De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
KoorhekOver de voorganger van het huidige koorhek (1682) zijn wij goed ingelicht dankzij de afbeeldingen door Jacob van Ruysdael (afb. OA 10) en Emanuel de Witte (afb. OA 12, OA 13). Bij de modernisering van de oostelijke vieringkolommen in 1554 zal een oudere afscheiding plaats hebben moeten maken voor dit hek[b18:44]. Horizontaal waren er drie zones: onder een met panelen gesloten strook, daarboven een hoger doorzichtig deel en als afsluiting aan de bovenzijde een brede kroonlijst. In de breedte | |||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||
was er aan de zijde van de kolommen aan weerszijden een breed vak gevolgd door een smaller dat aan de naar de kolom gerichte zijde draaibaar was. De gedeelten werden gescheiden door houten stijlen. In de open gedeelten geven de afbeeldingen traliewerk weer, waarvan de gesuggereerde vormgeving doet denken aan het uit 1562 daterende koorhek in de Sint-Nicolaaskerk te Monnickendam. Daar zijn de tralies van hout, maar gezien het feit dat de geelgieter va het nieuwe hek in 1683 veel oud koper in mindering bracht op zijn rekening, lijkt het erop dat het hek in de Oude Kerk koperen tralies had. Onder het huidige koorhek is boven de spaarbogen van het koorhek van 1390 een drietal blokken zandsteen aangetroffen die als steunpunten voor de stijlen van een koorhek moeten hebben gediend[64-2:13; b8:48] Een vierde blok is verdwenen. Aan de voet van de beide vieringkolommen is een verzwaring gemaakt. De hartafstand van de blokken bedraagt circa 1,80 meter en verschilt enigszins van die van het huidige koorhek. Wel was dit oudere hek zoals het huidige verdeeld in vijf vakken. Daarover is in de zuidelijke helft een twee bredere boog geslagen in een wat kleiner formaat. Over de noordelijke helft werd geen boog gevonden. Daarboven is onzorgvuldig metselwerk van secundair verwerkt materiaal. Fragmenten ingemetselde zandsteen hebben alle hun bovenzijde op 0,77 meter + NAP. Deze muur heeft in verschillende perioden een koorhek gedragen. | |||||||||||||||||||||||
KoorschotAls afscheiding tussen het hoogkoor, de zijbeuken en de omgang werd een houten schot geplaatst. Vier vakken in de koorsluiting schijnen nog uit de bouwtijd van het koor te dateren. In de meest noordelijke travee van de kooromgang stond het sacramentshuis. Het schot was daar buitenwaarts omheen gebogen. In de koorsluiting bestaat het koorschot uit eiken stijl- en regelwerk, dat staat op een voetregel die op een laag muurtje rust (afb. 364). Tussen twee hoofdstijlen zijn vier tussenstijlen. De hoofdstijlen lopen boven door tot boven de regel en werden bekroond met een bladkapiteeltje. Alleen bij de stijl voor kolom 14 is het onderste deel nog bewaard. In de travee 14-15 is bovenaan de dichtgetimmerde opening, waaromheen aan de zijde van de kooromgang ingekraste en geschilderde concentrische cirkels zichtbaar zijn. Tussen drie zwarte banden zijn een witte, groene en bruine cirkel te herkennen. Waarschijnlijk betreft dit een soort hagioscoop waardoor men zich van buiten het priesterkoor een blik op het hoofdaltaar kon gunnen. Onder de opening zijn boven de voetregel van het schot aanduidingen van een verhoging waarop men kon staan om door de opening te kijken. Ook in enkele andere delen van het koorschot zijn in de omgang soortgelijke gaten te ontdekken, echter zonder een omranding. De panelen dragen aan de zijde van de omgang talrijke inscripties zoals contouren van schepen, jaartallen, huismerken, monogrammen en ‘brilletjes’ die uit ingekraste cirkels zijn samengesteld en van het jaartal 1657 zijn voorzien. Onder die inscripties komt ook het jaartal 1460 voor maar dat is grof met een type Arabische cijfers geschreven dat onmogelijk uit de 15de eeuw kan zijn.
Ook de rechte stukken aan noord- en zuidzijde van het koor hebben eiken stijl- en regelwerk op een voetregel die op een muurtje ligt. Aan de koorzijde zijn tussenregels op halve hoogte op plaatsen waar koorbanken zijn of waren. Tussen de regels zijn panelen. Waar geen banken zijn of waren en ook aan de buitenzijde lopen de panelen door van onder tot boven. De stijlen staan 66,5 centimeter hart op hart. Aan de binnenzijde zijn zij vlak, aan de buitenkant voorzien van een symmetrisch profiel. De bovenregel heeft vellingkanten. Er bevindt zich daarin een aantal lassen, waarbij telmerken zijn ingehakt met een guts[b18:54]. Aan de zijde van de koorsluiting heeft het nummer 1 gestaan. Dit geeft aanleiding deze gedeelten van het koorschot gelijk met de koorbanken omstreeks 1500 te dateren. In de traveeën 12-13 en 18-19 is het schot enigszins uit de lijn van de kolommen geplaatst om een overgang te vormen naar de iets naar buiten geplaatste delen in de koorsluiting. In deze beide vakken zal ook een zijtoegang tot het koor opgenomen geweest zijn. De detaillering van deze delen en van de stukken waartegen de koorbanken stonden, is gelijk. Het schot staat zo dicht bij de kolommen dat de bovenregel op enkele plaatsen enkele centimeters diep moest worden uitgehakt. Voorts zijn de basementen afgehakt om het schotwerk te laten passeren, terwijl bovendien in de afgehakte steen weer een sleuf is gehakt om ruimte te maken voor een tussenstijl van het schotwerk. Op de beide gedeelten van het schot en in de sluiting werd in het bovenste | |||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||
364 Koorschot, details. Schaal 1:5.
365 Koorschot, renaissance schildering; 2000. HJ
driekwart deel een beschildering aangebracht, die renaissance-motieven vertoont (afb. 365). Op een paneel in vak 12-13 is in een cartouche het jaartal 1531 geschilderd. Het is een tweezijdig symmetrische ornamentele beschildering met grotesken in wit, crème en bruin op een donkerblauw ondergrond. Daaronder is het hout blauw-zwart geschilderd. Op sommige plaatsen is de schildering over de dichtgezette kijkgaten aangebracht. Op stijlen, regels en voetplaat zijn kleurresten aangetroffen (afb. 364). De binnenzijde van het overhuivende deel van de bovenregel was rood. Aan de buitenzijde waren de panelen donker blauwgrijs, op stijlen en bovenregels werden resten helderrood, lichtblauw, helder groen en blauwzwart gevonden. Op de binnenzijde van het koorschot waren op de bovenste panelen snijwerk en figuren aangebracht. De Witte geeft ze weer, samen met de opbouw (afb. OA 13). De regels in het schotwerk zijn daarom niet van een profilering voorzien. | |||||||||||||||||||||||
KoorbankenAan de noord- en zuidzijde van het koor bevinden zich tegen het koorschot laatgotische koorgestoelten met gesneden misericordes[b18:62,98]. In de loop van de eeuwen hebben deze banken veel veranderingen ondergaan maar een groot deel ervan is nog aanwezig. Gezien de overeenkomst van enkele motieven in de misericordes en in gewelfschilderingen en -schotels lijkt het erop dat de banken omstreeks 1500 gemaakt zijn. Amsterdam had geen kapittelkerk, zodat deze gestoelten niet voor koorheren gediend kunnen hebben. Er was wel een Getijdencollege dat de kerkelijke eredienst opluisterde door gezamenlijk te bidden of getijden te zingenGa naar eind145. Het college was aanvankelijk uitsluitend samengesteld uit priesters, later echter door de invoering van de meerstemmige muziek tevens uit leken. Zij allen zullen 21 plaatsen aan de zuidzijde van het koor en 21 aan de noordkant bezet hebben. De graven onder de koorbanken waren normaal genummerd, hetgeen inhoudt dat de banken voor het begraven weggehaald konden worden. In 1846 werden de koorbanken beschreven en opgemeten door D.D. Büchler (afb. 366). Hij neemt aan de noordkant 21 zitplaatsen waar en aan de zuidkant | |||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||
366 D.D. Büchler, 1846. Plattegrond en doorsnede koorbanken. Kon. Oudheidk. Genootschap.
367 Koorbanken, zijwang noordwest zijde; 1952. HJ
twaalf en schrijft: ‘Waarschijnlijk is het gestoelte aan de Noordzijde nog in den staat van oorspronkelijke aanleg en zullen aan de Zuidzijde een gelijk aantal zitplaatsen aanwezig zijn geweest,...’[b18:122]. Op de plattegrond van de zitplaatsen in de kerk die Daniël Stoopendaal in 1725 maakte, staat in de noorderzijbeuk tussen de beide noordelijke vieringkolommen een losse bank getekend met negen zetels met ronde achterzijden (afb. OA 26). Dit is ongetwijfeld het ontbrekende deel van het zuidelijke koorgestoelte. Dat heeft wellicht in het begin van de 18de eeuw het veld moeten ruimen voor de nieuwe brede toegang tot het koor recht tegenover de toegang uit de kosterij tot de zuiderzijbeuk. Helaas tekende Vingboons op zijn plattegrond van 1681 geen meubilair. Wel is daar alleen de oorspronkelijke kleine deur te zien.
368 Koorbanken, hoek zuidoostzijde na restauratie. Linker deel nieuw; 2000. HJ
369 Koorbank noordzijde; ca. 1910. RdMz
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||
370 Koorbanken noordzijde, tussenschot; 2000. HJ
371 Koorbanken, binnenzijde wang; 2000. HJ
Emanuel de Witte schilderde op een werk uit de jaren voor de vervanging van het koororgel (1658) aan de westzijde van de zuidoostelijke vieringkolom een losse koorbank (afb. OA 14). Het is niet bekend of dit al het weggenomen deel van de koorbanken is. Voor de rijen banken aan noord- en zuidzijde zijn schotten met een lezenaarplank aangebracht. De delen van het voorschot bestaan aan beide zijden uit een geprofileerd stijl- en regelwerk. Daartussen zijn panelen gevat die aan de voorzijde vlak zijn en aan de achterkant rondom een bossing hebben. Aan de bovenzijde is een zware geprofileerde afdeklijst en aan de einden zijn zijwangen, voorzien van snijwerk. Twee panelen met tussenstijl komen overeen met één zetel. De voorzijde van de bovenregel ligt in het vlak van de tussenstijlen en heeft dezelfde profilering. De profilering komt min of meer overeen met die van het schotwerk in de koorsluiting. Aan de achterzijde liggen de panelen circa 1,5 centimeter binnen bij de daar ongeprofileerde tussenstijlen die 1 centimeter terug liggen ten opzichte van de bovenregel. De oorspronkelijke westzijde van de noordelijke bankenrij behield een deel van de gebeeldhouwde zijwang (afb. 367). Aan de voor- en achterzijde was een bundelzuiltje waartussen een holle nis is uitgesneden, die afgesloten is met een ezelsrugboog waarop twee hogeltjes. Aan de binnenzijde ervan bevindt zich een driepas met toten. Boven de boog is een reeks spitsboogjes gesneden. Erboven was een lijst die in de loop van de tijd verloren is gegaan. De wang is bij de restauratie gecompleteerd en bevindt zich thans aan de oostzijde van de zuidelijke bankenrij (afb. 368). De zetels zijn van elkaar gescheiden door tussenschotten met leuningen (afb. 369). Die zijn verbonden door een bodemplaat en een zware afdeklijst. Halverwege is een horizontale regel waaraan de opklapbare zittingen zijn bevestigd. Tussen de bodemplaat en de regel is een horizontale plank die de achterzijde van het gestoelte vormt. Boven de zittingen is een schuingesteld schot met staande planken tot onder de afdeklijst. Het onderste gedeelte van de tussenschotten is aan de voorzijde versierd met een colonnet dat aan de onderzijde een vierkant plint heeft overgaande in een achtkant. Daarop is een basementje met half-achtkante doorsnede. De schacht is rond en draagt een half-achtkant kapiteeltje met bladsnijwerk. Boven de dekplaat van het kapiteeltje is het niveau van de onderkant van de opklapbare zittingen. Daarboven is de zijkant van het tussenschot ongeveer een centimeter weggehakt, zodat voor de zitting een draagvlak en ruimte voor de opklappende zijkant is gevormd. De voorzijde van het tussenschot volgt met drie rondstaven de kwartcirkel die voor het opklappen is uitgespaard (afb. 370). In de terug liggende voorzijde van het schot is erboven een driedelig bundelzuiltje gestoken. Elk colonnetje heeft een geprofileerd basementje met een half-achtkante doorsnede en een met bladornament versierd kapiteeltje dat zich langs de zijvlakken van het schot voortzet als een fries waarin roosjes zijn gestoken. Hierop rust de zware afdekbalk van het koorgestoelte, die geprofileerd is met drie rondstaven waartussen twee uithollingen. Ter hoogte van het midden van de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||
372 Misericordes; 1952 en 1971. HJ en RCN
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||
zetels is de afdekplaat diep uitgehaald en het profiel is er vrijwel verdwenen. Aan de voorzijde van de tussenschotten vormen zich armsteunen en daar is het profiel zeer geprononceerd. De bank die nu aan de zuidkant staat, heeft aan de oostzijde (oorspronkelijk de westzijde) een beëindiging die grotendeels origineel is. Daartegen sluit de bank met een halve armsteun aan. Aan de voorzijde is over de volle hoogte een bundelzuiltje waarvan de colonnetten staan op achtkante basementjes die rusten op een vierkant plintje. In de bundelzuil bevindt zich een geprofileerd tussenkapiteeltje ter hoogte van de basementjes van de tussenschotten. De vormgeving van de bundelzuiltjes vertoont verwantschap met de colonnetten tussen de zetels. Het lijstwerk van het kapiteel en van het aansluitende fries loopt naar de voorzijde kwartcirkelvormig omhoog en vormde vermoedelijk de overgang naar een houten beeld als bekroning van de beëindiging. Op de oplopende lijst is een monster gesneden met een vogelkop en een fratskop (afb. 371). Aan de zijde van het koorhek zijn beide bankenrijen voorzien van een eindschot met dezelfde vormgeving als de tussenschotten. De banken die van oorsprong af aan de zuidzijde stonden, dragen op de kwartcirkels een monster dat onder een schildje of dekkleed verborgen zit. De extremiteiten zijn mensenvoeten, vinnen, poten enzovoort. Hij lijkt erop dat dit restanten zijn van grotere knoppen. In het bovenvlak van de afdeklijst van het huidige oostelijk deel van de zuidelijke rij (oorspronkelijk westelijk deel van de noordelijke rij) is een sponning geschaafd voor een schot. Op dezelfde lijn zijn in het hart van de armsteunen pengaten uitgehakt voor stijlen. Bij andere delen van het koorgestoelte ontbreken deze aanduidingen voor een achterschot boven de bank. In het hart van de armsteunen is vier maal om de andere een gat ingehakt dat omringd is door spijkergaten. Hier zou een kandelaar gestaan kunnen hebben. Twee maal komt een dergelijk gat voor bij de overige armsteunen op deze rij. De hartafstand van de zetels bij het oostelijk gedeelte van de bank is 62 centimeter, bij de oorspronkelijke delen van de noordzijde 68,5 centimeter. Aan de noordzijde is op de armsteunen twee keer zo'n gat voor een kandelaar gemaakt. De opklapbare zittingen zijn met bochtknieren aan de achterliggende tussenregel bevestigd. Onder de zitting is een console, een rustklamp of misericorde die iets uitsteekt. De reeks is soms wat ruw maar toch niet onaardig gesneden en beeldt spreekwoorden en zegswijzen uitGa naar eind146. Er zijn bij de oorspronkelijke rustklampen twee paar kunstenaarshanden te herkennen. De ene geeft korte gedrongen figuren met grote hoofden weer, de andere langere figuren met slanker ledematen. Bij de restauratie heeft een herschikking van de banken plaatsgevonden. Daarbij zijn de twaalf westelijke zetels van het gestoelte aan de noordkant naar de zuidzijde van het koor verhuisd. Wij zullen hier een beschrijving geven van de misericordes in de oorspronkelijke volgorde van oost naar west. Daarbij zijn de nummers 14 tot en met 21 thans aan de zuidzijde te vinden en hebben nu dus een volgorde van west naar oost. Van oudsher waren al de nummers 22 tot en met 33 aan de zuidzijde en die nummeren dus wel van oost naar west. 14, 21, 26 en 33 hebben hun houtsnijwerk verloren. De bij de restauratie toegevoegde houtsnijwerken worden in het desbetreffende hoofdstuk beschreven. | |||||||||||||||||||||||
Banken die oorspronkelijk aan de noordzijde stonden (afb. 372):
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
Banken zuidzijde:
In de timmerwinkel van de kerk bevond zich in de 19de eeuw een misericorde met een Januskop. Deze behoort sedert 1889 tot de collectie van het Museum Amstelkring en werd in 1978 in langdurig bruikleen gegeven aan de Stichting De Oude Kerk te Amsterdam. De panelen, de bovenregel en de bovenzijde van de afdeklijst dragen een aantal inscripties, voornamelijk huismerken en monogrammen. Op het bovenvlak van de voorschotten aan de zuidzijde zijn verschillende inscripties gesneden[b18:64]. Daaronder zijn de jaartallen 1535, 1549, 1553, 1578, 1594, 1655 en 1663. | |||||||||||||||||||||||
HoogaltaarIn 1536 of 1537 kreeg Jan van Scorel (1495-1562) de opdracht het middenpaneel van een nieuw vijfluik op het altaar te beschilderen[63:33]. Voor het decoreren van de vier deuren werd contact opgenomen met Van Scorels leerling Maerten van Heemskerck (1498-1574)Ga naar eind147. Het met hem eind 1537 gesloten contract is bewaard gebleven en weergegeven in bijlage 1[18;63:35]. Daarin lezen wij (kort samengevat) het volgende. Eerst zouden in een tijdsbestek van een jaar de binnenzijden van de beide binnenste deuren beschilderd worden. Dan zouden de kerkmeesters bezien of ook de buitenzijden van die deuren door Van Heemskerck geschilderd moesten worden, ook binnen een jaar. Tenslotte kreeg de schilder anderhalf jaar om ook de binnenzijden | |||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||
373 Hoogaltaar, Calvarieberg. Middenluik van het vijfluik op het hoogaltaar. 16De-eeuwse kopie naar het vernielde origineel van Jan van Scorel (Verz. H.J. de Koster, Wassenaar) en de binnenzijden van de binnenste luiken van het vijfluik; links de kruisdraging, rechts de verrijzenis (kopie in het Aartsbisschoppelijk Museum Utrecht).
van de buitendeuren van een voorstelling te voorzien. Voor iedere deelopdracht werd een bedrag van 135 gulden overeengekomen. Over de buitenzijden van de buitenste deuren is niets vastgelegd. Die schijnen tenslotte voorzien te zijn van vier heiligenfiguren in wit en zwart[63:37]. Carel van Mander schrijft in zijn Schilderboeck uit 1604 dat het middenpaneel van Van Scorel een Crucifix vertoonde, aan de binnenzijden van de deuren Passiestukken en aan de buitenzijden de Verrijzenis. Er zijn vermoedelijke drie kopieën van dit altaarstuk uit de 16de eeuw bewaard gebleven (afb. 373). De juiste jaren en makers van alle onderdelen van het altaar zijn niet bekend[18]. | |||||||||||||||||||||||
HangtapijtenTot de uitmonstering van de kerk behoorden ook een aantal hangtapijten. Zij werden in 1560-1563 gemaakt door de Leidse ‘tapessier’ Willem Andriesz de Raet[52-6]. In bijlage 1 zijn de overeenkomsten voor vier tapijten in het koor opgenomen. Kort samengevat werd het volgende overeengekomen. Er moesten vier tapisserieën worden geweven, waarvan de maat uiteindelijk werd bepaald op ongeveer 1,80 × 7,15 meter, zodat ze goed zouden passen aan weerszijden van het koor. Aan meester Willem werd een vidimus geleverd van hetgeen hij moest maken. Twee taferelen hadden betrekking op het leven van Sint-Nicolaas, twee op Johannes de Doper, de beide patroonheiligen van de kerk. Voor de structuur werd verwezen naar tapijten in de Nieuwe Kerk en het tapijt dat meester Cornelis Dobbesz aan de Oude Kerk had gegeven. De totale kosten zouden (omgerekend) 200 gulden bedragen. De helft daarvan werd betaald door Lysbeth Brunt, die ook een aandeel had bij het tot stand komen van het Maria-Sterfbedglas. Volgens Commelin waren de ontwerpen van de hand van Maerten van Heemskerck. De tapijten worden vermeld in de in 1582 opgemaakte inventaris van de kerk en deden tot ver in de 17de eeuw dienst bij huwelijksbevestigingen. In die inventaris worden ook nog vermeld een tapisserie ‘van petrus scheepgien’ en twee oude tapijten die voor de bruiden gespreid worden[b18:59]. Willem Andriesz. de Raet was uit Brussel afkomstig en woonde sedert 1540 in LeidenGa naar eind148. Hij overleed er in 1573 of begin 1574. Van hem bleven drie tapijten bewaard, waarvan er twee langwerpig zijn in horizontale richting en ons een indruk kunnen geven van de vier tapijten in het koor. De brede omranding bestaat uit een parelrand waarbuiten een lange reeks bladmotieven. Maten: 1,70 × 6,65 meter en 1,75 × 5,48 meter. Verondersteld wordt dat ook deze beide tapijten voor kerkelijk gebruik bestemd waren. Toen Willem Andriesz de Raet aan de koortapijten werkte, was hem ook nog het maken van een hangtapijt voor de Mariakapel opgedragen. Het ontwerp daarvoor zou worden geleverd door meester Lucas uit Haarlem[62-1:62]. Deze meester Lucas maakte in 1559 een schilderij voor het Kerstaltaar in de Sint-Bavokerk te HaarlemGa naar eind149. In de smidsrekening van 1559 (zie bijlage 1) komen onder meer houvasten, duimen en ogen en roeden aan of bij de apostelen voor. Wij kunnen aannemen dat het hier bevestigingsmiddelen voor de hangtapijten betreft. Tussen 1591 en 1643 is zes keer melding gemaakt van reparaties aan de tapijten. Toen Commelin in 1693 zijn boek publiceerde, waren de tapijten niet meer aanwezig. |
|