De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
1.a Schilderingen op gewelven en balkenAlgemene inleidingIn 1956 begon men met het verwijderen van de vele verflagen die de eikenhouten gewelven bedekten. Tot ieders verrassing kwamen daarbij resten van schilderingen te voorschijn. Er was in het geheel geen vermoeden dat er zich op de gewelven schilderingen zouden bevinden. Behalve door de groengrijze laag van 1843 en de blauwgroene laag van 1756 bleken de voorstellingen in het midden van de velden na de alteratie overstreken te zijn met een zwarte laag. Ook een groot aantal trekbalken met bijbehorende stijlen en korbelen was van ornamentschilderingen voorzien. Er is heel wat geëxperimenteerd voor de vele verflagen op een aanvaardbare wijze verwijderd konden worden. De documentatiemappen geven daarover uitgebreide informatie.
Het aanbrengen van beschilderingen op houten gewelven is in westelijk Nederland een traditieGa naar eind137. Bij een van de oudste houten tongewelven, dat van de Janskerk in Utrecht, gedateerd omstreeks 1300, werd op het grenen gewelfbeschot een beschildering aangebracht. Er zijn bij dit tongewelf nog geen ribben die deel uitmaken van de constructie. Men heeft er kruislings banden op geschilderd, voorzien van kepers die de ribben van een kruisgewelf moesten suggererenGa naar eind138. De constructie van het houten gewelf leent zich niet zo goed voor beschildering. De eiken delen sluiten aan hun lange zijde bij elkaar aan door een verbinding met een messing en groef. In veel gedeelten zijn de wagenschot planken nog voorzien van een afschuining (bossing) zodat het oppervlak steeds wordt onderbroken. In de zuiderzijbeuk zijn de schilderingen vermoedelijk pas aangebracht toen het gewelfbeschot al geruime tijd op zijn plaats zat. In de zijkapellen zijn ze vermoedelijk direct na het aanbrengen van het beschot geschilderd zodat er hier en daar grote krimpnaden zijn ontstaan. Het lijkt erop alsof de hele eiken beschieting een okerkleurige grondsaus heeft gekregen voordat de kleuren van de decoratie en de afbeeldingen er op werden gezet. Tegen het oostelijke kapgebint van de noorderzijbeuk van het hallenschip was een plankje gespijkerd, dat deel heeft uitgemaakt van het gewelfbeschot. De beschildering was uitgevoerd in wit en rood met zwarte contouren op een geheel lichtbruin geschilderde onderlaag. Eerst werden de ornamenten en figuren in kleur opgezet en daarna van contouren voorzien. Dit is ook op andere plaatsen op gewelven en balken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
273 Snijderskoor, randschildering; 1960. PP
274 Buitenlandvaarderskoor, gewelfrib keperbeschildering; 1966. RCN.
275 Buitenlandvaarderskoor, beschilderde gewelfrib tak en banderol; 1966. RCN
geconstateerd. Op de balken, voorlijsten en ribben zijn schilderingen aangebracht van gevarieerde aard. Eerst werden de randmotieven geschilderd en daarna de voorstellingen in het midden. Dat is gebleken in de Sint-Vituskerk te Naarden waar de randmotieven gedeeltelijk overdekt zijn door de schilderingen in het midden van het veld. Aan de trekbalkgebinten, toch altijd ruimtelijk een storend element, werd de massa ontnomen door het aanbrengen van weelderige en kleurige beschilderingen met slingers van planten, bloemen en vruchten. Ranken slingeren zich spiraalsgewijs op de balken en korbelen. De houten ribben in de gewelven zijn beschilderd met kepers of takken die omwonden zijn met banderollen. Op de gewelfvelden werd langs de randen een beschildering aangebracht die bestaat uit een reeks driepassen waarop plantenmotieven zijn geschilderd. Midden op de velden is een figuratieve voorstelling aangebracht.
Het was gebruikelijk dat de landsheer, gilden, schutterijen, welgestelde families, stads- en gewestelijke besturen aan een kerk schenkingen deden in de vorm van een versiering. Ook in de beschildering van gewelven en balken zijn daar voorbeelden van te vinden. Vaak bestaat er een relatie tussen de beschildering en een altaar in de ruimte daaronder.
De schilderingen zijn uitgevoerd in zogenoemde temperatechniek met caseïneverf. De kleurstoffen werden gebonden met eiwitten die uit melk gewonnen en met water verdund zijn. De verf droogt snel en is dan in beperkte mate waterbestendig. De schilder wordt hierdoor gedwongen in een hoog tempo te werken. De kleuren krijgen niet de helderheid die men kan bereiken met olieverf waarbij lijnolie als bindmiddel wordt gebruikt. De olieverven werden omstreeks 1410 ontwikkeld. Voor het maken van grote schilderingen op onbewerkt hout, zoals voor de beschildering van houten tongewelven, heeft men echter nog heel lang lijmverven gebruikt. De relatief kleine schilderingen in de Mariakapel zijn wel uitgevoerd in olieverf, maar van de specifieke mogelijkheden is in deze donkere schilderingen geen gebruik gemaakt.
De restauratie van de schilderingen op gewelven en balken werd uitgevoerd door F. Smoorenburg, pater L. van den Berg, franciscaner van de Mozes en Aäronkerk, mevr. Mea van Leeuwen-Knufman, Emile H.F. Puettman, Niemöller, Dick Schoonekamp en Pieter de Ruyter. Het verborgene werd zichtbaar gemaakt, verdwenen delen zijn niet bijgeschilderd. Hooguit zijn verbindende contouren aangegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GewelfribbenIn het noordelijk deel van de kerk vertonen de gewelfribben in de Sint-Joriskapel een keperbeschildering met achtereenvolgens de volgende kleurenbanden: blauwgroen, rood, wit, zwart en weer rood enzovoort. In de Hamburgerkapel en het aangrenzende deel van de zijbeuk zijn ribben en voorlijsten voorzien van een keperbeschildering in rood, wit en zwart. In de gelijktijdig gebouwde Binnenlandvaarderskapel zijn de ribben van het strijkspant en de kilkepers voorzien van kepers in zwart, groen, wit en rood. De ribben van de hoofdspanten in beide kapellen zijn voorzien van een beschildering die bestaat uit een okerkleurige tak met afgesneden zijtakken op een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
276 Zuiderzijbeuk bij Sint-Sebastiaanskapel, randmotieven. Schaal 1:20.
277 Binnenlandvaarderskapel, randmotieven. Schaal 1:20.
278 Buitenlandvaarderskoor, sjablonenrand. Schaal 1:5.
rood fond, omslingerd door een witte banderol die een groene keerzijde heeft. Deze versiering heeft ook het hoofdspant in de Weitkoperskapel. In het Snijderskoor zijn alternerend ribbenschilderingen met kepers en met een omslingerde tak te zien, waarbij opvalt dat het zichtbare deel van de banderol veel steiler staat dan het deel dat achter de tak schuil gaat (afb. 273). In het Buitenlandvaarderskoor zijn de ribben van de spanten eveneens afwisselend beschilderd met kepers (afb. 274) en met de omslingerde takken (afb. 275). Het bijgehakte oorspronkelijke strijkspant van het hallenschip is rood gekleurd maar vertoont daaronder resten van een keperbeschildering uit de eerste periode. In de zuiderzijbeuk zijn de ribben afwisselend beschilderd met kepers en met een omslingerde tak. In de Huiszittenkapel en de Lysbeth Gavenkapel zijn de ribben van het hoofdspant en de nokribben voorzien van het motief van de omslingerde tak. Het hoofdspant in de Smidskapel heeft een omslingerde tak evenals het zuidelijke spant midden in de Sint-Sebastiaanskapel. Het oostelijke spant in de laatste kapel heeft kepers op de gewelfribben. De nokribben in beide kapellen hebben een keperbeschildering. In de Mariakapel zijn de ribben voorzien van een keperbeschildering in rood, wit en blauwgroen. Het buitenste holle profiel is donker gekleurd en bezet met vergulde roosjes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RandschilderingenAlgemeenOp de gewelfribben is steeds langs de gewelfribben en de voorlijst aan de onderzijde een sjablonenrand van zwarte figuren tussen twee zwarte lijnen op een witte ondergrond aangebracht. Binnen het kader is weer een rand van elkaar rakende halve cirkels met twee toten daarbinnen. Daarop zijn verschillende blad-bloemmotieven getekend. Twee vormen wisselen elkaar steeds af (afb. 276). Het meest voorkomende motief is een rode bloem met vijf lange puntvormige meeldraden, een motief dat ontleend is aan de granaatappel. Het is aan beide zijden voorzien van twee uitwaaiende bladen. De granaatappel komt ook veelvuldig voor in de takvormige versieringen op de trekbalken. Het motief was in de late Middeleeuwen zeer geliefdGa naar eind139. De heester komt voor in de streken rond de Middellandse Zee en was de schilders niet uit eigen aanschouwing bekend. Daarom komen nogal eens varianten in vormen voor. De schilders maakten voor de bloemmotieven in de randschilderingen gebruik van sjablonen, waarmee zij kleurvlakken aangaven. Daarna brachten zij de omlijning aan, meest maar aan één kant, zodat een niet consequent soort schaduwwerking is ontstaan. Geconstateerd werd dat de randschilderingen door minder gekwalificeerde schilders werden gemaakt dan de voorstellingen in het midden. Zelfs is hier en daar te zien dat de beschilderingen van de ribben die de velden van elkaar scheiden, door nog minder geroutineerde schilders moet zijn gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BuitenlandvaarderskoorEr is een sjablonenrand van zwarte figuren tussen twee zwarte lijnen op een witte ondergrond aangebracht. In het Buitenlandvaarderskoor bestaat dat motief (nr. 1) uit een afwisseling van vier zwarte cirkels die kruislings verbonden zijn door dunne lijnen en vier kleinere cirkels zonder verbinding. Tussen de groepen cirkels zijn driehoekjes met twee holle zijden getekend (afb. 277 en 278). Op de driepassen is - zoals gebruikelijk - afwisselend een groot en een klein bloemmotief aangebracht. Het grote motief is de uit een bladkrans spruitende uitgerekte granaatappelbloem met vijf meeldraden, aan weerszijden geflankeerd door één gekruld blad. In het Buitenlandvaarderskoor bestaat het kleine motief uit een ballonvormige figuur met een rand van haarachtige strepen en één blad aan weerszijden. Men kan ook denken aan een pauwenveer (afb. 276). Deze laatste figuur komt ook voor in de schilderingen op de gewelven van de Grote of Sint-Laurenskerk te AlkmaarGa naar eind140 en op het gewelf van de sacristie van diezelfde kerk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SnijderskoorIn het Snijderskoor is een randschildering in contouren aanwezig (afb. 273). De buitenste rand is onduidelijk. Daarop wisselen granaatappelbloemen met vijf lange meeldraden af met de pauwenveren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
279 Zuiderzijbeuk, sjablonenrand. Puntjes en driehoeken met de hand gezet. Puntjes niet in alle vakken. Schaal 1:5.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NoorderzijbeukElders aan de noordzijde van de kerk zijn de schilderingen te fragmentarisch overgebleven om te beoordelen hoe de randen eruit hebben gezien. In de noorderzijbeuk zijn op alle gewelfvlakken heel vaag de resten van de randbeschildering zichtbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZuiderzijbeukIn de zuiderzijbeuk werd voor de randen een sjabloon gebruikt dat bestaat uit een grote zwarte cirkel die geraakt wordt door vier kleinere cirkel (motief nr. 2). Daaromheen zijn met de hand vier punten getekend en tussen de cirkelmotieven weer twee driehoekjes (afb. 276 en 279). De puntjes komen niet in alle vakken voor. In de randbeschilderingen wisselen granaatappel en pauwenveer elkaar af (afb. 281). De hoeken zijn in elkaar gewerkt zoals het uitkwam (afb. 282). De bloemmotieven in zuiderzijbeuk en zuiderzijkoor zijn gelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kapellen noordzijdeIn de Sint-Joriskapel zijn op alle gewelfvlakken heel flauw de resten van de randbeschildering zichtbaar. Hetzelfde geldt voor de Weitkoperskapel. In de Hamburgerkapel en de Binnenlandvaarderskapel zijn de schilderingen omzoomd door een kader dat bestaat uit twee zwarte lijnen. Erbuiten is langs de gewelfribben een witte band overgebleven waarop soms vaag resten van een ornament dat met behulp van sjablonen is aangebracht. Binnen die rand zijn elkaar rakende halve cirkels met toten. Op de raakpunten zijn afwisselend figuren bestaande uit dooreen gestrengelde bladmotieven en gefantaseerde dierenkoppen en bladfiguren die afgesloten worden met een ballonvormig element met een aantal uitstralende strepen daarop (afb. 303 en 304). In de hoeken heeft men die figuren diagonaal in elkaar gewerkt. Er was in de schilderingen na het schoonmaken nog hier en daar rood te onderscheiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kapellen zuidzijdeIn de vier zijkapellen en de insteken in de zijbeuk is het randmotief (nr. 3) samengesteld uit langere reeksen sjabloonfiguren. Er is een patroon van overhoekse witte ruiten ontstaan die een vierpas omsluiten en in de driehoeken tussen de ruiten en de doorgaande band in de lengterichting halve vierpassen (afb. 283). In de hoeken heeft men niet de moeite genomen het motief ‘in verstek’ om te zetten (afb. 284). Motief nr. 3 is ook gebruikt bij alle randschilderingen in de Sint-Viruskerk te Naarden en in de sacristie van de Sint-Laurenskerk in Alkmaar. Binnen het kader is weer een rand van elkaar rakende halve cirkels met twee toten daarbinnen. Daarop zijn verschillende blad- en bloemmotieven getekend. Twee vormen wisselen elkaar steeds af (afb. 285). Het meest voorkomende motief is een
280 Zuiderzijbeuk boven kolom 28, gewelfrib en randbeschilderingen.
281 Zuiderzijbeuk tegenover Smidskapel, randbeschilderingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
282 Zuiderzijbeuk tegenover Buitenlandvaarderskoor, rand oostvak.
283 Smids- en Sint-Sebastiaanskapel, randsjabloon. Schaal 1:5.
284 Huiszittenkapel, hoekmotief. Schaal 1:20.
285 Sint-Sebastiaanskapel, randmotieven. Schaal 1:20.
286 Sint-Sebastiaanskapel, hoek randbeschildering; 1974. HJ
287 Sint-Sebastiaanskapel, hoek randbeschildering; 1974. HJ
rode granaatappelbloem met vijf lange puntvormige meeldraden. Het is aan beide zijden voorzien van twee uitwaaiende bladen. Het tweede motief varieert. In de kapellen komen verschillende plantenvormen voor waaronder een gentiaanachtige bloem die precies zo in Naarden te bewonderen is (afb. 285 en 286). Datzelfde geldt voor een figuur met drie bolvormige bloemetjes (afb. 287). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
288 Sint-Sebastiaanskapel, randbeschildering; 1974. HJ
289 Smidskapel, randbeschildering; 1974. HJ
290 Huiszittenkapel, randbeschildering; 1974. HJ
291 Zuiderzijbeuk voor Sint-Sebastiaanskapel, kruising met beschilderingen; 1974. HJ
In de Huiszittenkapel en de Lysbeth Gavenkapel komen de granaatappel en een bekerkelk voor (afb. 290). Het sluitstuk moet de Sint-Sebastiaanskapel geweest zijn. Op een van de gewelfvelden staat het jaartal 1517. Juist de randbeschildering van dit veld heeft veel overeenkomsten met randbeschilderingen in de Sint-Vituskerk te Naarden. Ook in de Smidskapel zijn dezelfde motieven toegepast (afb. 288 en 289). In Naarden zijn dezelfde schilders tussen 1509 en 1518 aan het werk geweestGa naar eind141. Tussen het hoekmotief en de haakse hoek van de rand blijft een onregelmatig gevormd vlakje over. Naast de diagonale hoekmotieven blijft vaak te weinig ruimte over voor een volledig bloemmotief. Daarvoor zijn dan soms uitstralende figuren gebruikt (afb. 291). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MariakapelDeze kapel werd gebouwd toen de renaissance de vormenwereld beheerste. Hier kan men de randschilderingen beschouwen als een vertaling in moderne vormen van de laat-middeleeuwse voorbeelden (afb. 294). De sjablonenrand is vervangen door twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
292 Zuiderzijbeuk voor Smidskapel, beschilderingen; 1974. HJ
293 Zuiderzijbeuk voor Huiszittenkapel, beschilderingen; 1974. HJ
294 Mariakapel, randschildering; 1961. PP
door elkaar slingerende lijnen. De boogjes met driepassen zijn omgezet in drie aan elkaar geregen boogjes en de plantenmotieven zijn wat massiever geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschrijving van de voorstellingen in het midden van de gewelfveldenVoor het gebruik hebben wij de velden met middenbeschildering voorzien van een nummer, te beginnen in de noordbeuk van west naar oost en vervolgens de zuidbeuk van west naar oost. De beschrijving volgt ongeveer de chronologische volgorde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NoorderzijbeukAan de noordzijde van de voormalige hallenkerk bleef helaas weinig van de gewelfschilderingen bewaard. Vage resten van randschilderingen zijn bij gunstig licht enigszins waarneembaar. In het vak 3-4 in de noorderzijbeuk tegenover de Binnenlandvaarderskapel is een vage aftekening van een middenbeschildering te zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SnijderskoorIn het Snijderskoor, de noordbeuk van het hallenkoor, zijn op het veld 10-11 tegenover de Mariakapel enkele onduidelijke resten aanwezig van een schildering die een ruiter met kaars en zwaard voorstelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BuitenlandvaarderskoorHet Buitenlandvaarderskoor, de zuidbeuk van het hallenkoor, herbergt slechts één gedeeltelijk bewaarde schildering op het noordwestelijke veld: een koggeschip (afb. 296). Verder zijn er nog enkele onduidelijke resten van een heilige (mogelijk Christoforus) zichtbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZuiderzijbeukHet westelijke gewelfvak aan de noordzijde van de zuidbeuk tegenover de Lysbeth Gavenkapel heeft ooit de beeltenis van de heiligen Cornelis en Ciprianus gedragen in de nabijheid van het Sint-Corneliusaltaar tegen de eerste kolom vanaf de toren[75-2:12]. Het vak was voor de restauratie geheel met grenenhout beschoten, wellicht in 1843. Het tweede vak van de westzijde vertoont een heiligenfiguur die nogal beschadigd is (afb. 297). De heilige draagt een lange mantel en in de hand een voorwerp dat een miskelk zou kunnen zijn. Wellicht is dit Sint-Jan-Evangelist, wiens altaar in het middenschip aan de zuidzijde tegen de tweede kolom vanaf de toren stond. De belangrijkste schilderingen zijn te vinden op de volgende noordelijke velden van de zuiderzijbeuk tegenover de Huiszittenkapel. In vak 27-28 zijn de heiligen Crispinus en Crispinianus, patroons van het Schoenmakersgilde, afgebeeld (afb. 298). Het verhaal gaat dat zij schoenen maakten voor de armen. De heiligen zijn enigszins | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
295 Plattegrond met nummering gewelfschilderingen.
Noordzijde
Zuidzijde
296 Buitenlandvaarderskoor, 26, koggeschip.
297 Zuiderzijbeuk, 13, Sint-Jan Evangelist.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
298 Zuiderzijbeuk, 14, H.H. Crispinus en Crispinianus..
299 Zuiderzijbeuk, 15, Sint-Maarten.
naar elkaar toegewend. In de hand die zij naar elkaar toekeren, dragen zij hun martelwerktuigen, een zwaard en een hakmes. In de andere hand dragen zij een schoenmakersleest. Haardracht en kleding zijn in principe hetzelfde maar verschillen in details. De groene mantel van de heilige links hangt tot juist boven de grond en is gesloten met een koordje om twee knopen. De blauwe mantel van de rechter heilige is met een enkele gesp gesloten en hangt tot op de grond. Buis en rok zijn links en rechts wit en rood. Zelfs de aureolen verschillen; links is de tekening binnen de rand ervan een reeks naar buiten gekeerde halve cirkeltjes en bij de rechter heilige zijn die boogjes binnenwaarts gekeerd. Het zijn echter in hoofdzaak de verschillen in beenhouding en postuur die maken dat de broers als twee individuen op ons overkomen, terwijl de hele compositie toch een sterke eenheid laat zien. Het Schoenmakersgilde is in 1468 uit het Smidsgilde ontstaan en beheerde het Sinte-Barbara-altaar dat tegen kolom 27 stond. De schildering kan dus omstreeks 1470 zijn ontstaan. Ook de kleding van de heiligen wijst daarop[75-3:11]. Bij kolom 26 stond het altaar van het Grootkramersgilde dat gewijd was aan Sint-Maarten[74:39]. De schildering toont de inwijding van een bisschop, vermoedelijk dus
300 Zuiderzijbeuk, 18, wapen van Holland.
301 Zuiderzijbeuk, 19, O.-L.-Vrouw van de Binnenlandvaarders.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sint-Maarten (afb. 299). Deze heilige is ook weergegeven op een gewelfschotel dicht bij deze schildering. Op de schildering is de heilige gekleed in een wit onderkleed en een rood bovenkleed en gezeten op een groene troon. Hij maakt met twee vingers van de rechter hand een zegenend gebaar. In de linker hand ontvangt hij de bisschopsstaf van andere bisschop die aan zijn linker zijde staat. Aan zijn rechter zijde staat eveneens een bisschop, die Sint-Maarten de mijter opzet. De schildering mist het individuele karakter van de personen zoals bij Crispinus en Crispinianus, vooral in de gelaatsuitdrukkingen. In de kleur van de kleding is wel variatie in sterke kleuren aangebracht. Mijter en tabbaard van Sint-Maarten zijn groen en bij de flankerende bisschoppen rood en blauw, en bruin en rood. Het aureool heeft hetzelfde patroon als bij de linker heilige op de vorige schildering. De schildering op veld 25-26 tegenover de Smidskapel is ernstig gehavend. Hier is het wapen van Holland weergegeven (afb. 300). Op de vier hoeken werd het wapen van Amsterdam geschilderd en midden eronder is nog een schild, dat te zeer gehavend is om te kunnen zien wat het voorstelt. In het veld hier ten oosten van is eveneens een erg beschadigde schildering te zien. Toch is deze Onze-Lieve-Vrouw van het Binnenlandvaardersgilde van groot belang (afb. 301). Maria met het dode lichaam van Christus op schoot zit in een scheepje. Het bootje heeft één mast met een sprietzeil. In het topje van de mast is een vogel geschilderd. Aan weerszijden is een omgekeerde beurs aangegeven waarboven de tekst ‘al nut / al ny(et)’ staat. Hiermee wordt de betrekkelijke waarde van geld bedoeld. De Binnenlandvaarders scheidden zich in 1473 af van de Buitenlandvaarders en kregen hun altaar in de zuiderzijbeuk[73:19]. Later kreeg het een plaats in de eigen kapel van dit gilde aan de noordkant van de kerk, die omstreeks 1495 gereed kwam. Daar werd een soortgelijke schildering aangebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kapellen noordzijdeIn de Hamburgerkapel (opgetrokken kort na 1490) zijn twee schilderingen. Het westelijke schild vertoont - niet duidelijk te onderscheiden - een zittende madonna met een heilige, knielend met gevouwen handen. De andere, aan de oostzijde, vertoont een schildering met de Heilige Maagd met het Kind op de arm, staande op de maansikkel. Eronder is het wapen van Hamburg, gehouden door twee leeuwen, geflankeerd door de knielende apostelen Petrus (rechts) en Paulus, beide met gevouwen handen (afb. 302). Zij waren de schutspatronen van het altaar van de Hamburgers dat daaronder gestaan heeft. De schildering is fragmentarisch bewaard gebleven. In dezelfde tijd bouwden Binnenlandvaarders hun kapel aan de noordkant. Daar werd op het westelijke gewelfveld wederom Maria in een scheepje geschilderd met het dode lichaam van Christus op schoot (Piëta) (afb. 303). Dit bootje heeft twee zeilen. In het topje van de mast is een vaan met de drie kruisen uit het Amsterdamse wapen en een klein dier, mogelijk een hermelijn[b5:3]. Aan weerszijden is een omgekeerde beurs met uitvallende munten aangegeven waarboven de tekst ‘al nut / al nyet’ staat. In deze schildering waren geen kleuren meer te onderkennen.
302 Hamburgerkapel, 2, Maria op maansikkel.
303 Binnenlandvaarderskapel, 3, Piëta in schip.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
304 Binnenlandvaarderskapel, 4, Laatste Oordeel.
Aan de andere zijde is een Laatste Oordeel met links van Christus een lelietak en rechts een horizontaal zwaard. Rechts is een knielende apostel te onderscheiden, vermoedelijk Johannes de Evangelist (afb. 304). In de Weitkoperskapel zijn aan de westkant de resten van een schildering zichtbaar. Het schijnt een zittende figuur te zijn, waarvan alleen het geplooide kleed rond de knieën en de onderbenen zichtbaar is. De figuur is in het zwart gehuld en draagt een rood overkleed. Aan de oostzijde zijn de resten zo miniem dat niet te zeggen is wat de voorstelling was. In de Sint-Joriskapel is op beide zuidelijke gewelfvelden en op het westelijke veld aan de noordkant een Sint-Joris-wapenschild te herkennen, een wit veld gevierendeeld door een rood kruis, voorzien van helm en dekkleden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kapellen zuidzijdeIn de Huiszittenkapel, gebouwd kort na 1500, zijn twee schilderingen te zien die smart en offerbereidheid uitbeelden. Het westelijke gewelfveld draagt een voorstelling van Christus als Man van Smarten (afb. 305). Christus, gekleed in een vuilwitte lendendoek, zit op de rand van een eenvoudige grafkist. Hij draagt een rode mantel met vergulde zoom die om de hals gesloten is met een grote ronde licht gekleurde (vergulde) fibula. Twee flankerende engelen in sepia-achtige witte gewaden staan achter hem en nemen de mantel weg waarmee zijn gewonde lichaam bedekt werd. Daardoor worden de wonden getoond. Christus draagt lang haar en heeft een baardje. Achter het hoofd is een nimbus geschilderd, omgeven door een zwarte lijn. De onbedekte lichaamsdelen hebben een roodachtige vleeskleur. In de houding van armen en handen wordt de nadruk gelegd op de stigmata. De voeten staan nog in de
305 Huiszittenkapel, 16, Verrijzenis.
306 Huiszittenkapel, 16, Verrijzenis, detail.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
307 Huiszittenkapel, 17, Genadestoel.
grafkist. Het hoofd van de linker engel ontbreekt door reparaties. De rechter engel draagt boven het hoofd een zwart kruisje. De schildering is vrij sterk beschadigd. Het oostelijke gewelfveld draagt een vrij goed bewaard gebleven voorstelling van de Heilige Drievuldigheid. De voorstelling wordt ook wel aangeduid als de Genadestoel. God de Vader, gekleed in een rood gewaad en gezeten op een massieve troon omarmt het dode lichaam van Christus op Zijn schoot, terwijl op Zijn schouder de Heilige Geest in de gedaante van een duif met opslaande vleugels en een kleine nimbus, is neergestreken (afb. 307). Een geknielde wenende engel rechts aan de voet van de troon neemt de lijkwade weg. Een engel ter linkerzijde laat op dezelfde doek de rechterhand van Christus met de wonde van de spijker zien. De linker hand toont eveneens het spijkergat en bedekt de wonde in de zijde. Het geheel wordt gedragen door een groen geschilderd podium. De nadruk in de voorstelling ligt ook hier op het tonen van de wonden van Christus. Onder de voorstelling bevinden zich resten van een geschilderde banderol met opschrift. Commelin meldt in 1693 dat in de Huiszittenkapel boven tegen het gewelf onder een met verf bestreken beeld de tekst hout gods gebodt, en geeft den armen om godts wil was aangebracht. Wagenaar (1765) geeft deze gegevens in verleden tijd
308 Smidskapel, 20, Petrus (voor retouche).
309 Smidskapel 20, Petrus (na retouche).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
310 Smidskapel, 21, Sint-Eloy.
311 Sint-Sebastiaanskapel, 22, wapen 1517.
zodat aangenomen kan worden dat het opschrift bij de werkzaamheden omstreeks 1756 verdwenen is. In de gelijktijdig met de Huiszittenkapel gebouwde Lysbeth Gavenkapel zijn slechts fragmenten van een randbeschildering bewaard gebleven, ook in de driehoeken naar de zijbeuk. Op het originele beschot midden in de velden is geen beschildering te ontwaren. Wellicht zijn daar nooit voorstellingen aangebracht. De Smidskapel, in de jaren 1512 tot 1516 gebouwd, werd beheerd door het gilde van de smeden, tot welk gilde ook de slotenmakers behoorden. Hier is op het oostelijke gewelfveld een schildering van de edelsmid-bisschop Sint-Eloy, patroon van de smeden (afb. 310). De heilige is naar rechts gewend en hij is gekleed in een grijs-paarse mantel met rode en witte onderkleden. In zijn linker hand houdt hij een bisschopsstaf en in de rechter tussen duim en wijsvinger zijn attribuut, de hamer. Aan de voeten waren planten afgebeeld, thans grotendeels verdwenen. Op het veld aan de westzijde van de kapel is de zeer beschadigde schildering van Sint-Pieter waar te nemen (afb. 308 en 309). De heilige is licht naar links gewend en kijkt naar rechts. In zijn rechter hand draagt ook hij zijn attribuut, de sleutel. Het voorwerp in de andere hand is niet meer waar te nemen. Aan de voeten zijn eigenaardige langwerpige planten weergegeven. Er wordt ook een andere uitleg aan de voorstelling gegeven. De smeden onderhielden oorspronkelijk vermoedelijk het Sint-Matthijsaltaar dat een plaats zou hebben gehad tegen kolom 23 of 24. Mattheus stierf volgens de legende de marteldood door onthoofding. Hij voert soms als attribuut een bijl of een hellebaard en werd daarom ook door de smeden vereerd. De Pieter zou ook Matthijs kunnen zijn met als attributen een zwaard en een bijl of een hellebaard. De sleutel die nu is terug gerestaureerd, wordt over de arm gedragen of het een bijl is.
Op de gewelven van de Sint-Sebastiaanskapel, gelijk met de Smidskapel gebouwd, werden heiligen en wapenschilden op het beschot aangebracht. Van het zuidwestelijke veld is slechts een klein fragment overgebleven, een vissenstaart. Wellicht is het een helmteken boven een wapenschild geweest want ook op het naastgelegen veld is een wapen afgebeeld (afb. 311). Het is een Jeruzalemkruis, in oker op een rode ondergrond. Dit wapen van de handboogschutters is omgeven door bladmotieven. Eronder is een handboog en in oude Arabische cijfers het jaartal 1517. Aan de oostzijde zijn in gehavende vorm twee heiligen te zien. Op het noordelijke veld is dat vermoedelijk Sint-Sebastiaan (afb. 312). De heilige draagt een paars-rode mantel en heeft in de linker hand een pijl. Het voorwerp in de rechter hand is niet goed te herkennen. Op het zuidelijke veld is een schildering die (symboliserend) de heilige Ursula met haar elfduizend gezellinnen weergeeft, waarvan één een pijl vasthoudt (afb. 313). De handboogschutters vereerden Sint-Ursula omdat zij met een pijl is vermoordGa naar eind142. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
312 Sint-Sebastiaanskapel, 23, Sint-Sebastiaan.
313 Sint-Sebastiaanskapel, 25, Ursula.
In dit verband: In de Sebastiaanskapel werd in 1560 het ‘Maagdengild’ opgericht ter ere van de H. Moeder Gods[1899:19]. De vier schilderingen in deze kapel zijn ontstaan rond 1517 en vertonen, met name in de randschilderingen, aanmerkelijke overeenkomsten met de schilderingen in het gewelf van de Sint-Vituskerk te Naarden, die tot stand zijn gekomen tussen 1509 en 1518. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middenschip en koorIn de kap van het verhoogde schip (1511) zijn de gewelfribben bij de koningstijl en bij de gevels in de meest westelijke travee gedeeltelijk verguld en afgesloten door dwarslopende rood-blauwe banden[b18,:9; b20:218] (afb. 213). Op de gewelven van het verhoogde koor zijn geen schilderingen aangetroffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MariakapelIn de Mariakapel bleef in de westelijke vakken fragmentarisch een het bovenste deel van een ‘annuntiatie’ (Verkondiging aan Maria door de engel Gabriël) bewaard die omstreeks 1555 zal zijn aangebracht (afb. 314)[75-3:31]. Rechts beneden zijn het hoofd en de vleugels van de verkondigende engel Gabriël zichtbaar. Daarboven bevindt zich zwevend als een engel de Christusfiguur met fleur-de-lis-straling aan het hoofd en
314 Mariakapel, schilderingen nr. 10 en 11. IPP
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
315 Zuiderzijbeuk, korbeel 60: rechts onderaanzicht
316 Zuiderzijbeuk, balk 24-56, zijkant; 1971. RCN
317 Zuiderzijbeuk, balk 24-56, onderzijde; 1971, RCN
een klein kruis over de schouder. In het linker vak van beneden af is een deel van de aura van Maria bewaard gebleven en daarboven een duif, die de Heilige Geest voorstelt. Nog hoger dragen twee engeltjes een kroon waarmee Maria, de koningin des Hemels, wordt gesymboliseerd. De randbeschilderingen zijn hier niet met behulp van sjablonen gemaakt. Zij zijn zwaarder van vorm en kleiner dan bij de schilderingen uit voorgaande perioden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BalkenNoorderzijbeuk en SnijderskoorOp de balken van de hele noorderzijbeuk zijn geen betrouwbare sporen van beschilderingen aangetroffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZuiderzijbeukHier is bij de bouw van de zijkapellen iedere tweede balk weggehaald. De overgebleven balken hebben alle een schildering op een ondergrond van donker blauwachtig groen. Het is de vraag in hoeverre deze schilderingen behoren bij de oorspronkelijke reeks in de zijbeuk. Dan was er oorspronkelijk wellicht een afwisseling van rood en groen. Trekbalk 28-60 tussen de Lysbeth Gavenkapel en de Huiszittenkapel heeft een sterk slingerende rankenbeschildering en draagt in het midden aan drie zijden een familiewapen. De trekbalk 26-58 in de zuidbeuk tussen de Smidskapel en de Huiszittenkapel is beschilderd met regelmatig golvende bladranken die overwoekerd zijn door zijranken met rondkrullende bladeren, bloemen en vruchten. Opmerkelijk is de geschilderde tenen hengselmand die op muurstijl 26 afhangt van de onderste bladrank. Het korbeel tussen Smids- en Huiszittenkapel is veel grover beschilderd en zal uit een latere periode dateren (afb. 315). Balk 24-56 tegenover de oostelijke muur van de Smidskapel is aan drie zijden voorzien van een schildering van lange puntige bladeren en vruchten, die ontspruiten aan een golvende tak en daar omheen slingeren (afb. 316). Het fond is blauwgrijs, de vegetatie rood. Bij de schildering aan de zijkanten ontmoeten de takken elkaar in het midden en zijn ineen gestrengeld. Aan de onderkant loopt de tak door van zuid naar noord (afb. 317). Op het zuidelijke korbeel zijn de bladeren op de voorkant gedrapeerd om een rechte tak, aan de zijkanten om een tak die met de kromming van het korbeel meeloopt (afb. 318). Onder op de muurstijl staat een wapen dat op een rood veld een zwarte tweekoppige adelaar aangeeft, het Duitse rijkswapen (afb. 319). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BuitenlandvaarderskoorIn het Buitenlandvaarderskoor heeft de meest oostelijke balk als enige een rode ondergrond. De daarop volgende balken hebben een blauwgroene ondergrond. De oostelijke balk (19-51) is voorzien van een slingerende tak waaromheen bloemstengels gekruld zijn die een langgerekte granaatappelbloem dragen in dezelfde vorm als in randbeschilderingen in gewelven uit dezelfde periode waar te nemen is (afb. 331). De hierop volgende balk heeft vreemdgevormde bloemen waarbij uit een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
318 Zuiderzijbeuk, korbeel 56; 1971. HJ
319 Zuiderzijbeuk, muurstijl boven kolom 56; 1967. RCN
320 Hamburgerkapel, wapen van Hamburg op stijl; 1956. RdMz
kelk van puntige bladen een aronskelk-achtig element ontspruit (afb. 330). De balk 21-53 vertoont een slingerende tak waaraan zijspruiten zitten met bloemen die bestaan uit bolletjes omgeven door een kelk (afb. 332). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kapellen noordzijdeOp beide trekbalken in de Sint-Joriskapel, gebouwd rond 1490, is aan drie zijden een slingerende tak met bladeren en bloemen geschilderd. In het midden is het wapenschild van Sint-Joris weergegeven, een wit veld gevierendeeld door een rood kruis. Dit wordt geflankeerd door een voetboog en een arendsklauw, het symbool van de voetboogschutters (afb. 87). Aan de noordzijde van de noordelijke balk staat op en banderol de tekst geschilderd die wij in het hoofdstuk over de zijkapellen besproken hebben. In de Hamburgerkapel (1495) is de trekbalk met de korbelen is beschilderd met bladornament in rood en zwart. Op de korbelen staat het wapen van Hamburg. Op oostelijke stijl staat aan de onderzijde ook het wapen van Hamburg (afb. 320). De trekbalk 33-35 in de Binnenlandvaarderskapel is als volgt beschilderd: aan de noordzijde vertoont de schildering okerkleurige bladranken met zwarte contouren op een rode ondergrond. Op het korbeelstel aan de westzijde gaat dit motief door over sleutelstuk en korbeel. De muurstijl is rood gekleurd. De onderzijde van de balk is op dezelfde wijze beschilderd, maar in het midden zit hier een witte roos. Het rankenmotief gaat van de onderzijde door op de voorzijde van beide korbelen. Bij het korbeel boven punt 33 schijnt de stengel te ontspruiten uit een kandelaberachtige vaas die op een boek staat. Hieronder vertoont de muurstijl een op zichzelf staande schildering voorstellende een overnaads schip met wit sprietzeil en fok. Aan de andere kant zijn op het korbeel vaag bloemenranken zichtbaar die uit een vaas komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kapellen zuidzijdeOp de trekbalk in de Lysbeth Gavenkapel is een rankenbeschildering, die minder sterk slingert dan die in de zijbeuk. Alle onderdelen van het trekbalkgebint in de Huiszittenkapel zijn beschilderd met een wild slingerende witte tak met daarop bolvormige witte en rode bloemen, vermoedelijk ontleend aan het granaatappelmotief (afb. 321 en 322). Aan de gesnoeide takken ontspruiten bladen en draakachtige figuren. De takken eindigen in een bloemmotief met twee uitzwaaiende bladen aan de zijkant, overeenkomend met sommige motieven in de gewelfschilderingen. De achtergrond van deze balk is donkergroen gekleurd. Op de balk in de Smidskapel vertoont aan alle zijden op een rode ondergrond een doorlopende horizontale stok waaromheen in een krachtige lijnvoering een acanthusbladachtige bladslinger krult (afb. 323). De plantendelen zijn groengeel, de contouren, bladnerven en schaduwen zwart. Ook op de korbelen komt een verwante schildering voor (afb. 324 en 333). De trekbalk in het midden van de Sint-Sebastiaanskapel is beschilderd op een rode ondergrond. Bladmotieven, dieren en banderollen zijn geelgroen gekleurd met bruine tinten. Aan de beide zijkanten is de balk voorzien van een motief dat opgebouwd is uit een tak waaraan bladkransen en bladslingers ontspruiten en waarin bovendien vogels verwerkt zijn. De schildering loopt aan de einden van de balk over de sleutelstukken door. Ook de korbelen zijn beschilderd met bloemen en bladranken rond een slingerende tak (afb. 325 en 334). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
321 Huiszittenkapel, balk; 1976. RCN
322 Huiszittenkapel, korbeel 58, zijkant en voorkant; 1976. RCN
323 Smidskapel, balk zijkant en onderzijde; 1971. HJ
324 Smidskapel, korbeel 56 zuidzijde; 1971. HJ
325 Sint-Sebastiaanskapel, balk, westelijk einde; 1971. HJ
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
326 Sint-Sebastiaanskapel, balk, wapenschildje; 1969. RCN
327 Sint-Sebastiaanskapel, balk, banderol; 1969. RCN
328 Sint-Sebastiaanskapel, balk, overschilderd wapen; 1969. RCN
329 Sint-Sebastiaanskapel, balk, overschilderd Jeruzalemkruis; 1969. RCN
Aan de noordzijde staat links een groen wapenschild met vier uitstekenden hoekflappen waarop drie rode schildjes (afb. 326). Links van het midden staat op twee delen van een banderol het opschrift ‘Max - Maria’ (afb. 327). Dit heeft betrekking op Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519) en zijn tweede echtgenote Maria Blanca Sforza. Maximiliaan was regent over de Bourgondische Nederlanden voor zijn kleinzoon Karel V van 1506 tot 1515. Rechts van het opschrift is het Duitse keizerlijke wapen geplaatst: in rood een tweekoppige adelaar in zwart. Ongetwijfeld was er oorspronkelijk goud op het rood. Aan weerskanten zijn er fabeldieren naar het schild toegewend. Het rechter dier heeft een staart die om het lichaam is gestrengeld. Het linker beest is zwart gespikkeld en heeft afhangende flaporen. Rechts hiernaast is wederom een banderol waarop geen tekst te onderscheiden is. Geheel rechts staat een rood wapenschild met een klimmende leeuw in zwart, dat vermoedelijk het wapen van Holland weergeeft. Het is overschilderd met het wapen van Amsterdam (afb. 328). Op de zuidzijde van de balk zijn eveneens vogels in het ornament verwerkt en is in het midden een rood wapenschild aangegeven met vier uitstekenden hoekflappen en een handmerk. Aan de linkerzijde is een schild met het Jeruzalemkruis in rood. Dit is overschilderd met een ander wapen, waarvan het heraldische linker deel drie vogels in blauwzwart draagt (afb. 329). Op de onderzijde is een tak geschilderd met in brede slingers daaromheen bladeren. In het midden staat een rood wapenschild met drie diagonale banen in blauwgrijs. Dit kan het Bourgondische wapen zijn. De beschilderingen van de balken in de zijkapellen en de insteken in de zuiderzijbeuk vertonen zeer veel overeenkomst met balkbeschilderingen in de Sint-Vituskerk te NaardenGa naar eind143. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MariakapelIn de Mariakapel zijn de oost-west lopende balken beschilderd met grotesken en bladranken, aan de oostzijde op een donkerblauw fond, aan de westkant rood. De korbelen aan de oost- en westzijde van de centrale kolom dragen een schildering met een staande vrouwenfiguur op een voetstuk en onder een baldakijn. Aan de westkant is op de muurstijl een vrouwenfiguur met een banderol. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiesDe schilderingen zijn in hoofdzaak in vier perioden aangebracht. De beschilderingen in de beide zijkoren lijken, te oordelen naar de sjabloonranden, iets ouder te zijn dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
330 Buitenlandvaarderskoor balk 20-52; 1974. HJ
331 Buitenlandvaarderskoor balk 19-51; 1974. HJ
332 Buitenlandvaarderskoor balk 21-53; 1974. HJ
333 Smidskapel, korbeel 56 onderzijde; 1974. HJ
334 Sint-Sebastiaanskapel middenbalk, korbeel; 1974. HJ
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die in de zuiderzijbeuk en kwamen wellicht vrij snel na het gereedkomen van de bouw omstreeks 1460 tot stand. Vermoedelijk heeft ook het hoofdkoor eenzelfde beschildering gehad. In de zuiderzijbeuk zijn de bloemmotieven gelijk aan die in de beide zijkoren. Deze schilderingen zullen dus na het hallenkoor tot stand zijn gekomen en (ruim) voordat men tegen 1500 begon met de bouw van de zuidelijke zijkapellen. De stichting van de bijbehorende altaren in 1468 en 1473 is in overeenstemming met deze datering. De ouderdom van de schilderingen in de noorderzijbeuk is moeilijk te dateren omdat zij te fragmentarisch bewaard zijn gebleven. In de noordelijke kapellen is een groep te onderkennen die vermoedelijk iets ouder is dan die aan de zuidzijde. De zuidelijke zijkapellen hebben alle een rand met hetzelfde motief en gezien de overeenkomsten met Naarden moeten deze schilderingen in een periode tussen 1510 en 1517 tot stand zijn gekomen. De traditie van de beschilderde ribben in een houten gewelf heeft lang stand gehouden. In de Lutherse Kerk op het Spui te Amsterdam (gebouwd 1632-'33) zijn de ribben ook nog met kepers beschilderd geweest. Dat blijkt uit een gravure in het boek van Dapper uit 1664. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdere lotgevallen van de schilderingenEen aantal voorstellingen is na de Alteratie met zwart overschilderd. Na 1676 zijn de gewelven oker-bruin overschilderd, wellicht in 1708. In 1755-'56 werd alles blauwgroen geschilderd. In 1843-'44 werd daarover een licht grijs aangebracht. Veel vergane planken zijn in de loop van de tijd vervangen. In 1755 waren dat eiken planken die direct na het aanbrengen overschilderd werden en derhalve niet donker verkleurd zijn. In 1843 vonden de herstellingen plaats met grenen delen. Op veel plaatsen zijn uitstekende randen weg geschaafd, waardoor gedeelten van de schilderingen verloren gingen. |
|