De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
2.5 De tweede helft van de 18de eeuwIn de jaren tussen 1755 en 1765 zijn op veel plaatsen in en om de kerk steigers te zien geweest. De voeten van de kappen en de opleggingen van de trekbalken waren op veel plaatsen aangetast. Het roestende ijzer maakte enkele jaren later ingrijpende maatregelen aan de vensters noodzakelijk. Talrijke aanbouwen rond de kerk kregen na 1760 een nieuw gezicht. Omstreeks 1770 werden de kerkmeesterskamer en het zuiderportaal ingrijpend verbouwd. | |
Herstellingen aan de kappenIn de jaren 1755-'58 zijn overal in de kerk veel herstellingen aan de kap verricht, die alle zijn uitgevoerd in grenenhout. Op verschillende plaatsen zijn de jaartallen 1756 en 1757 aangebracht. Waar nodig werd gewelfbeschot vervangen door nieuwe eiken planken. Direct daarna zijn de gewelven voor de tweede maal overgeschilderd, nu met een overheersende blauwgroene laag. Op de plaatsen waar geen reparaties plaatsvonden, is daaronder de okerkleurige overschildering van de middeleeuwse gewelfschilderingen bewaard gebleven. Het nieuwe hout was later herkenbaar omdat het onder de overschildering te voorschijn kwam als licht eiken, dat nooit aan het daglicht bloot was gesteld. Bij gewelfschotel 43 in de zuiderzijbeuk is een bijzondere constructie gevonden. Die bestond uit twee schijven van elk 11 mm dik, bestaande uit twee delen. De naden van de beide schijven waren haaks op elkaar aangebracht. De slap geprofileerde rand was op de schijf gespijkerd. Deze schotel droeg alleen de in 1756 aangebrachte en de latere verflagen en is bij de restauratie door een nieuwe vervangen. J. Goeree had al omstreeks 1710 tussen de beide westelijke vieringkolommen een onderste trekbalk zonder korbelen getekend (afb. OA 25). In het middenschip werd ter hoogte van het triforium de grenen balk 5-26 toegevoegd, afgebeeld door H.P. Schouten in 1786 (afb. OA 32). Korbelen snijden in het colonnet en sluiten slecht aan op het basementje van het colonnet. In het koor kwamen op hetzelfde niveau balken tussen 11 en 20 en 13 en 18, voorzien van muurstijlen en korbelen. Ook in de voeten van de kap boven 11 en 20 zijn veel herstellingen in grenen, wellicht in dezelfde tijd uitgevoerd. Ook deze balken komen voor op tekeningen van Schouten. Al deze balken met bijbehorende stijlen en korbelen zijn van grenenhout. Ook aangelaste stukken aan kilkepers werden in grenen uitgevoerd. | |
VenstersIn 1754 meldden timmermans- en metselaarsbazen dat het geschilderde glas ‘niet hutten gevaar was om in te storten’. Het overleg vorderde langzaam. Stadsbouwmeester Gerard Frederik Maybaum adviseerde bij de glazen eerst een steiger te zetten en dan de glazenier te raadplegenGa naar eind192. Een jaartal 1758 kwam voor in middelste venster van de kooromgang. Een reparatie werd gedateerd door een munt uit 1758 achter te laten. Waarschijnlijk werd het Philipsraam uit 1656, dat zich in de kooromgang bevond in vak 45-46, in dat jaar uitgenomen. Reparaties uit deze tijd kregen vallende vorktraceringen, | |
[pagina 281]
| |
492 Kapiteel 56; 1965. RCN
waarbij alle cirkelbogen uit één middelpunt werden getrokken. Van alle vensters in de kooromgang werden de onderste glasvakken dichtgemetseld. Dat zal gebeurd zijn toen in 1763-'66 nieuwe huurhuisjes langs de Voorburgwal werden gebouwd. Bij het bouwen van de huizen tegen de westgevel van de kerk en de doopkapel werden de onderste vakken van de vensters van de doopkapel dichtgezet en één venster helemaal dichtgemetseld. In de jaren 1759-'63 herstelden de uit Brussel afkomstige glazenier M.E. de Angelis en zijn zoon P.J. de Angelis de overgebleven gebrandschilderde glazen in de kerk. Wij bespreken hun activiteiten in hoofdstuk 2.f over de gebrandschilderde glazen. Daarbij werden in de noordelijke vensters van de Mariakapel in 1761 vorktraceringen aangebracht. In het glas van de kleine vensters in de koorsluiting stond het jaartal 1782. Omstreeks die tijd zijn in de koorlantaarn aan de noordzijde de topgevels geheel vernieuwd en afgedekt met hardstenen platen. De vensters werden in baksteen uitgevoerd. Oud metselwerk bleef alleen onder de afvoergaten van het hemelwater bewaard. | |
BehangselsIn de tweede helft van de 18de eeuw werden beschilderde behangsels op doek gemaakt, die aan staande schotten werden bevestigd en als achtergrond dienden bij huwelijksinzegeningen in het koor. De lichtgekleurde behangsels met landschappen waren in 1947 in opgerolde toestand nog aanwezig. In hun deplorabele staat zijn zij toen opgemeten maar sedertdien verdwenen. Zie hoofdstuk 2.b. | |
Sint-SebastiaanskapelHet kapiteel van kolom 56 dateert uit 1756 (afb. 492)[b7:53]. Dat jaartal was aangebracht op het onderste deel van de grenen zuidwestelijke kilkeperrib. Er is verondersteld dat de hele bundelkolom in 1756 vernieuwd is maar de vormgeving en de bewerking van basement en bundelschacht zijn zo gelijkvormig aan die uit de laat-middeleeuwse periode dat niet aan te nemen valt dat men in de 18de eeuw een zo zuivere kopie gemaakt zou hebben maar bij het kapiteel over is gegaan op een eigentijdse vormgeving. Vermoedelijk is het kapiteel door de verrotting van kap- en balkvoet beschadigd geweest.
493 Sint-Sebastiaanskapel, zuidwestelijke hoek, situatie 1950. Schaal 1:200.
In de kapel werd ter hoogte van de trekbalken een balklaag van grenenhout gelegd. In de westmuur van de kapel zijn van binnen naar buiten gaten gehakt waardoor de balken tijdens het inbrengen gestoken konden worden alvorens zij in de balkgaten in de oostmuur opgelegd konden worden (afb. 162). De balken doorboorden de toppen van de blindvensters (afb. 174). Om een vlakke vloer te krijgen werd de naar boven gebogen eiken trekbalk in het midden van de kapel aan de zijkanten een stuk uitgekeept. De opening tussen de balklaag en de afscheiding van kapel en zijbeuk werd afgesloten met een zwart zeil, zoals blijkt uit een mededeling uit 1843[b7:23].
Sedert omstreeks 1755 was er in de zuidwestelijke hoek van de Sint-Sebastiaanskapel een luifel, waaronder de diakenen uitdeling hielden. Die luifel liep eerst ongeveer van de westelijke zijkant van het zuidvenster in westelijke richting tot bij de deur naar de voormalige librije. Later zette de luifel zich voort tot het midden van de westelijke wand. Hij lag ongeveer een meter onder de versnijdingslijst en de verlenging was daaraan opgehangen met twee ijzeren stangen (afb. 493). Als nieuwe toegang tot de zolders werd op de luifel in de zuidwestelijke hoek van de kapel een zogenoemde Engelse trap gebouwd die rustte op een balk die in het vlak van de luifel was gelegd. De trapspil bestond uit een spiraalvormig kuipstuk. Onduidelijk is waarom een dergelijke fraaie en moeilijk te maken trap hier geplaatst werd, terwijl die geheel aan het gezicht werd onttrokken door een houten beschieting. Om op de luifel te komen en naar de IJzeren Kapel te gaan, moest een ladder gebruikt worden. Onder de trap werd een kast geplaatst die niet tot de luifel reikte. Het geheel is afgebeeld op een aquarel van Gerrit Lamberts uit 1818 (afb. OA 42). Op de zoldervloer liep om het trapgat een houten schot met een deur erin waardoor men op de zoldervloer boven de catechisatiekamer kwam. Op de zolder stond een trap met aan de onderzijde een kwart slag rechts om, die dwars door de kapconstructie naar de zolder boven de gewelven voerde. De leuningen werden gedragen door balusters waarvan de profilering in de schuinte van de trap meeliep. Deze toestand heeft tot 1966 bestaan. Op de aquarel van Lamberts is ook te zien dat de nis in de travee 56-74 werd | |
[pagina 282]
| |
afgesloten met een schot waarin deuren met gehengen zijn aangebracht. In de hoek onder de luifel staan drie stoelen achter een tafelblad op schragen. Het geheel staat op een houten vlonder. Rond de hoek staan twee eenvoudige gesloten banken en daarvoor staat een rij stoelen. Achter de op het zuiden gerichte bank staan twee simpele houten banken. De kerkzolders moeten al vroeg goed beloopbaar zijn geweest. In alle kappen is op de roosterhouten, de hanenbalken boven het tongewelf, een zoldervloer gespijkerd. Dit komt in geen enkele andere kerk in Nederland zo volledig voor. Er waren zowel aan de noord- als de zuidzijde werkplaatsen ingericht, vooral gebruikt door loodgieters en leidekkers. Op enkele plaatsen waren hijsluiken gemaakt. Verder waren er overal vierkante gaatjes in gewelf gezaagd vlak naast de nokrib, afgedekt met een plankje. In 1824 blijkt de zolder boven de Sint-Sebastiaanskapel in gebruik te zijn als beenderenzolder om overtollige beenderen uit de kerk op te slaan[b7:22]. Ook op andere plaatsen zijn tussen de gewelven beenderen gevonden. | |
SmidskapelWellicht bij de werkzaamheden in 1756 werd de Cellebroedersgalerij in de Smidskapel verwijderd. Wagenaar meldt het bestaan ervan in 1765 in de verleden tijd. De doorgang uit het zuiderportaal werd dichtgemetseld met een steens muur aan beide zijden. De doorgang uit het portaal naar de Smidskapel werd gewijzigd. De natuurstenen poort is onherkenbaar weggewerkt en de opening werd overspannen met grenen lateien. Aan de westzijde is de opening ongeveer 10 centimeter breder gemaakt, zodat daar de natuurstenen profilering grotendeels werd weggehakt (afb. 152). Er kwam een dubbele paneeldeur met vast bovenstuk in een betimmerd grenen kozijn. De vormgeving was gelijk aan die van de deuren van het nieuwe portaal in de kooromgang (1761). De top van het blindvenster aan de oostzijde werd circa 80 centimeter verlaagd, waarbij ook de tracering werd gewijzigd. Er werden nu naar beneden doorlopende montants aangebracht die om de 90 centimeter zes stenen in de muur zijn gemetseld. De overige stenen stonden koud tegen het muurvlak. De gebruikte bakstenen zijn van dezelfde soort als gebruikt werd bij de verandering van de doorgang naar het zuiderportaal. Deze verandering zal zijn uitgevoerd in samenhang met het nieuwe kapiteel aan de noordkant van deze muur, het maken van de zolderbalklaag in de Sint-Sebastiaanskapel en consoles onder de voorlijst van het gewelf. | |
KosterijOmstreeks 1768 tekende Jan de Beijer een hekwerk tegen opklimmen op alle lage gevels van de kosterij (afb. OA 27). In de gevel langs de gracht was een kruiskozijn zonder stijl in het onderste gedeelte. De gevel van het kostershuis had toen een deur rechts en links een venster. Het kleine venster boven rechts was verdwenen.
494 Kosterij, plattegrond 1964. Schaal 1:200.
| |
[pagina 283]
| |
495 Schoorsteen in westelijke kamer voorm. sacristie; 1964. PP
496 Binnenplaats kosterij met omringende daken; 1962. PP
497 Privaat-gemak in steunbeer 72 oost; 1964. PP
De laatste huurder van een winkelkastje verdween in 1767. Daarna werd de vleugel langs het plein verbouwd. De vertrekken zijn toen bij de kosterij getrokken. Er kwam ook een nieuwe kamer aan de gracht (afb. 494). In 1768 werd de betimmering in het voormalige vertrek van de huwelijkscommissarissen weggebroken en de sleuven van de regels waarop het schot had gezeten, werden gedicht met halfsteens metselwerk. Tegen de oostwand kwam een Lodewijk-xv schouw ter vervanging van de oudere schoorsteen (afb. 495). De gebogen boezem bestond uit brede grenen delen met iets zwaardere spiegelklampen, verbonden door twee klampen die aan de einden zwaluwstaartvormig waren. De boezem was met ijzers aan de balklaag opgehangen. Aan de bovenkant is een eiken kuipstuk dat de geprofileerde aansluiting met de balklaag vormt. De oorspronkelijke kleur van de boezem was grijsgroen. Ook de bruin geschilderde lijst aan de onderzijde is van eikenhout. Er is een spiegel op de boezem aangebracht met een in hout gesneden lijst in uitbundig rococo-ornament. Het geheel is aan de ondergrond bevestigd met vier schroeven die onopvallend in de versiering zijn opgenomen. De stookplaats heeft een gietijzeren haardplaat, wangstukken van grijs marmer en houten kantstukken met consoles, die marmer geschilderd zijn (afb. 495). Er kwamen bij deze modernisering ook geschilderde behangsels in het vertrek[b2:63]. In 1786-'87 werd de kosterij geheel verbouwd en van een andere gevelindeling voorzien. Bij die gelegenheid zal de vleugel tegen de Sint-Sebastiaanskapel tot keuken zijn ingericht, toegankelijk langs een gang die achter de voormalige winkeltjes is opgetrokken en langs de binnenplaats liep (afb. 496). In de zuidoostelijke steunbeer van de kapel was een gemak uitgehakt dat geheel betegeld was (afb. 497). Bij de bouw van de keuken van de kosterij in 1786 werden de twee kruisvensters in de ondertrouwkamer dichtgemetseld tot even boven het kalf. Aan de binnenzijde werd er een halfsteens muur voor opgetrokken in rode steen. Daarboven kwam een breed houten kozijn met drie ramen, dat juist boven het plat van de keuken uitkwam. Het vertrek kreeg dus alleen nog maar licht van boven.
498 Kosterij, interieur ontvangkamer zuidwand; 1964. PP
Er kwam in de ruimte een grenen lambrisering, die lichtgroen werd geschilderd. Daarboven waren geschilderde behangsels, die verscholen gingen achter verschillende lagen papierbehang die er later over werden geplakt. Op een blauwgroen fond waren arcadische landschappen geschilderd. Alle banen zijn aan de wand genummerd[b2]. Op de zuidelijke wand is geen geschilderd behang gevonden; hier was een houten schot voor de resten van de kruisvensters getimmerd. De balklaag bestond uit grenen balken met een doorsnede van 19,5 × 24 centimeter, geprofileerd met een kraal, hart op hart een meter uit elkaar. De balken waren oorspronkelijk blauwgroen geschilderd.
In het tweede vertrek (de ontvangkamer) werden kozijnen met schuiframen aangebracht ter vervanging van de stenen kruiskozijnen. Er waren vier ruiten in de breedte, de onderramen waren drie ruiten hoog, de vaste bovenramen twee ruiten hoog (afb. 498). Ook dit tweede vertrek kreeg beschilderd behang met genummerde | |
[pagina 284]
| |
499 Kosterij, interieur ontvangkamer noordwand; 1964. PP
banen, verdeeld in drie staande rechthoekige vakken. Op een crème achtergrond is in het hart van het middenvak is een grijze vaas geschilderd, in het linker vak twee bloedrode vlammende harten binnen een rozet. In het rechter vak omsluit een rozet een boog met een pijlkoker. Deze attributen wijzen op het gebruik van de ruimte voor trouwrecepties. Onder elk rozet zijn twee kleinere vazen geschilderd, die verbonden zijn door een guirlande. Het geheel wordt omstrengeld door ranken en blauwe en roze-rode bloemen. De penantspiegel en het stucplafond droegen een Empire-karakter. Aan de kerkzijde was een kastenwand (afb. 499). Wellicht verdween in deze periode de muur aan de oostzijde van de oude sacristie die de scheiding vormde met het kostershuis. De fundering van de muur is teruggevonden. In het voorste deel van de gang kwam een Lodewijk-xvi plafond waarvan het gedeelte achter de huisdeur versierd was met twee driehoeken die een palmetmotief bevatten. In de kromming van de gang was een ornament bestaande uit twee uit wolken stekende handen onder een strikje, waaruit takken met bladen en bessen ontspringen. De takken kwamen ook in de rand voor (afb. 500). De toegang (later voorzien van het huisnummer Oudezijds Voorburgwal 76) werd verplaatst naar het rechter deel van de gevel, waarvoor het oorspronkelijke kleine venster kwam te vervallen. Rechts naast de deur kwam in het toilet een klein ovaal venster, omgeven door een zandstenen rand (afb. 501). De Gobertanger hoekblokjes reikten slechts tot de bovenverdieping. Vermoedelijk is het bovengedeelte van de gevel in de 18de eeuw vernieuwd. Het metselwerk bestond uit een tamelijk dunne steen met drieklezoren op de hoek in de strekkenlagen, zoals gebruikelijk na omstreeks 1710. Later is de hele gevel gepleisterd. Wellicht dateerde de classicistische deuromlijsting uit die tijd.
500 Kosterij, stucornament in gang; 1964. PP
Op de tekening van Bulthuis uit 1787 zijn de veranderingen al weergegeven (afb. OA 39). Het huis 76 heeft luiken over de hele hoogte. Alles komt ongeveer overeen met de situatie in 1964. | |
Ombouwing van de kerkTimmerloodsAan de noordzijde van de Binnenlandvaarderskapel en de Hamburgerkapel verrees een nieuwe loods die een bovenverdieping kreeg. Vanuit de Hamburgerkapel was een toegang tot het stookhok. Vanuit de verdieping liep een houten trap die toegang bood tot de zolder boven het portaal, die als werkplaats werd gebruikt[61-1:89]. | |
Stookhok tegen kooromgangNaast de Collegekamer kwam een stookhok, dat de twee vensters van het gedeelte uit 1612 blindeerde. Er was een grote schouw tegen de oostwand, het nieuwe portaal voor de kooromgang dat wij hierna zullen bespreken. | |
Portaal tegen kooromgang en woning
501 Gedeelte gevel O.Z. Voorburgwal 76; 1964. PP
Tegen de travee 45-46 van de kooromgang stond een stal voor vijf paardenGa naar eind193. In 1761-'63 werd op die plaats een nieuwe toegang tot de kerk met woning gebouwd (afb. 502). Het heiwerk werd uitgevoerd door Wijnand van Leeuwen en graafwerk werd verricht door Jurriaan Noltmeijer[b10:10]. Ook is een betaling vermeld aan Jacobus Boorsma, beeldhouwer. Het portaal heeft aan de buitenzijde een dubbele deur met paneelwerk en daarboven een halfrond bovenstuk, dat in Obernkirchner zandsteen omsloten wordt door twee Ionische pilasters met een kroonlijst. De pilasters zijn versierd met eenvoudig rococolijstwerk en ornament. Drie blauwstenen treden geven toegang tot het inpandig gelegen portaal. In de kooromgang kwam een dubbele deur en vast bovenstuk, omtimmerd met architraaflijsten. Voor het kozijn steekt onder de waterlijst een sterk geprofileerde latei uit. Ten noorden van de doorgang naar de kerk was een ruimte die zowel uit de kerk als van de straat af toegankelijk was. De buitendeur had een bovenlicht. De huurwoning naast en boven het portaal kreeg een paneeldeur met bovenlicht als toegang. Tussen deze deur en het portaal was nog een venster, de bovenverdieping heeft daar twee vensters. Aan de andere kant van het portaal is nog een venster en erboven ook. In het kapje zijn twee dakkapellen met draairamen en hijshaken opgenomen. Een aquarel, van Reinier Vinckeles uit 1765 geeft het portaal weer (afb. OA 29). De beide vensters op de begane grond hebben daarop een vast kalf. Het kozijntje naast de woonhuisdeur heeft één luik, het raamkozijn aan de andere kant van het portaal heeft twee luiken. Daarboven is geen venster. Het bovenlicht van de woonhuisdeur heeft een roedeverdeling. Later zijn de vaste kalven vervangen door | |
[pagina 285]
| |
502 Noordoostportaal; 1969. RCN
503 Kerkmeesterskamer; 1928. RdMz
een schuifraam, links met één luik over de volle hoogte, rechts met twee luiken. Gezien de roedeverdeling in de ramen zal dit in de vroege 19de eeuw zijn gebeurd. Het bovenlicht werd versierd met een simpel ovaal snijraam. | |
KerkmeesterskamerIn de jaren 1769-1771 werd de kerkmeesterskamer verbouwd[69-1]. Het steenhouwwerk werd uitgevoerd door Leendert ViervantGa naar eind194. De stukadoors Hendrik en Jacob (Otten) Husly waren betrokken bij de schoorsteenmantel en de decoratie van de gewelfribbenGa naar eind195. Jacob Husly boetseerde een model voor de kroon op het grafmonument van Van Heemskerk in 1768. De betimmering met spiegelkast en het snijwerk rond spiegel en wapenbord werden gemaakt door Adrianus Mol. De twee kruiskozijnen aan de zuidzijde moesten plaats maken voor schuiframen (afb. 505). Deze kregen een indeling met vijf ruiten in de breedte en een schuivend onderraam en een vast bovenraam met ieder vier ruiten in de hoogte. Aan de buitenzijde kwamen luiken, die de hele hoogte van het kozijn afdekken. Het kruiskozijn aan de westzijde werd dichtgemetseld.
De toegang tot de kamer uit de kapel wordt na de verbouwing gevormd door een paneeldeur in een kozijn met gebogen bovendorpel. Een hoofdgestel met architraaf in de vorm van een geschouderde korfboog sluit het kozijn af. Onder de deur is een hardstenen trede omdat de vloer van de kamer hoger ligt dan de zerkenvloer in de kerk. Aan de kamerzijde is eveneens een paneeldeur met gebogen bovendorpel. De gewelven werden voorzien van stucversieringen. De gewelfvelden kregen lijsten en de ribben werden voorzien van lofwerk bestaande uit gestileerd eikenloof dat met gegolfde linten aan de kruispunten van de ribben schijnt te zijn bevestigd. Twijgen met bladwerk werden over ribben en gewelfvelden gedrapeerd. De muren zijn met hout beschoten en voorzien van een lambrisering. De betimmering aan de noordzijde omvat behalve de binnendeur aan de andere zijde een zelfde kastdeur. Daartussen is een buffetkast (‘perspecttieffkas’ in de rekening van Adrianus Mol) opgenomen, gevat tussen twee vlakke pilasters (afb. 503). Over de deuren en de kast is een geprofileerde lijst die boven de kast een hoge segmentboog vormt. De achterzijde van de kast heeft een half-ellipsvormige doorsnede en boven een gebogen overgang naar de boog (‘Minnike kap’), grotendeels uitgevoerd in ajour snijwerk in rococo-vormen. De kap en de achterwand zijn bezet met spiegels. Het geheel wordt | |
[pagina 286]
| |
504 Librije, fonteintje; 1966. RCN
bekroond door een symmetrisch schelpmotief (rocaille), rondom versierd met rozentakken. Hiervan hangen over de gebogen lijst guirlandes af. Het gedeelte van de kast dat in het lambris is opgenomen, wordt gesloten met twee gebogen deurtjes geflankeerd door twee voluutvormige klauwen waarop bladornament is gesneden. Tussen de kast en de deuren zijn smalle kasten, afgesloten met een teruggebogen deurtje met fijn snijwerk en boven de deuren is een rocaille met flankerend krulsnijwerk. Het geheel heeft een vormgeving die een overgang markeert van de frivole Lodewijk-xv stijl naar de strakkere Lodewijk-xvi vormen. Dit is in tegenstelling tot de ornamenten van schoorsteenmantel en -boezem die nog geheel op de vormenrijkdom van de weelderige Lodewijk-xv of rococostijl geënt zijn. De schoorsteenmantel is van blauwgrijs Bardiglio marmer in ingetogen rococovormen. De gestukadoorde boezem vertoont een rondgaande lijst met lof- en bloemwerk bekroond met een rocaille, waarbinnen een bas-reliëf van spelende kindertjes, met wapens van vier kerkmeesters. Dat waren in die jaren Bredius, Boddens, Trip en De Marez. De kroonlijst boven de boezem is licht om de daarachter ontspringende gewelfrib gebogen. Ter weerszijden is aan de boezem een dubbele kaarsenhouder bevestigd. Op de muurdam tussen de beide schuiframen is een spiegel met gesneden lijst aangebracht. Aan de westkant kreeg op het veld tegen het dichtgemetselde kruiskozijn het in 1681 begonnen bord met de wapens van de kerkmeesters sedert 1529 een plaats[b22:19]. Aan de lijst zijn de wapens van de kerkmeesters uit 1681 (Listingh, Pels, Van Dam en Bernard) bevestigd. Het bord werd later tot 1805 aangevuld. Verder werden de wanden van de kamer gesierd met de hiervoor al genoemde schilderijen. | |
Zuiderportaal en librijeIn 1770 volgde een verbouwing van het zuiderportaal en de librije. Door de grote zijdelingse druk die het netgewelf van het portaal uitoefende op de kleine steunbeer tussen de beide toegangsopeningen werd dat steunpunt naar buiten gedrukt. Dat had een sterke deformatie van het gewelf tot gevolg. In 1770 was een reparatie noodzakelijk. De drie dalende gewelfribben naar dat punt werden vervangen door geïmproviseerde gewelfschelpen en ribben. Aan de structuur van het netgewelf werd hierdoor ernstig geweld gedaan. De schuingeplaatste ingang aan de zuidwestzijde was al in 1611 gedicht met twee steensmuren waartussen een spouw. De andere doorgang werd vergroot en de gevel geheel bekleed met dunne paarse baksteen van 21-22 centimeter lang, afgewerkt met een gesneden voeg (afb 513). Boven het fries kwam een in baksteen gemetselde opbouw. De doorgang is gevat in een fors geprofileerde zandstenen omlijsting, gesloten door een cirkelboog. Die wordt in het metselwerk omgeven door een steens rollaag. De neuten van de omlijsting zijn van blauwe hardsteen en springen met dezelfde profilering iets buiten de omlijsting uit. Het ojiefprofiel was geschuurd, andere profielen zijn gefrijnd. Er kwamen twee eiken paneeldeuren, waarboven zich onder de halfcirkelvormige boog een vast bovenstuk bevindt. Aan de buitenkant werden twee zogenoemde luchthekken aangebracht. De bronzen duimen waarop die draaiden, zijn nog zichtbaar. De deuren draaiden voorheen naar binnen, maar in 1904 zijn zij naar buiten draaibaar gemaakt en de luchthekken draaien sedertdien naar binnen. De librije werd toen ook met de naam schuurkamer aangeduid omdat er koperwerk werd geschuurd. Catechisanten die tot lidmaat werden aangenomen, betraden de kamer uit het catechisatielokaal in de Sint-Sebastiaanskapel. Vandaar dat ook de naam aanneemkamer voorkomt. Tegen de noordmuur timmerde men een kastenwand. In de zuidmuur, de steunbeer van de Sint-Sebastiaanskapel, werd een fonteintje aangebracht (afb. 504). In het rondboogvenster daarnaast kwam een kozijn met schuifraam. Omdat het onderste deel niet in de boog omhoog geschoven kon worden, kwam een neerwaarts schuivend deel dat in een spouw verdween. Het telde zes ruiten in de breedte en vier in de hoogte. Het vaste deel in de boog was maximaal drie ruiten hoog. Vermoedelijk is toen ook het tentdak boven de IJzeren Kapel verlaagd tot een afgeknotte piramide. Het steenhouwwerk is van Leendert Viervant. Hij leverde onder meer stenen neuten, dagkanten en boog van Bremer zandsteen, Bentheimer steen en blauwe steen voor de ‘Aanneemkamer’. Zie bijlage 1. Steenkoopster Maria Catharina Loofs leverde kalk, cement (tras), tegeltjes en bakstenen. In september leverde zij 6000 Goudse en 3000 grauwe Leidse stenen[b21:50]. Het metselwerk werd uitgevoerd door Cornelis Twisk, een bekende Amsterdamse metselaar-aannemerGa naar eind196. Hij had drie jaar daarvoor ook al het huisje tegen de Sint-Sebastiaanskapel | |
[pagina 287]
| |
505 Zuiderportaal en IJzeren Kapel omstreeks 1910. GAA.
gebouwd. Pieter Warners leverde het hang- en sluitwerk en Willem Dom koperwerk en andere ijzerwaren. Loodgieter Joost Crammer leverde voor het naar beneden schuivende raam in de librije 2 schuifraamloden. Verder goot hij ogen, doken en een lantaarn met lood aan. Zie bijlage 1. | |
De kerk op afbeeldingenReinier Vinkeles (1741-1816) tekende in 1765 de kerk uit het oostnoordoosten. Op kooromgang en koor zijn overal hogels aangegeven, de kruisbloemen zijn alle verdwenen (afb. OA 29). Op een tekening uit 1768, gemaakt van de noordzijde van het Oudekerksplein naar het oosten, is de noordgevel van de Sint-Joriskapel te zien. Hiervan zijn zowel de voorschets als een aquarel bewaard gebleven. De schets is wat betrouwbaarder dan de prent. Op de gevel zijn de hogels aangegeven. De pinakels en pumeels van de steunberen zijn verdwenen. Op de schets is op de oostelijke steunbeer (70 noord) een kleine kruisbloem getekend. Tegen het Heilig Graf is een houten schuurtje gebouwd. Het huisje tegen de kapel staat er op met twee houten schoorstenen die boven de steeg uitsteken. Op een tekening van H.P. Schouten uit 1778 (afb. OA 30) toont de topgevel van het Buitenlandvaarderskoor ongeveer 12 hogels, die van de Sint-Sebastiaanskapel aan de oostzijde 12 hogels maar aan de westzijde zonder hogels. Op de top is nog een hoge kruisbloemaanzet te zien. De Smidskapel heeft nog resten van hogels evenals de Huiszittenkapel. Van de kruisbloemen rest slechts een korte aanzet. De top van de Lysbeth Gavenkapel draagt nog hogels en een hoge kruisbloemaanzet. De daken zijn getekend met een Duitse leibedekking. Het huis tegen de Sint-Sebastiaanskapel heeft aan de westzijde een schoorsteen die tot halverwege de hoogte van de nok van de kapel reikt en voorzien is van een schoorsteengek met een grote windvaan. De kerkmeesterskamer en het huis ernaast hebben schoorstenen tot boven de nok van de kapeldaken, aan de kerk verankerd met talrijke ankers. Schouten tekende in 1786 de noordzijde uit de Enge Kerksteeg met de gevel van de Weitkoperskapel in de steigers (afb. OA 37). De gewelfaanzetten in het noorderportaal waren toen nog aanwezig. Ook op de geveltoppen van Weitkoperskapel en Sint-Joriskapel zijn nog hogels weergegeven. Op de Sint-Joriskapel staat een kruisbloem, gesteund door een anker dat op de daknok bevestigd is. Bij de Weitkoperskapel is de kruisbloem al weg. In het westelijke venster van de Sint-Joriskapel lopen de montants verticaal tegen de boog. Op een tekening van Jacob Cats uit 1793 blijkt het venster dicht te zijn gemetseld. Een waterverftekening van Schouten uit dezelfde tijd toont de kerk gezien vanuit dezelfde standplaats maar dan zonder steigers (afb. OA 38). Op de westzijde van de top van de Sint-Joriskapel, op die van de Weitkoperskapel en de oostzijde van de Binnenlandvaarderskapel zijn hogels aangegeven. De Weitkoperskapel draagt nog een kruisbloemaanzet op de top. Tegen de onderzijde van het Heilig Graf en de | |
[pagina 288]
| |
noordoostelijke ingang van het portaal is een gebouwtje aangegeven en op de beide schuine zijden van het portaal staat een hekwerk. Het venster in de westelijke zijmuur van de Sint-Joriskapel lijkt nog een tracering te hebben. In het Heilig Graf was tegen de noordgevel een grote schouw gemetseld, waarin kooltjes vuur voor de stoven gereed werden gemaakt. Deze liet het venster vrij en doorbrak evenmin het hanggewelf. De kwetsbare Baumberger steen leed wel ernstige schade van de rookgassen, die kennelijk onvoldoende werden afgevoerd door een door Schouten getekende schoorsteen die aan de zuidzijde van de noordelijke steunbeer van de kapel tot boven de dakgoot liep. Op die tekening uit 1787 heeft het venster nog de oorspronkelijke tracering, die bij Cats in 1793 vervangen is door verticaal opgaande raamstijlen. |
|