De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
2.7 Eerste helft 20ste eeuwInleidingVoor de Eerste Wereldoorlog werden onder leiding van C.B. Posthumus Meyjes verschillende werkzaamheden uitgevoerd die voor de instandhouding van het gebouw noodzakelijk waren. Eiken meubilair werd van verf ontdaan en van kolommen werden de kalklagen verwijderd. Tot een algehele restauratie, zoals bij de Nieuwe Kerk tussen 1890 en 1913, is het niet gekomen. De belangstelling voor het gebouw begon kort voor de Tweede Wereldoorlog toe te nemen. | |
ExterieurIn 1902 werd de gevel van de Smidskapel weer ontpleisterd. Daarbij werd de geveltop sterk gerepareerd met machinale baksteen. Een foto van voor dat moment (afb. 507) toont een woud van schoorstenen, die nog vele meters verhoogd zijn met zinken pijpen die in een raamwerk zijn gevat. Een foto van omstreeks 1920 laat zien dat de kosterij en het huisje tegen de Sint-Sebastiaanskapel (afb. 516) toen nog schoorstenen hadden die boven de goten van de kapel uitkwamen, maar dat de pijpen daarop verdwenen waren. De Kerkmeesterskamer had een schoorsteen die langs de steunbeer bij de Smidskapel liep en bijna tot de nok van de kapeldaken reikte. Het huis ernaast had een schoorsteen die twee kanalen verenigde op de goothoogte van de kapellen en tot boven de daknokken kwam. Ook tussen de beide zuidwestelijke steunberen van de Sint-Sebastiaanskapel liep een gemetselde schoorsteen omhoog. Hij zal gediend hebben voor de verwarming van de domineeskamer. In 1937 zijn alle 23 hoge schoorstenen van huisjes, loodsen en andere bijgebouwen rond de kerk gesloopt en zo nodig vervangen door alternatieve en minder storende rookafvoeren. Voor het huis voor de Sint-Sebastiaanskapel is in de 19de eeuw een iepenboom geplant. Op de foto van omstreeks 1900 heeft die een hoogte van circa 9 meter, in 1920 reikt die al tot bijna aan de bovenzijde van het venster van de kapel. Omstreeks 1950 had de boom al een ongekende grootte, maar pas na 1967 is hij gesneuveld. | |
VenstersIn het begin van de eeuw werden de nog aanwezige gebrandschilderde glazen gerestaureerd door J. Schouten van het atelier Het Prinsenhof te Delft. Zie verder hoofdstuk 2.f. Van de Sint-Sebastiaanskapel en de Smidskapel werd in 1902 het glas-in-lood vernieuwd, blijkens in de glazen aangebrachte jaartallen. Montants en traceringen werden uitgevoerd in gezaagde bakstenen. Ook de glazen in het Buitenlandvaarderskoor werden in dat jaar vernieuwd. In de lantaarn van het schip was aan de noordzijde in het glas het jaartal 1908 aangebracht (afb. 538). De vorktraceringen van de vensters waren volgens twee principes gevormd. Bij het ene hebben alle bogen een straal die gelijk is aan die van de vensterboog en wordt het trekpunt verplaatst over de aanzetlijn van het venster. Deze vorm duiden wij aan als staande vorktracering. Bij de andere constructiewijze wordt voor alle cirkels in één richting het trekpunt van de vensterboog gebruikt. Dan liggen de snijpunten van de bogen niet meer boven elkaar en ontstaat een omvallend effect. Wij noemen dit een vallende vorktracering. De eerste vorm was te vinden in de Sint-Joriskapel. In de vensterboog waren nog twee brugijzers aangebracht. Ook de Lysbeth Gavenkapel, de Huiszittenkapel en de Sint-Sebastiaanskapel hadden dergelijke traceringen. De meeste grote vensters hadden vallende traceringen. De vensters van de Weitkoperskapel en de Smidskapel hadden daarin geen brugijzers. Bij de Binnenlandvaarderskapel en de Hamburgerkapel waren twee brugijzers in de vensterboog. De vensters in de lantaarn van het schip en in de kooromgang hadden vallende traceringen. In 1926 zijn in het westelijke venster van de noorderzijbeuk het ijzerwerk en de zandsteen hersteld. | |
[pagina 293]
| |
508 Luchtfoto KLM 1952.
Alle vensters met gebrandschilderde glazen waren aan de buitenkant voorzien van ijzeren raamwerken die met gaas bespannen waren. Dit was een maatregel tegen het ingooien van de kostbare glazen. Een bezwaar was dat het roestwater van de gaasramen de omgeving van de vensters ernstig vervuilde. | |
InterieurIn het begin van de eeuw liet architect Posthumus Meyjes langzaam maar zeker alle geverfd eiken meubilair aflogen. In 1907 werden de kolommen in het koor van witkalk ontdaan om de tapijtschilderingen zichtbaar te maken. Er werden geen conserverende maatregelen getroffen. Volgens de notulen van de Bouwcommissie van 1907 zijn de beide oostelijke vieringpijlers ronde kolommen van dezelfde dikte en van dezelfde schilderingen voorzien als de overige kolommen van het koor[73:19]. In 1912 kwam er een loods vrij bij de Zuiderkerk en werd de timmerwerkplaats uit de Sint-Joriskapel daarheen verplaatst. Daardoor werd de ruimtewerking van het noorderdwarsschip weer hersteld. Ondertussen waren weer herstellingen nodig. In 1914 werden twee trekbalken in de zuiderzijbeuk gerepareerd[b22:42]. In 1922 is een scheur in oostmuur van het Buitenlandvaarderskoor onder het wapenglas gerepareerd. Ook hier deed zich, juist zoals aan de noordzijde in het Snijderskoor, de excentrische belasting van de sluitgevel gelden. In 1932 werd in de afscheiding van de Sint-Sebastiaanskapel (de grote catechisatiekamer) een nooddeur gemaakt. De kasten in de nissen van de kapel zijn gesloopt. In 1949 werden van de trap in de Sint-Sebastiaanskapel twee hoeken afgenomen, het schot verwijderd en een tijdelijke leuning gemaakt. De trap werd beneden afgesloten door een houten wand waarin een deur onder de bestaande luifel. Op de zogenoemde Roodeur was in de bovenste klamp gekrast: ontverfd ter heide 1950. | |
[pagina 294]
| |
509 Gezicht uit Wijde Kerksteeg met steunmuur tussen toren en zijbeuk; 1953. HJ
510 Gezicht op doopkapel, steunmuur verwijderd; 1957. HJ
511 Geveltoppen zuidelijke kapellen uit zuidwesten; 1957. HJ
512 Geveltoppen Huiszittenkapel en Lysbeth Gavenkapel uit zuidoosten; 1948.
513 Zuiderportaal omstreeks 1895. Luchthek, lantaarn boven toegang, gevels met schuine plinten. Foto Jacob Olie. Top. Atlas GAA.
| |
[pagina 295]
| |
514 Geveltoppen drie zuidwestelijke kapellen, IJzeren kapel en librije, zuiderportaal, kerkmeesterskamer en huis 23; ca. 1925. Steenbergh.
515 Zuiderportaal, poortje naar librije, dichtgemetseld, voor 1946. GAA
516 Kerk uit zuidoosten voor 1902. Gevel Smidskapel nog gepleisterd. Talrijke hoge schoorstenen. RdMz
517 Overzicht uit zuidoosten ca. 1920. Steenbergh.
518 Koor met kosterij uit zuidoosten 1960. RdMz
519 Kooromgang en Buitenlandvaarderskoor met huizen Oudezijds Voorburgwal 70-76 uit zuidoosten (met steigers aan noordzijde); 1961. RdMz
| |
[pagina 296]
| |
520 Gevel zuidzijde kooromgang. Steunbeer met restant spuwer. 1961. RdMz
521 Kooromgang uit oosten, Oudezijds Voorburgwal 72-70 en portaal; 1952. RdMz
522 Kerk uit het oosten; 1936. Lichtbeeldeninstituut.
523 Collegekamer met muren van stal; 1937. JMB
524 Kooromgang en huisjes uit noordoosten; omstreeks 1938. Top. Atlas GAA.
| |
[pagina 297]
| |
525 Collegekamer; ca. 1948. Foto Spies.
526 Sint-Joriskapel en Heilig Graf uit noordwesten; 1938. JMB.
527 Heilig Graf en noorderportaal; 1905. Top. Atlas GAA.
528 Heilig Graf, noorderportaal en steunberen Sint-Joriskapel; 1928. RdMz
529 Heilig Graf geveltop; 1905. Top. Atlas GAA.
530 Noorderportaal omstreeks 1938.
531 Noorderportaal westzijde; 1938. JMB
532 Noorderportaal westzijde; 1953. HJ
| |
[pagina 298]
| |
533 Weitkoperskapel en Binnenlandvaarderskapel, gevels; 1953. HJ
534 Hamburgerkapel gevel; 1955. HJ
535 Hamburgerkapel na afbraak Oudekerksplein 11; 1920.
536 Westgevel Hamburgerkapel en noorderzijbeuk met steunmuur; ca. 1930. JMB
537 Lichtbeuk schip zuidzijde voor restauratie 1961. RdMz
538 Lichtbeuk schip noordzijde, oostelijke venster; 1961. RdMz
539 Lichtbeuk schip noordzijde voor restauratie 1961. RdMz
| |
[pagina 299]
| |
540 Viering lichtbeuk noordgevel voor restauratie 1961. RdMz
541 Lichtbeuk koor zuidzijde oostelijke venster in restauratie; 1937. JMB.
542 Lichtbeuk koor zuidzijde voor restauratie; 1961. RdMz
543 Interieur schip naar westen voor 1907. RdMz
| |
[pagina 300]
| |
544 Interieur schip naar het oosten met meubilair en geschilderd koorhek; 1911. RdMz
| |
[pagina 301]
| |
545 Schip, viering en koor naar het oosten; 1952. RdMz
546 Interieur schip zuidzijde traveeën 27-30; 1929. Lichtbeeldeninstituut
547 Zuiderzijbeuk naar het westen met bankenvakken; 1961. RdMz 60663
548 Zuiderzijbeuk uit Lysbeth Gavenkapel naar noordoosten. Steiger aan zuidzijde koor; 1937? GAA
| |
[pagina 302]
| |
549 Interieur naar Huiszittenkapel; 1961 RdMz
550 Doopkapel interieur; 1952. RdMz
551 Viering gezien van voormallge zolder Sint-Sebastiaanskapel; 1950. JH
552 Sint-Joriskapel met koororgel; 1954. RdMz
553 Koorhek met marmerbeschildering; 1911. RdMz
| |
[pagina 303]
| |
554 Hoge Koor naar het oosten; 1958. RdMz
555 Hoge Koor, onderaanzicht gewelf; 1958. RdMz
556 Koorbanken zuidzijde en kolommen 20 en 21; 1907. Top. atlas GAA.
557 Snijderskoor en kooromgang; 1947.
| |
[pagina 304]
| |
558 Heilig Graf hanggewelf; 1954. RdMz
559 Heilig Graf hanggewelf van onder gezien; 1954. RdMz
561 Heilig Graf zuidwestelijke muurconsole; 1954. RdMz
| |
[pagina 305]
| |
Noorderportaal en Heilig GrafHet noorderportaal werd in 1911 hersteld[b13:12]. In de notulen van de Bouwcommissie is opgetekend dat de balustrade is afgenomen en de beeldhouwer Joh. H. Schröder alles weer in orde heeft gemaakt. Hij completeerde hogels, kruisbloemen enzovoort. Voorzover niet meer aanwezig zijn mallen genomen van onderdelen aan de zuidzijde van de kerk. Boven in de beide spitsbogen aan de buitenzijde werd het bakstenen vlakje vervangen door een kielboogje in lichtere zandsteen en op de borstwering werden een pinakel en twee kruisbloemen toegevoegd. In de beide toegangsopeningen kwam een gesmeed neogotisch dubbel draaihek, gemaakt door de firma Braat te Delft. Onder de houten balklaag in het portaal werd een stucplafond aangebracht door de firma Abeling. Op tekeningen uit het einde van de 18de eeuw en het begin van de 19de eeuw (afb. OA 40 en 41) staat op de beide lage schouders van de gevel van het Heilig Graf het onderste deel van een baluster. Op foto's uit 1905 (afb. 137) blijkt dat de balusters voorzien zijn van een verlenging met een ring en een scherpe ronde punt. Na 1912 is dat deel vervangen door een verlenging met een bol waarboven een peervorm. Op de bovenste schouders, sedert de 18de eeuw zonder bekroning, werd rond 1912 een kleinere baluster geplaatst. In het Heilig Graf kwam een houten zoldering. Nadat in 1908 de Nieuwezijds Kapel was gesloopt, werden twee houten tochtportalen overgebracht naar de Oude Kerk. Een portaal uit 1612 werd in de Smidskapel voor het zuiderportaal geplaatst. Een rijk-gebeeldhouwd 17de-eeuws portaal, dat in de Nieuwezijds Kapel aan de zijde van het Rokin heeft gestaan, kreeg de functie van tochtportaal aan de binnenkant van het noorderportaal in de Weitkoperskapel. Het kwam in de plaats voor het portaaltje uit 1582, dat door Emanuel de Witte enkele malen vaag is afgebeeld. Het nieuwe portaal werd geheel van verf ontdaan en in 1912 op een ongeveer 5 ton wegende betonconstructie geplaatst, juist op de plaats waar achteraf de fundering van de kerk in erbarmelijke staat bleek te zijn. Men had zich eerst voorgenomen de fundering te verbeteren maar zag daarvan af gezien de onsamenhangende toestand van de paalfundering. Het gehele onderste deel van de noordmuur van de Weitkoperskapel werd onderhanden genomen. Daarbij verdween de boog die de toegang uit het portaal omgaf en werd de muur geheel vlak. Onder het niveau van de zerken werd een ijzeren balk NP 40 in een betonnen (‘Monier’)balk van 30 × 60 centimeter gestort. Hetzelfde gebeurde in de aansluitende westelijke muur van de kapel met een NP 30 in een betonbalk van 35 × 50 centimeter. Op 1,90 meter van de noordmuur werd een gewapende betonbalk gemaakt met een doorsnede van 50 × 90 centimeter. Dat leverde twee aanzienlijke puntlasten op funderingen, die zeer instabiel waren. Onder het te plaatsen houten portaal werd op de balk een betonplaat gemaakt die aan de noordkant in de kerkmuur werd opgelegd. Het betonwerk werd uitgevoerd door de Amsterdamse firma Betonijzer Wittenburg. In de noordmuur werd de toegang tot het orgel naast de ingang naar het Heilig Graf dichtgemetseld evenals ter hoogte van de orgelgalerij de opening vanuit het Heilig Graf. De hoofdpijler tussen de kerkingang en de deur naar het ‘stookhok’ werd na stutten in één dag gesloopt en weer opgemetseld. De toegang uit het noorderportaal werd 30 centimeter westwaarts verplaatst, in twee delen van een driesteens segmentboog voorzien en geheel omgeven door nieuw hard metselwerk. Het oorspronkelijk rechthoekige kozijn werd vervangen door een boogvormig kozijn, waarbij de deuren boogvormig werden veranderd. Bij deze werkzaamheden werd het fragment van het nog aanwezige zandstenen basement van de middenstijl van het grote venster afgehakt. In 1946 werden in het portaal de bestaande dichtingen van de openingen bij de voormalige traptoren gefatsoeneerd (afb. 532). Daarbij werd geconstateerd dat het beeldhouwwerk van de steunbeer van de Binnenlandvaarderskapel gaaf was, waaruit bleek dat het snel na de bouw ervan moet zijn ingemetseld. | |
HamburgerkapelOmstreeks 1910 openbaarden zich ernstige gebreken aan de funderingen van de noord- en westgevel van de Hamburgerkapel. Om dit te onderzoeken en herstellingen mogelijk te maken, werden het onbewoonbaar verklaarde hoekhuis aan de westzijde (nr. 11) en de voormalige timmerloods (toen de woning 9a en een stookhok bevattende) afgebroken. Daarbij kwamen zwaar gehavende kerkmuren te voorschijn. In 1914 heeft een funderingverbetering plaatsgevonden op de noordoostelijke hoek van de Hamburgerkapel. Allereerst werden de hoeksteunberen gestut. Aan weerszijden van de muren en steunberen langs de noord- en westmuur van de kapel werden paarsgewijs 56 houten | |
[pagina 306]
| |
palen geheid van 14 meter lengte. De bovenkant ervan ligt op 0,90 meter -NAP, ongeveer gelijk met de bovenzijde van de oorspronkelijke paalfundering en ruim in het grondwater. Door de muren werden gaten gehakt waardoor van buiten naar binnen ijzeren breedflensbalken van 20 centimeter hoog werden gelegd. Bij de steunberen en de oostelijke zijmuur zijn dwarsbalkjes ingebracht. In tien fasen is het metselwerk gedeeltelijk weggehakt en werden blokken gestort van ongewapend beton, die de ijzeren balken omvatten. Daarboven vangt het beton de muur op, waarbij aan de zijkanten het metselwerk nog hoger werd uitgehakt zodat de muur aan de onderkant door beton omsloten is. De betonnen voet is in aanleg 2,50 meter breed. Ten zuiden van de muur van de hallenkerk (die toen blijkens een tekening ook is blootgelegd) werden naast de grafkelder van Wirtz nog zes palen geslagen waarop houten kespen en een vloer van houten platen werden gelegd. Daarop werd een betonblok gestort dat de muur eenzijdig ondersteunt. De werkzaamheden werden uitgevoerd in de periode van juli tot september 1914. Tekenend voor de materiaalsituatie in die periode is de volgende zin uit het rapport van de architect: ‘De beton werd samengesteld uit 1 deel portlandcement merk Dyckerhoff, 2 deelen rivierzand en 3 deelen grint, voor twee blokken onder het grote raam moest de beton iets schraler genomen worden door onvoldoende hoeveelheid portland, welke door den oorlogstoestand (half September) niet te krijgen was’. Op de bij het rapport behorende tekening[b4:tek.4] is de witte steen van het plint aan de buitenzijde aangeduid als ‘tufsteen’, een foutieve determinatie die bij de eerder uitgevoerde restauratie van de Nieuwe Kerk aanleiding gaf tot het vervangen van de bekleding van de gevel aan de Dam door Weibener tufsteen. Voor het herstel van de westmuur van de Hamburgerkapel heeft Posthumus Meyjes gebruik gemaakt van afkomend materiaal van de Nieuwe Kerk, waar veel machinale steen werd toegepast[72-1:72]. Omstreeks 1920 is er een herstelplan opgesteld voor de drie noordelijke kapellen en het noorderportaal, waarvan tekeningen gepubliceerd zijn. In een kort berichtGa naar eind200 zijn ontwerpen van Posthumus Meyjes opgenomen die opvallen doordat de vulling tussen de top van de gevel van de noorderzijbeuk en de toren is weggenomen en de traptoren tegen het noorderportaal is gereconstrueerd, voornemens die pas 35 jaar later tot uitvoering kwamen. Op de geveltoppen werden hogels en kruisbloemen getekend, op de steunberen pinakels. Het bleven voorlopig wensen. Wel is de zijgevel van het huis nr. 13 iets naar het westen verplaatst zodat steunbeer 31 vrijkwam. In 1928-'29 zijn de noord- en westgevel van de Hamburgerkapel hersteld. Van de noordelijke topgevel zijn dekstenen en rollaag verwijderd. Het werk werd niet voltooid en de steiger is pas in 1937 gesloopt[b4:34]. Het terrein aan de noordkant bleef braak liggen en werd afgescheiden met een schutting, die in de hongerwinter 1944-'45 als brandhout verdween. Wel bleef de afscheiding van achtkante hardstenen palen en ijzeren staven ertussen bewaard. In 1945-'46 werd het herstel van de noordgevel van de Hamburgerkapel voortgezet onder leiding van architect J.P.L. Petri jr. De deuropening naar het voormalige stookhok werd dichtgezet. | |
KerkmeesterskamerEr is een beschrijving van de schilderijen die in 1928 in de kamer hingen[b22:tek.4]. Boven de spiegelkast in de noordwand hing Colijns' Ondergang van de Farao in de Rode Zee uit 1626 en er rechts naast de kop, die verondersteld wordt een deel van Pieter Aertsz' altaarstuk te zijn. De oostwand had links naast de schoorsteen boven de ordonnantie uit 1593 en eronder een interieurschilderij van Emanuel de Witte van omstreeks 1655 (afb. OA 12), rechts boven de perspectieftekening uit 1683 en daaronder een interieur van De Witte uit 1661. Tegen de westelijke wand hingen links het wapenbord, in het midden twee wapens uit het burgemeestersglas en rechts boven de houtsnede van de torenspits uit 1613, eronder de Oost-Indiëvaarders uit 1604 en eronder een kerkinterieur van H. van Streek, vermoedelijk uit 1727. | |
CollegekamerOmstreeks 1937 is de paardenstal tegen Collegekamer afgebroken (afb. 523). Deze stond voor het onderste deel van de houten kruiskozijnen. Er kwam een houten schutting (afb. 524), die in de Tweede Wereldoorlog verdween en werd vervangen door betonnen paaltjes (afb. 525). Het basement van de zandstenen pilaster werd regelmatig beschadigd door aanrijdingen. Het vertrek was vervallen tot bergplaats van zand voor het vegen van de kerkvloer. In 1936 werd er een nieuw toilet gemaakt. De eiken deur werd gerestaureerd en versterkt met ijzerwerk, de vloer is opnieuw met tegels belegd en reparaties werden uitgevoerd aan zolder en dakkapel[b1:15,21]. | |
[pagina 307]
| |
ZuiderportaalOp een foto van Jacob Olie uit omstreeks 1895 zijn aan het zuiderportaal nog luchthekken aan buitenzijde te zien (afb. 513). Op de borstwering staat nog geen lattenhek tegen het inklimmen, dat op andere foto's van voor 1902 (het ontpleisteren van de gevel van de Smidskapel) al wel te zien is (afb. 516). Er is wel een grote hangende lantaarn boven de ingang. In 1904 zijn de deuren naar buiten draaibaar gemaakt. Ze werden in een grenen kozijn gevat en aan de zijkanten 14 centimeter versmald. De afgezaagde delen werden aan het kozijn bevestigd en de deuren aan deze stroken afgehangen. De eiken luchthekken werden aan de binnenzijde van het kozijn afgehangen. Wellicht is toen de lantaarn verwijderd. Op foto's van omstreeks 1920 is de lantaarn niet meer aanwezig (afb. 514). In 1915 werd in het zuiderportaal in de scheidingsmuur met de librije een poortje vrijgemaakt en gerestaureerd (afb. 515). Er wordt gesproken over een stijlvolle zandstenen omlijsting. Het kozijn in de zuidelijke travee van dezelfde wand werd dichtgemetseld. | |
Lichtbeuk schip en koorAan zuidzijde van het schip waren voor de restauratie alle toppen (in 18de-eeuwse baksteen) afgedekt met een plank en zink. Aan de noordzijde hadden de eerste drie geveltoppen een zandstenen ezelsrugafdekking, de drie oostelijke hun oorspronkelijke afdekking, die onder bestaat uit een bakstenen ezelsrug, boven de originele zandstenen afdekking met gleuf, waaruit de hogels verdwenen waren. Op de toppen is de aanzet voor een kruisbloem. Aan de zuidzijde van het Hoge Koor waren in 1937 aan de toppen reparaties uitgevoerd in machinale baksteen en de beide toppen waren afgedekt met hardstenen platen die voorzien waren van schuine groeven, welke het aflopende water naar het dak moesten afvoeren. De speklagen waren toen gepleisterd, in 1961 weer schoon. In dezelfde tijd heeft men de twee grote koorvensters aan de zuidzijde gevuld met zacht gekleurd glas in verschillende tinten. Tevens werd de tracering vernieuwd als vorktracering (afb. 542). Een gedeelte van het muurvlak aan de binnenkant onder en ter weerszijden van de vensters werd ontdaan van pleisterwerk. Deze proef is verder niet voortgezet. Het werk werd uitgevoerd in overleg met dr. Jan Kalf, directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. | |
DakbedekkingenDe dakbedekkingen werden in allerlei goedkope materialen uitgevoerd. Zo kon men omstreeks 1950 op de kapjes van het schip en de viering vlakken waarnemen die gedekt waren met zinken losanges in twee maten (afb. 537 en 539). Ook waren talrijke delen gedekt met goedkope, zeer kalkhoudende rechthoekige leien, die vermoedelijk afkomstig waren uit Monthermé aan het Franse deel van de Maas. Die waren aangebracht in leihaken, die aan daklatten hingen en volledig verweerd waren. Als deze leien op het dakbeschot gerust zouden hebben, waren zij al veel eerder slachtoffer geworden van het vele vocht dat zij doorlieten. Maar er waren ook nog vlakken die met schubleien in Duitse dekking waren gedekt. De daknokken, killen en goten waren vrijwel overal nog afgedekt met dik bladlood. | |
Tweede WereldoorlogIn oktober 1940 bracht opzichter D.J. van IperenGa naar eind201 rapport uit over de toestand van de doopkapel. Omdat de muren verzakt, gescheurd en verweerd waren, werden twee wapenborden die aan de middenstijl van het middelste vensters hingen, buiten de kapel opgehangen[77:21]. In de Tweede Wereldoorlog zijn de gebrandschilderde glazen uitgenomen en vervangen door grote ruiten van gekleurd kathedraalglas, gevat in zinken profielen. Op de zolders kwamen stenen vloeren van enkele vierkante meters en ernaast een zandbak, om eventuele brandbommen die op het dak zouden vallen onmiddellijk te kunnen smoren. Gelukkig heeft deze maatregel nooit praktische uitvoering behoefd. Er werd een brandblusleiding naar de zolders aangelegd. Het was een open systeem, dat door de brandweer moest worden volgepompt. | |
TorenHet carillon onderging een uitvoerige restauratie in 1931. Een van de klokken, de zogenoemde boomkolk, had jarenlang gehangen in het torentje van het American Hotel op het Leidseplein en keerde terug naar zijn plaats boven in de Oudekerkstoren. In 1940, rond het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, is onderhoudswerk aan de toren verricht. | |
[pagina 308]
| |
562 Steunbeer Mariakapel en Oudekerksplein 3 en 5; 1959. PP
563 Oudekerksplein 5; 1959. PP
|