuw werden die huisjes verlaten. Aan de oost-, zuid- en westzijde zijn alle huizen nog in gebruik, gedeeltelijk ook nog voor bewoning. De plattegrond van Vingboons geeft ons een duidelijk beeld van de ombouwing van de kerk omstreeks 1700 (afb. OA 22a). In 1875 kregen alle gebouwen in Amsterdam een huisnummer dat behoorde bij de straatnaam. Wij houden die nog steeds geldende nummering aan en bespreken de aanbouwen rond de kerk beginnende bij de huisjes achter de Mariakapel rondgaande naar west, zuid en oost. | |
Oudekerksplein 1Dit huisnummer werd gegeven aan de paardenstal tegen Collegekamer, die in 1761 werd gebouwd, toen de oude stal plaats moest maken voor het nieuwe portaal. De stal is gesloopt in 1937. | |
Oudekerksplein 3 en 5Dit waren twee huisjes tegen Mariakapel (afb. 562). In 1588 was een ervan verhuurd aan Roelof Willemsz, dezelfde die de houtloods tegen de Sint-Sebastiaanskapel huurde. Balthasar Florisz tekende in 1625 links een klein gebouwtje, door een binnenplaats gescheiden van een groter huis dat de westelijke travee van de Mariakapel besloeg (afb. OA 9). Op de plattegrond van Justus Vingboons uit 1683 zijn deze twee huizen tegen Mariakapel weergegeven. Het grootste heeft een deur naar de kerk onder venster met de Aanbidding van de Herders. Hier woonde vermoedelijk de plaatsbewaarster of de hondenslager. In dit huis waren twee stookplaatsen, ruggelings tegen elkaar. Bij restauratie zijn twee doofpotten gevonden van Keuls aardewerk (afb. 567 en 568). Naast dit huis was de woning van de orgeltrapper (nr. 3). Dit huis en het deel van nummer 5 voor de oostelijke travee van de Mariakapel hadden in hun 18de-eeuwse vorm een plat dak, het deel van 5 voor de andere travee een zadeldak. In de gevel zat voor steunbeer 80 een knik en een bouwnaad (afb. 563). De verdiepingsvloer in het oostelijke deel lag lager dan in het westelijke deel. In het oostelijke deel was tegen de muur van de Sint-Joriskapel een ondiep keldertje waarvan de vloer ongeveer 50 centimeter lager lag dan de vloer van de begane grond. De beide huizen zijn in 1960 gesloopt (afb. 564-566). Bij het verwijderen van de hardstenen trede naar het keldertje werd een drieguldenstuk uit 1763 gevonden, waarmee het jaar van verbouwing is vastgelegd. | |
Oudekerksplein 7 en 9Op de stadsplattegrond van Balthasar Florisz uit 1625 staat tegen de Sint-Joriskapel een huisje met één toegangsdeur getekend. Daarvan wordt in 1582 melding gemaakt in het zogenoemde Memoriaal van de kerkb16:30,47]. Bij Vingboons (1683) is de
564 Oudekerksplein 5 kap uit oosten, tijdens afbraak; 1960. PP
565 Oudekerksplein 5 kap uit noorden, tijdens afbraak; 1960. PP
| |
[pagina 309]
| |
566 Buitenmuur Mariakapel na afbraak huizen; 1960. PP
567 Oudekerksplein 5. Stookplaatsen na afbraak; 1960. PP
568 Oudekerksplein 5, vuurpot; 1960. PP
oppervlakte verdeeld in twee kleine woningen, elk met een deur en een raam op de begane grond. In de 18de eeuw kwam er een nieuwe gevel voor de twee woningen (afb. 569). De huisjes waren zeer ondiep (inwendig nog geen anderhalve meter) en boden een minimum aan wooncomfort. Er was wel een schouwtje in elk benedenvertrek en een keldertje onder de bedstede. Zij werden oorspronkelijk gratis bewoond[59-1:29] maar brachten in 1877 een gulden en tachtig cent per maand op! Ze zijn op een foto uit 1928 al onbewoond en werden gesloopt in 1956. | |
Pothuis tegen Heilig GrafIn 1725 kwamen er een pothuis en een pakhuisje voor het Heilig Graf, die ook de noordoostelijke deur van het noorderportaal afdekten (afb. 570). In de 19de eeuw is deze aanbouw gesloopt. | |
TimmerloodsTijdens de bouw van de Mariakapel (1551-'55) werd een werkloods opgetrokken aan de noordzijde van het kerkhof ten westen van het noorderportaal. Eerst was die van hout, later steen. Wanneer de traptoren van het noorderportaal is gesloopt, is niet bekend. Uit de plattegrond van Vingboons (1681) blijkt wel dat de deur naar de traptoren als doorgang vanuit het portaal naar de loods gehandhaafd bleef. Vanuit de loods was de zolder boven het portaal bereikbaar langs een korte trap (afb. 531). In 1912 is het gebouw gesloopt om een funderingverbetering van de kerkmuren mogelijk te maken. In 1998 op in vrijwel dezelfde omvang weer een bijgebouw opgetrokken.
569 Oudekerksplein 7/9, detail uit prent van Jacob Cats, 1793.
570 Oudekerksplein 7/9 en pothuis tegen Heilig Graf, detail uit prent van Jelgershuis 1815.
| |
[pagina 310]
| |
571 Fundering tussenmuur timmerloods; 1955. HJ
572 Oudekerksplein 11/13, detail uit prent voor 1738.
573 Oudekerksplein 13; 1963. PP
| |
Oudekerksplein 9aIn 1873 werd een gedeelte van de timmerloods aan de westzijde van het noorderportaal verbouwd tot woonhuis. Er kwam een uitgebouwd keukentje rond de beide hoeksteunberen van de Hamburgerkapel. De scheidingsmuur tussen loods en huis ter hoogte van de steunbeer tussen de Hamburger- en de Binnenlandvaarderskapel was niet op palen gefundeerd maar rustte op brede platen en balken dwars op de muur, waarover een dikke plank in de lengterichting van de muur (afb. 571). Het pand is afgebroken in 1912. | |
Oudekerksplein 11 en 13In 1588 werd een huis gebouwd tegen de noordkant van de toren[72:56]. Hier woonde de beierman. In 1616 huurde Artus Geerdinck, beierman, klavecimbelmaker en orselreparateur, het huisGa naar eind202. De klokkenist had een doorgang naar de toren, die nog steeds aanwezig is. Op last van Burgemeesteren werd het huis afgebroken in 1661. Er kwamen twee huizen voor in de plaats[72:57]. Het huis het dichtste bij de toren werd dienstwoning voor de klokkenist Salomon Verbeeck, die zowel de Oudekerkstoren als de Munttoren bespeelde. In het andere huis ging orgelmaker Jacobus Galtusz van Hagerbeer wonen. Hij had in 1658-'59 een vrijwel nieuw koororgel gebouwd en in het laatste jaar ook het orgel van de kerk vergroot. Na zijn overlijden in 1670 werd het huis door een particulier bewoond. Het huis van de beierman is na vijf jaar al afgebroken omdat de fundering van het oude huis het nieuwe niet bleek te kunnen houden[72:57]. Er kwamen zestig palen onder het huis, dat min of meer symmetrisch werd opgezet met het huis aan de zuidkant van de toren. Later woonden de organisten van de kerk hier. Op de gravure uit het noordwesten, gemaakt ten behoeve van de kerkmeesters is de situatie voor torenverbetering, dus voor 1738, zichtbaar (afb. 572). De indeling van de huizen is al op de plattegrond van Vingboons zichtbaar. Nummer 13 is een vrij groot huis met een binnenplaatsje en een rechte trap naar de verdieping, nr. 11 klein met een spiltrap. De organist-klokkenist Johannes Ulhoorn moest tijdens de werkzaamheden aan de toren rond 1738 tijdelijk zijn huis verlaten[72:59]. Ulhoorn was de opvolger van Evert Havercamp. Na diens overlijden in 1727 had Ulhoorn het huis aan de noordzijde van de toren gekregen. In 1812 kreeg het huis nieuwe kozijnen, ramen en luiken[72:68]. Sedert 1879 woont er geen organist meer in het pand. Het huis 11 reikte tot ongeveer twee meter onder de goot van de Hamburgerkapel. Het was rond 1910 onbewoonbaar verklaard en werd in 1912 gesloopt ten behoeve van onderzoek naar de toestand van de fundering van de kapel. Nadien had nr. 13 geen zijgevel. In 1920 werd een nieuwe zijmuur gebouwd, iets meer naar het zuiden, zodat de steunbeer van de hallenkerk vrij kwam (afb. 573). Het huis is naar de eis van de tijd opgeknapt. Na de sloop van de kosterij in 1964 is het huis enige tijd als kosterswoning in gebruik geweest. De gevel van het huis ligt iets terug ten opzichte van de voorzijde van de toren. Op de afbeelding van de toren op de Roodeur staat tegen de noordzijde van de toren een huisje met twee bouwlagen, gedekt door een lessenaardak. | |
Oudekerksplein 17Aan de zuidzijde van de toren werd in 1590 een groot huis gebouwd dat verhuurd werd aan de uit Antwerpen uitgeweken notaris David Mostart[72:56]. Er kwam, vermoedelijk in het begin van de 17de eeuw, een doorgang naar de kerk, afgebeeld op de gekleurde tekening die Cornelis Pronk maakte naar een schilderij van Emanuel de Witte van omstreeks 1660 (afb. OA 16). De gevel vertoont boven de kozijnen hanenkammen, uitgevoerd in geslepen rode steen. De indruk bestaat dat dit metselwerk omstreeks 1680 gemaakt is. De doorgang is op de plattegrond van Vingboons (1683) al dichtgemetseld. In 1685 huurde de organist Sybrandt van Noort het huis. Na het vertrek van Van Noort werd het huis achtereenvolgens bewoond door nog eens twee organisten van de kerk en vanaf 1727 een echtpaar dat plaatsbewaarster en deurwaarder van de kerk was. Tijdens de vier jaar durende werkzaamheden aan de fundering van de toren hebben ze op kosten van de stad een ander huis mogen huren[72:64]. De huizen ter weerszijden van de toren werden bij deze onderneming gedeeltelijk afgebroken en nadien hersteld. Zij kregen bij die gelegenheid ook schuiframen. Vlak naast de toren is een deur die toegang geeft tot een smalle gang, die in de huidige indeling weinig betekenis heeft maar een overblijfsel is van de toegang van | |
[pagina 311]
| |
574 Oudekerksplein 15/21, detail uit prent van Schouten, 1779.
575 Oudekerksplein 17/19; 1943.
576 Oudekerksplein 23, doodgravershuis, detail uit prent van Claes Jansz Visscher, 1612.
577 Oudekerksplein 23, detail uit prent van Schut, ca. 1660.
buiten tot de traptoren, zoals weergegeven op de plattegrond van Vingboons. Ook hier ligt de gevel iets terug bij de hoek van de toren maar voor de ommanteling was de aansluiting precies bij de hoek van de toren. Het huis strekt zich uit tot de zuidwestelijke steunbeer van de doopkapel. Beneden is een grote kamer met twee schuifvensters, zuidelijk ervan een portaal met een spiltrap naar boven. Hier was een schuifvenster en een toegangsdeur en ernaast een klein vertrek met een schuifvenster. Ook hier waren oorspronkelijk vaste kalven (afb. 574). Boven is een regelmatige rij kleine vensters. Het huis is afgedekt met een dak dat aan de noordzijde tegen de toren loopt en aan de zuidkant een dakschild heeft. In de eerste helft van de 20ste eeuw was een biljartmakerij in het huis gevestigd. | |
Oudekerksplein 19 en 21De gevels hiervan vormen een geheel met nr. 17. Op de knik van de gevel is rechts ervan een venster en links een nis waarin het luik valt. Kozijn en nis worden samen overspannen door een hanenkam van geslepen rode steen die doorloopt over de knik in de gevel. Het smalle venster en dat rechts daarvan verlichten samen een klein vertrek tussen de beide zuidelijke steunberen van de doopkapel. Daarnaast is een portaal met deur en zuidelijk daarvan een kamer met twee vensters. Over het hele huis loopt een verdieping, waarboven een kap is in de vorm van een tentdak. Het gedeelte voor de doopkapel had een vlak dak dat ook een deel van nr. 17 bedekte. Ook het huisje in de overgebleven hoek bij nr. 23 heeft een plat dak. Het bestaat uit twee vertrekjes boven elkaar en heeft beneden in de gevel een venster en een deur, boven twee venstertjes (afb. 575). Er werden in de 19de eeuw op dit deel van het plein de huisjes vermeld van een schoenlapper en een houtzager (met een lindeboom voor de deur). Tot rond 1960 woonde in het huis nr. 19 nog een schoenmaker. | |
Oudekerksplein 23Tegen de zuidgevel van de Lysbeth Gavenkapel werd tegen het kantoor van de Huiszittenmeesters het huis van de doodgraver gebouwd, de kern van het huidige pand[72:56]. Dat moet dus na de bouw van de Huiszittenkapel, dus na 1503 geweest zijn. Op het processievaandel is het huis nog niet weergegeven en op de loterijprent staat er een klein gebouwtje. Eerst op de gravure van Claes Jansz Visscher van omstreeks 1612 is het huis getekend (afb. 576). Het had één verdieping boven een souterrain en een zadeldak en er was op straatniveau een apart toegangsportaal tussen het huis en het kantoor van de Huiszittenmeesters. In het huis waren twee drielichts kruiskozijnen met overhoeks (ruitvormig) glas-in-lood in de bovenlichten, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat het doodgravershuis rond het midden van de 16de eeuw werd gebouwd. Boven de deur was een tweelicht en ernaast een kruisvenster. Al in 1612 tekende Visscher ten westen van steunbeer 77 een hoge schoorsteen tussen de topgevels van de Lysbeth Gavenkapel en de Huiszittenkapel. Die zorgde voor de rookafvoer van de schouw die zich in het oostelijke vertrek tegen de muur van de Lysbeth Gavenkapel bevond. In 1611 is, gelijk met de bouw van het vergrote kantoor van de Huiszittenmeesters, de fundering versterkt. Op een tekening van P.H. Schut uit de jaren 1660-'80 (afb. 577) is de ingangspartij | |
[pagina 312]
| |
578 Oudekerksplein 23, detail uit prent van Schouten, 1778.
579 Oudekerksplein 23; 1943. GAA
580 Oudekerksplein 23. J. Verhaar
naast de Kerkmeesterskamer in het bouwlichaam opgenomen en van een dak voorzien. De vloer van dat deel was toen ook hoger gelegd en er kwam een souterrain onder, precies zoals bij het oudere deel. Voor de ingang werd een stoep aangelegd met aan weerszijden enkele treden haaks op de gevel. Op de westelijke hoek vertoont het metselwerk zandstenen hoekblokken en ook de hoek tegen de Kerkmeesterskamer is voorzien van hoekblokken. Het onderste gedeelte van de gevel maakt thans de indruk één geheel te zijn. In 1660 tekende Schut aan de andere kant van de steunbeer nog een schoorsteen, die de rook van een stookplaats tegen de Kerkmeesterskamer heeft afgevoerd. Daar werd een haard gemaakt, die betegeld was met zogenoemde schildpadtegels. De verdere wanden van dit vertrek waren geheel betegeld met blauwe tegels, in hoofdzaak beschilderd met kinderspelen. In de 19de eeuw zijn die geheel verdwenen achter betimmeringen die een toilet, een kast en een bedstede omvatten. Op de plattegrond van Vingboons werd het deel van het huis voor de Lysbeth Gavenkapel door een tussenmuur in twee gelijke vertrekken verdeeld. In de oostelijke kamer is een spiltrap tegen het gesloten gevelvlak en de deelmuur. Er is een stoep met een bordes waar aan twee zijden treden op aanlopen, haaks op de gevel. Het huis werd in 1734 met een verdieping verhoogd, waarbij van de vensters van de Lysbeth Gavenkapel en de Huiszittenkapel de drie onderste rijen glasvakken werden dichtgezet. Er kwamen schuiframen, omschreven als ‘twee Engelsche ramen in de seykamers met best frans glas beglaast’[72:61]. In 1770 werd het huis gemoderniseerd ten behoeve van een nieuwe doodgraver. Schouten geeft in 1778 de uitwendige vorm aan (afb. 578), nog met kozijnen met een vast kalf, een middenstijl in de onderste gedeelten en luiken voor alle onderramen. In het souterrain is in een uitbouw (een zogenoemd pothuis) een nieuwe keuken ingericht, die geheel werd voorzien van een marmeren vloer. Uit de keuken werd een schoorsteen getrokken langs de betegelde muur van het vertrek naast de Kerkmeesterskamer naar het oude kanaal van de open haard. Hierbij werd daar een gedeelte van de tegels verwijderd en de 15de-eeuwse gootlijst van de Huiszittenmeesterskamer gedeeltelijk weggebroken. Andere delen daarvan werden als steunpunten van de schoorsteen gebruikt. Ook andere verrijkingen werden aangebracht. In de scheidingswand in het linker deel van het huis was een doorgang in late Lodewijk XV-vormen geplaatst. In de kamer kwam een nieuwe schoorsteenmantel van grijs geaderd marmer in Lodewijk XVI-vormen. In het midden is een vaas in relief gemodelleerd, aan de zijwangen zijn strikjes. In 1811 blijkt dat de doorgang van het huis naar de kerk gedeeltelijk is dichtgemetseld. De nis wordt als kast gebruikt[72:68]. De raamkozijnen werden in de 19de eeuw voorzien van ramen met vier ruiten in de breedte. Toen er in 1865 niet meer in de kerk begraven mocht worden, werd de laatste | |
[pagina 313]
| |
581 Oudekerksplein 25, detail uit prent van Schouten, 1778.
582 Oudekerksplein 25; 1920.
583 Oudekerksplein 25; 2000. HJ
doodgraver ontslagen. Het huis werd echter al sedert 1838 door een ander bewoond[72:71]. In die periode werd de roedeverdeling van de schuiframen van de benedenverdieping op drie ruiten in de breedte gebracht. Die vensters hadden luiken aan de buitenzijde. In 1897 werd de stoep gewijzigd waarbij de treden evenwijdig aan de gevel kwamen te liggen. Op een zeker moment is de oude spiltrap tussen de hoofdverdieping en de bovenverdieping gesloopt. Het deel naar de kelder bleef bewaard. Er kwam een nieuwe trap waarvoor een deel van het oostelijke vertrek werd afgeschoten. Op een foto van omstreeks 1920 zijn de beide grote vensters in het linker deel van de gevel voorzien van stores. Een foto uit 1943 toon nog wel de duimen maar de zonwering is weggenomen (afb. 579). De hoge schoorstenen zijn daar vervangen door een horizontale zinken pijp. Daarvoor kwam later een gemetselde remplaçant vlak naast de dakkapel (afb. 580). De laatste bewoner, eigenaar van de hier sedert 1897 gevestigde glazeniersfirma Jansen & Co., verliet het huis in 1955. Toen werd het in gebruik genomen als bureau voor de restauratiewerken. Al veel eerder was de tussenwand in het linker deel verdwenen ten gunste van de werkplaats van de glazenier. De wand was naar de bovenverdieping verhuisd. Wel was de marmeren schoorsteenmantel nog aanwezig. Nog in 1960 had het huis zowel op de hoofdverdieping als de bovenverdieping in het deel voor de Lysbeth Gavenkapel twee brede schuifvensters. Bij de restauratie zijn gevelindeling en interieur drastische veranderd. Zie hoofdstuk 3.2. Na 1978 woonde de koster er en daarna is het kantoor van de Stichting De Oude Kerk te Amsterdam er gevestigd. | |
Oudekerksplein 25Tegen de zuidgevel van de Sint-Sebastiaanskapel is op de Loterijprent een houtloods te zien. Rond 1600 was die verhuurd aan Roelof Willemsz[72:56]. Het huisje tegen de zuidgevel van de Sint-Sebastiaanskapel is gebouwd in 1767. Daarvoor is de loods afgebroken, zijn de resterende graven geruimd en werden de onderste vakken van het zuidelijke venster van de Sint-Sebastiaanskapel dichtgemetseld. Metselaar was Cornelis Twisk, heibaas Wijnand van Leeuwen sloeg 20 masten in de grond (zie bijlage 1). Het timmerwerk werd uitgevoerd door Hendrik van Maanen en de steenhouwer Simon Crammer Jacobsz leverde marmeren tegels en dergelijke[67-1:54]. De muur van de kapel en de beide steunberen vormen de wanden van het huis, dat verder met twee schuine zijmuren nog wat verder uitgebouwd is. Om ruimte te winnen zijn (later) de kerkmuren uitgehakt. Het huis bestaat uit een half boven de straat gelegen kelder (souterrain), een iets boven de straat gelegen begane grond en een verdieping onder een laag kapje gedekt met zwart geglazuurde pannen en voorzien van een dakkapel. Het muurwerk is afgedekt met een houten kroonlijst. Op die hoogte werden de baldakijns in het tweede lid van de zuidelijke steunberen van de kapel afgehakt (afb. 581). Van de straat af is de toegangsdeur bereikbaar over enkele treden die naar een niveau van ongeveer 50 centimeter boven de straat leiden. Die hoogte komt overeen met de plintband van de kerk. Onder de hoofdvloer heeft de kelder twee vensters. In het midden is een portaal met aan weerszijden een kamer. Het bovenlicht boven de deur had een gebogen bovenzijde en was voorzien van hoekmotieven. Oorspronkelijk waren alle raamkozijnen voorzien van een vast kalf. In beide kamers was in het onderste gedeelte een schuifraam met zes ruiten in de breedte en vijf in de hoogte. In de schuine zijde van de oostelijke kamer is een smal venster dat uitziet op de gracht. Het bovenraam was twee ruiten hoog. Op de verdieping waren in de schuiframen drie ruiten in de hoogte. Het venster boven de deur was iets smaller dan de beide andere. De kozijnen hebben een licht gebogen bovenzijde. De onderste delen van de kozijnen konden met luiken worden gesloten. In het midden is een dakkapel die in de 18de eeuw voorzien was van wangen met in- en uitgezwenkte contouren. In de 19de eeuw werden de ramen verdeeld in vier ruiten in de breedte met in onder- en bovenraam beneden twee ruiten. In tegenstelling tot wat bij andere huizen rond de kerk is aangetroffen waren de ramen van dit pand wit geschilderd, gevat in kozijnen van de gebruikelijke Bentheimer kleur. Deze kozijnen waren op de woonverdieping voorzien van luiken aan de buitenzijde die de gehele hoogte afsloten. Boven waren geen luiken. De bovenverdieping had drie raamkozijnen met schuiframen, rechts en links vier ruiten in de breedte en twee ruiten in het schuivende deel en één in het vaste deel, boven de deur een smaller kozijn met drie ruiten in de breedte (afb. 582). Bij de restauratie heeft men de oorspronkelijke situatie weer teruggebracht, met uitzondering van de oude vorm van het bovenlicht van de deur (afb. 583). | |
[pagina 314]
| |
584 Oudezijds Voorburgwal 70/74
585 Oudezijds Voorburgwal 70-76, detail uit
586 Portaal noordoost zijde.
prent van Reinier Vinkeles, 1765. In het rechter vertrek zijn restanten van geschilderd linnen gevonden, op een groen fond beschilderd met ranken en slingers in min of meer gestileerde vorm. Het geheel was verlevendigd met verschillende soorten veelkleurige bloemen, vruchten en vogels. Helaas was alles bij de restauratie vrijwel geheel vergaan. Ook op de verdieping zijn dergelijke resten gevonden. In het linker vertrek bevond zich een stookplaats met een schoorsteen die hoog boven de steunbeer uitstak en van een gek was voorzien. Onder de woonverdieping is een souterrain met dezelfde indeling als begane grond. De wanden zijn betegeld. De vloer is belegd met plavuizen en marmerplaten. In het westelijke vertrek was de keuken met tegen de steunbeer een betegelde schouw. Tegen de kerkmuur kwam een glazenkast. Onder de vloer was een overwelfde regenwaterput. | |
Oudezijds Voorburgwal 72 en 74Op de plattegrond van Justus Vingboons uit 1683 staan tussen de uitgang aan de zuidoostkant van de kooromgang en de Heilig Grafkapel aan de Oudezijds Voorburgwal (toen Fluwelen Burgwal geheten) twee huisjes, voor de oudste kerkknecht en een jongere collega[72:58]. De oorspronkelijke aanduiding voor dit beroep was deurwaarder, deurbewaarder dus. In 1763 wendden de kerkmeesters tot Burgemeesteren. Aan de oostzijde van de kerk naast de woning van de koster was een hoek grond ‘waarop twee kamertjes gebouwt zyn, en tussen dezelve een gang voorheen gebruyckt tot een uytgang, en alzo deze plaats nu een zeer onaanzienlyke en slegte hoek is, en geen het minste voordeel van kan genoten worden, maar in het vervolg veel inconvenienten en kosten zoude veroorsaken’. De kerkmeesters vroegen toestemming om daarop een woning te mogen bouwen[53-1:18; b10:10]. Pieter Jesper verwijderde gewelven van een beenderenput en een regenbak. Het meest zuidelijke huis (74) kreeg in de gevel links twee vensters, een deur en rechts een venster. De kozijnen hadden een vast kalf. Op de aquarel van Vinkeles (afb. 585) is deze constructie te zien. Later zijn de kalven verwijderd, waarbij pengaten en een hele pen overbleven. Toen waren de ramen vier ruiten breed, beneden waren de opschuifbare delen drie ruiten hoog en de vaste delen erboven twee, de venster op de verdieping hadden ramen met respectievelijk twee ruiten en een ruit hoog (afb. 519). De buitengevel van Oudezijds Voorburgwal 72 werd gedeeltelijk gebouwd op de fundering van de voormalige devotiekapel naast de Heilig Grafkapel. Noordelijker knikt de gevel evenwijdig aan de oostelijke sluitmuur van de kooromgang. In het zuidelijke deel van de gevel kwamen beneden drie schuifvensters en een deur met bovenlicht, boven links een blinde nis met de breedte van het venster eronder en verder drie schuifvensters. De indeling van de ramen is gelijk aan die van het huis 74. In het noordelijke deel van de gevel van deze woning zijn beneden twee schuifvensters, waarnaast een bergplaats zonder huisnummer was met een brede opening met twee
587 Oudezijds Voorburgwal 72-70 en portaal; 1952. RdMz
| |
[pagina 315]
| |
opgeklampte deuren en een getralied bovenlicht en een kleine deur (afb. 521 en 541). De verdieping van nr 72 loopt hier over de bergplaats door en heeft drie schuifvensters en een iets terug liggend vak ter grootte van een venster.. | |
Oudezijds Voorburgwal 70Dit is een woonhuis dat behoort tot het bouwlichaam van het in 1761 opgetrokken noordoostelijke portaal, reeds behandeld in hoofdstuk 2.5. De woning heeft een ingang ten zuiden van doorgang naar de kerk en loopt op de verdieping daar overheen (afb. 587). Later zijn ook hier in de vensters de vaste kalven vervangen door schuiframen, links met één luik over de volle hoogte, rechts met twee luiken. Gezien de roedeverdeling in de ramen zal dit in de vroege 19de eeuw zijn gebeurd. Het bovenlicht van de huisdeur werd versierd met een simpel ovaal snijraam. |