De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
1.9 Dwarsschip en dwarskapellenInleidingOmstreeks 1485 zal men het plan hebben opgevat de kerk te voorzien van vier brede kapellen aan de noordzijde van het schip en een gelijk aantal aan de zuidzijde. De wens daartoe vloeide voort uit de behoefte aan afzonderlijke ruimten voor de altaren van gilden. De breedte van de nieuwe kapellen kwam overeen met twee traveeën van het hallenschip. Aan de noord- en zuidzijde zouden de kapellen ieder een grote topgevel krijgen waarin een breed venster geplaatst werd. De oostelijke kapellen aan noord- en zuidzijde werden verder uitgebouwd zodat een dwarsschip zou ontstaan (afb. 79). De tekst op een balk in de toen gebouwde Sint-Joriskapel is daar duidelijk over: er wordt een ‘kruuswerck’ vermeld. De daken werden even hoog als die van het hallenschip. Het dwarsschip zou de drie beuken van het schip doorsnijden, de kappen van de drie kapellen aan noord- en zuidzijde sneden in de kappen van de zijbeuken maar liepen niet door tot in de middenbeuk (afb. 80). In dit verband is het interessant dat Willem Heynricksz in 1485 de fundatie van het Sint-Hieronymusaltaar op zich neemt ‘aen de zuytsyde in den transyt’[59-1:17]Ga naar eind63. Of het | |||||||
[pagina 65]
| |||||||
79 Plattegrond voltooide plan met dwarskapellen. Schaal 1:400.
laatste woord zonder meer als ‘transept’ mag worden geduid, valt te betwijfelen. Het tempo van de uitvoering van het plan werd bepaald door de beschikbare financiën en de bereidheid bij de betrokken gilden en schenkers een kapel te financieren. Eerst bouwden de voetboogschutters het noordelijke dwarsschip. Daarmee overtroffen zij de handboogschutters die rond 1460 aan de zuidzijde een bescheiden kapel hadden gesticht. Na 1490 volgden de Hamburgers en de Binnenland vaarders met twee kapellen aan de westkant van de noorderzijbeuk. Kort na 1500 bouwde de familie Benningh-van Outshoorn[71] en de Huiszittenmeesters aan de westzijde van de zuiderzijbeuk hun beide kapellen. Aan de noordzijde werd daarna op de plaats van de noorderportaal | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
80 Dakplattegrond voltooide plan met dwarskapellen. Schaal 1:1000.
81 Insnijdingen van de gewelven van de zijkapellen in de noorderzijbeuk; 1958. HJ
en de aangrenzende ruimte in 1506 de Weitkoperskapel voltooid. Vervolgens heeft men eerst in de jaren 1510-'12 de verhoging van het middenschip ter hand genomen, waarover wij in het volgende hoofdstuk berichten. Hekkensluiters in het zijkapellenplan waren in de periode 1512-'17 de smeden op de plaats van het zuiderportaal en de handboogschutters die daarna met de Sint-Sebastiaanskapel het beoogde dwarsschip voltooiden. De laatste bouwfase ging niet zonder slag of stoot. In het Rekenboek van de Hamburgers komt een zinsnede voor uit 1512 over een bijdrage van de overheden van Sint-Peter en Paulus voor ‘dat heygen [heien] an de sütsyde van de olde kercke’[57-1:17]. Zij droegen een dag arbeidsloon bij om de kerkmeesters ter wille te zijn, maar van harte ging het niet.
Er is wel verondersteld dat men in dit plan reeds had opgenomen dat er aan de zuidzijde en de noordzijde van het hallenkoor ook dwarskapellen zouden komen. Daartegen pleiten echter enkele argumenten. Ten eerste zou de uitvoering van dit plan een versmalling of omlegging van de Oudezijds Voorburgwal ter plaatse van de zuidoostelijke hoek van de kerk tot gevolg gehad hebben. Ten tweede is bij de bouw van het noordelijke deel van de oostgevel van de Sint-Sebastiaanskapel rekening gehouden met het aanbouwen van een sacristie. Wel heeft men in een later stadium aan de noordkant van het zijkoor de Mariakapel opgetrokken, die ook opgezet moet zijn met twee topgevels. Toen de kapellen gereed waren, had de Oude Kerk de vorm gekregen van een hallenkerk met drie brede dwarskapellen aan de noord- en de zuidzijde en een breed dwarsschip. Het tongewelf van de oude zijbeuken wordt ingesneden door de noordzuid gerichte gewelven van de kapellen en het dwarsschip (afb. 81). De constructie en de vormgeving van alle kapellen zijn in hoofdzaak hetzelfde. De Smidskapel en de Sint-Sebastiaanskapel zijn echter afwijkend in detaillering en gevelbekleding. Bij de bouw van de zijkapellen moesten de beide portalen en de daarboven liggende ruimten vervangen worden. Zo kwam er een nieuw noorderportaal en ook een nieuw zuiderportaal met ernaast een librije waarboven een archiefruimte. Omdat bij de bouw van de sacristie aan de zuidzijde van het koor het Heilig Graf moest verdwijnen, werd daarvoor een nieuwe ruimte opgetrokken tussen het nieuwe noorderportaal en de Sint-Joriskapel. Tot deze omvangrijke bouwperiode behoorde ook het optrekken van een doopkapel aan de westzijde van de zuidelijke zijbeuk. In 1514 had de Oude Zijde ongeveer 5500 inwoners, zodat de kerk na de voltooiing van de uitbreidingen voldoende ruimte bood aan de gelovigen en aan de meer dan dertig altaren. | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
82 Profilering vensters periode 1485-1516 en basement middenmontant. Schaal 1:20.
83 Huiszittenkapel, basement middenmontant venster; 1975. RCN
| |||||||
Vormgeving algemeenExterieurBoven een plint is een vlak stuk muur dat opgaat tot aan de waterlijst, circa 2,70 meter hoger. Daarboven wordt de gevel van de drie westelijke kapellen aan noord- en zuidzijde beheerst door een hoog spitsboogvenster van 5,95 meter breed. Bij de beide transeptarmen is dat breder, circa 6,50 meter. Aan weerszijden is een steunbeer, ongeveer in het verlengde van de zijmuren van de kapel. Elke gevel is voorzien van een hoogopgaande top. Alle topgevels werden bekleed met witte Gobertanger steen. Alleen de laatste twee kapellen van deze reeks kregen een bakstenen gevel met spekbanden van Bentheimer zandsteen. De vensters zijn gedeeld door een zware middenpost die zich ter hoogte van de boogaanzet splitst in twee delen met dezelfde straal als de vensterboog. De middenpost is voorzien van een basement, zoals op verschillende plaatsen teruggevonden (afb. 82 en 83). Bij de bewaard gebleven bouwfragmenten is een aanzet van een dagkant op een afzaat waarop twee halve basementen zitten. Er moet dus ergens ook een venster geweest zijn dat niet alleen een basement aan de middenstijl had maar ook aan de zijkanten. Zover bekend is daarvan echter geen voorbeeld gevonden. In de beide spitsbogen en de ‘vlieger’ tussen de beide armen van de middenmontant waren rijke gotische traceringen. De dagkanten van de vensters hebben dezelfde profilering als die van het hallenkoor. Een venster wordt om de circa 90 centimeter in de hoogte doorsneden door brugijzers, waartussen de glas-in-loodpanelen of ‘panden’ vastgeklemd zijn. Aan de binnenzijde is onder de vensters ook een lijst die zich als versnijdingslijst over het muurvlak voortzet. Onder de middenpost van het venster vormt deze lijst op veel plaatsen een console. Het voorvlak van de steunberen wordt boven de plintlijst twee maal versneden, het zijvlak alleen ter hoogte van de waterlijst onder de vensters. Boven de waterlijst is het voorvlak tevens twee maal voorzien van een casement waarin een kraagsteen en een baldakijn, oorspronkelijk alles in zandsteen. De beer wordt afgedekt door een ezelsrug waarvan de zijvlakken in- en uitgezwenkt zijn. Op de noklijn was in het | |||||||
[pagina 68]
| |||||||
84 Aanzet pinakel op steunbeer Huiszittenkapel; 1963. PP
midden plaats voor een overhoeks geplaatste pinakel waarvan de zijden van de schacht voorzien zijn van casementen (afb. 84). Het is evenwel niet duidelijk of er ooit zulke pinakels zijn geweest. De zeer betrouwbare prent van Claes Jansz Visscher uit 1612 geeft geen enkele pinakel op de steunberen weer. Voor op de rug is een kleine finaal, waarin de geprofileerde voorzijde van de steunbeer overgaat (afb. OA 10). Dergelijke finalen zijn wel terug te vinden op afbeeldingen uit de 17de en 18de eeuw. Tegen steunberen was op de kraagstenen en onder de baldakijns plaats voor heiligenbeelden die vastgezet konden worden aan een ijzeren haak in het steenhouwwerk van de beer. Een aantal van die haken rest nog. Er zijn geen afbeeldingen bekend waarop beelden tegen de steunberen zijn weergegeven. In elke geveltop is een nis die overdekt wordt door een boogje waarop twee hogeltjes zijn en dat bekroond is met een kruisbloem met twee bladkransen en een pumeel. Aan weerszijden van de nis is een colonnet met basementje. Onder de nis is een kraagsteen aangebracht die versierd is met bladwerk. In iedere nis heeft oorspronkelijk een beeld gestaan, wellicht de in de kapel vereerde heilige. Op het processievaandel is in de nis in de top van de Sint-Sebastiaanskapel een dergelijk beeld aangegeven (afb. OA 1). In alle geveltoppen wordt de beeldnis geflankeerd door een kleine vensteropening aan weerszijden. In de noordelijke kapellen en de Lysbeth Gavenkapel worden die vensters vlak gedekt, bij de Smidskapel, de Huiszittenkapel en de Sint-Sebastiaanskapel met een boogje. De topgevelafdekkingen hebben dezelfde vorm en detaillering als die van het hallenkoor en dragen meestal dertien hogels die opgesloten zijn in de afdeklijsten. Het geheel wordt bekroond met een vierarmige kruisbloem op een topstuk. Het profiel van de deklijst loopt door over de schouderstukken en wordt aan het vrije einde omgestoken. De hoofdopbouw van de gevels komt niet op dezelfde wijze voor bij andere kerken uit dezelfde periode. Er zijn geen andere kerken bekend waar in de top een beeldnis werd gemaakt, geflankeerd door een vensteropening aan weerszijden. | |||||||
InterieurEr werd in iedere kapel niet alleen een geprofileerde lijst aangebracht onder het venster maar ook in de blinde zijmuren. Die werden bovendien voorzien van een blindvenster, dat meestal voorzien is van een in baksteen gemetselde tracering. In de meeste kapellen zijn ook gemetselde montants aangebracht, maar in de Smidskapel en de Sint-Sebastiaanskapel ontbreken die. Opvallend is dat aan weerszijden in een als één geheel gebouwde tussenmuur de blindvensters een halve of een hele steen diep zijn, soms ruggelings ongelijk. Dat zal het gevolg zijn van het aantal (halve) stenen dat de muur dik is. Voor de meeste scheidingsmuren tussen twee kapellen staat een driekwart bundelkolom. Bij vrijwel alle kapellen die tussen 1492 en 1516 tot stand kwamen, werd deze vorm gebruikt en ook bij de beide vieringkolommen aan de westzijde. Opvallend is dat in de Oude Kerk daarvóór altijd ‘Brabantse’ ronde kolommen met bladkapitelen zijn toegepast, terwijl in de Nieuwe Kerk van begin af bundelkolommen werden gemaakt. De nieuwe kolommen in de Oude Kerk zijn dieper ingesneden dan die in de Nieuwe Kerk. De horizontale rondstaaflijst onder de kapitelen is in de Nieuwe Kerk onderbroken ter hoogte van de vlakke band tussen de kleine rondstaaf en de uitholling. In de Oude Kerk loopt die lijst ononderbroken door. Het basement van de bundelkolommen is opgebouwd uit een achthoek waarboven zeven cilindervormige basementen met rondstaven en hollijsten. De west-, zuid-, oost- en noordwaarts gerichte delen van de kolomschacht hebben een cirkelvormige doorsnede, de daartussen staande schalken zijn iets slanker en hebben een plat bandje, zodat een peerkraalvormige doorsnede is ontstaan. Het kapiteel heeft boven een rondgaande rondstaaf twee kransen van acanthusbladen. Daarboven gaan de uit cirkelsegmenten opgebouwde vormen over in een uit achthoeken opgebouwde dekplaat, geprofileerd met een beuling onder, een hol en een vlakke kant erboven. Dit profiel hebben ook de kolommen in de Nieuwe Kerk. | |||||||
Materialen en bouwwijzenBij het bouwen van een nieuwe zijkapel bleef de zijmuur van de hallenkerk staan tot het dak van de kapel klaar was. De fundering van het nieuwe gedeelte was uitgevoerd met palen in een roosterwerk. Op verschillende plaatsen werd geconstateerd dat er in het metselwerk op geregelde afstanden in de hoogte keperlagen zijn toegepast, zoals ook al in eerdere perioden het geval was. De noord-zuid gerichte muren werden tegen de steunberen van de hallenkerk gebouwd en de sluitmuren aan weerszijden van het | |||||||
[pagina 69]
| |||||||
85 Dubbele dagstreep vlak 64-65 buiten. 1955. HJ
venster met inbegrip van de dagkanten opgetrokken tot de hoogte van de aanzet daarvan. Over de verticale delen vormen de kantmontants een geheel met de natuursteenblokken van de dagkanten. De brugijzers werden meteen in de vensters aangebracht. Sommige ervan waren verbonden met kettingankers in de muren die eventuele zijdelingse afwijkingen op moesten vangen. In de Smidskapel is geconstateerd dat deze ankers in ruime sparingen werden gelegd om de schadelijke gevolgen van roest tegen te gaan. In eerste instantie bleven de montants in de vensters nog achterwege. Men metselde niet eerst de geveltop op maar plaatste de kap, uitgaande van het principe dat men de houtconstructie maakte voordat het daarbij behorende metselwerk werd opgetrokken. In de kap van de zijbeuk werd een insnijding gemaakt. Daartoe werd midden in de kap van de zijbeuk een zware koningstijl geplaatst op de plaats waar eerst een makelaar stond. Tegen die stijl werden naar de hoekpunten van de kapel diagonaalsgewijs zware kilkeperbalken geplaatst. Als dan de kap zonder gewelfbeschot gereed was, kon de topgevel voltooid worden en sloopte men de oude zijgevel van de hallenkerk. Van de hallenkerk moest steeds een trekbalk worden weggenomen. Aan de zijde van de middenbeuk werd op de plaats van de muurstijl een stijl geplaatst die van houtsnijwerk werd voorzien. Ter plaatse van de muren tussen de kapellen bleven de steunberen van de hallenkerk staan. De vensterboog werd op een formeel gemetseld. Hier zijn de kantmontants later aangebracht, gelijk met de tracering. Als het metselwerk van de boog voldoende stabiel was, kon het formeel weggenomen worden en kon de topgevel voltooid worden. Vervolgens kwam de vork van de middenmontant aan de beurt, waarna montants en tracering gesteld werden. De geveldikte boven de waterlijst is als gebruikelijk circa 72 centimeter, de topgevels boven het tongewelf zijn 54 centimeter dik. De zuidgevel van de Sint-Sebastiaanskapel is een halve steen dikker. In alle topgevels zijn ankers aangebracht. Ter hoogte van de aanzet van de vensterboog is aan weerszijden een anker dat aan een muurplaat bevestigd is. Boven het venster zijn vier ankers waarvan er twee aan de flieringen op de hoogte van de dekbalk van de spitsbooggebinten zitten en daartussen twee aan het strijkgebint. Hoger zijn er twee die aan de bovenste flieringen gespijkerd werden en tenslotte één onder de top die vastzit op een koppelbalkje, dat over enkele hanenbalken is aangebracht. De vier gevels aan de noordzijde en twee aan de zuidzijde hebben een bekleding of parement van Gobertanger steen. Het parement bestaat uit onregelmatig gevormde blokken, die aan de voorzijde van een vlakke rechthoekige kant zijn voorzien. Aan de achterkant sluit het baksteenmetselwerk tegen de puntige stenen aan. In het onderste deel van de gevel van de Hamburgerkapel is een afwerking van de voegen gevonden met een dubbele dagstreep (afb. 85). De westelijke zijgevels van de kapellen, de doopkapel, het noorderportaal en de gevels van de twee laatst gebouwde kapellen zijn opgetrokken in baksteen met speklagen van regelmatig bewerkte blokken Ledesteen of Bentheimer zandsteen. De bouwwijze met speklagen is ook te vinden bij de kapellenkrans van de Nieuwe Kerk, die tussen 1500 en 1515 tot stand kwamGa naar eind64. Het lijkt er dus op dat de eerste voorbeelden in Amsterdam van deze bouwwijze aan de Oude Kerk te vinden zijn. De sleutelstukken van de nieuwe trekbalken zijn voorzien van een gemenageerde peerkraal en aan de zijkant uithollingen waarin een roosje werd uitgespaard. Onder de kap is een eenvoudig geprofileerde voorlijst (afb. 86). De profilering van de gewelfribben bestaat uit een bolle peerkraal geflankeerd door een kwart hol aan beide zijden. De zware, kilkepers zijn voorzien van een peerkraal geflankeerd door identieke peerkralen in diagonale richting. Beide profileringen zijn toegepast in alle gebinten in de zijkapellen uit de periode 1485 tot 1516.
86 Profileringen kaponderdelen dwarskapellen 1490-1515. Schaal 1:10.
| |||||||
[pagina 70]
| |||||||
Onder de twee naar de zijbeuk lopende diagonale gewelfribben werden houten beelden aangebracht. Op de kruisingen van de gewelfribben in de nok zijn gewelfschotels bevestigd, die soms van fraai snijwerk zijn voorzien. Tenslotte voorzag men de tongewelven van schilderingen. Houtsnijwerk en schilderingen zijn in aparte hoofdstukken beschreven. | |||||||
Sint-Joriskapel en aanzet weitkoperskapel [59-1;b14;b17]InleidingMejuffrouw Bijtelaar trof in het oudste grafboek van 1523 in de Sint-Joriskapel twee grafzerken aan welke zijn beschreven met merken van Amsterdammers die in de 14de eeuw zitting hadden in de schepenbank. Eén is tot 1384 vermeld en een ander in 1380[59-1:18]. Zij nam als vaststaand aan dat deze personen omstreeks 1385 begraven zouden zijn op de plaatsen waar de zerken in 1523 lagen. Dit blijkt geenszins het geval te zijn. In de loop der tijden zijn deze grafstenen kennelijk van een andere plaats naar de Sint-Joriskapel overgebracht. Deze misvatting is ook van toepassing op sommige dateringen die gebaseerd zijn op zerken in andere delen van de kerk. De werkelijkheid is dat de uitbreiding van de kerk omstreeks 1485 begon ter hoogte van de twee oostelijke traveeën aan de noordzijde van het hallenschip. Daar werd een ruimte gebouwd die ongeveer 10 meter buiten de oorspronkelijke kerkmuur uitstak. Opdrachtgevers waren de voetboogschutters, die de oudste schutterij van Amsterdam vormden. Patroon was de ridderlijke Sint-Joris, die de draak doodde. In 1435 werd de schutterij in twee groepen verdeeld waarbij de handboogschutters Sint-Sebastiaan als patroon kregenGa naar eind65. Die was immers de marteldood gestorven door pijlen. De kapel van de handboogschutters kreeg de naam van hun schutspatroon, Sint-Joris. Het begraafboek van 1532 vermeldt de ‘Sint Joris cappel’ of het ‘Sint Joris koer’. Het Sint-Jorisaltaar heeft in de kapel gestaan bij de hoek met het oude Vrouwekoor[59-1:20]. De muur tussen de Sint-Joriskapel en de kapel die aan de westzijde moest aansluiten, werd tot op de volle hoogte opgetrokken. Tegelijk met de bouw van de Sint-Joriskapel begon men ook met het bouwen van de toekomstige Weitkoperskapel. Het oude noorderportaal stond er echter nog tegen de vijfde travee van de westzijde gerekend. Eerst werd tussen portaal en dwarsschip tot de hoogte van de waterlijst een muur opgetrokken die in verband werd gemetseld met de westmuur van het dwarsschip. Op de zuidwestelijke hoek bij punt 37 werd de muur van het hallenschip rond gehakt en voorzien van een kapiteel. Er is niets gevonden dat erop zou kunnen wijzen dat aan de westzijde tijdelijk een lager dak geweest zou zijn. Het lijkt erop dat de noordmuur van de Weitkoperskapel een aantal jaren onvoltooid is gebleven. | |||||||
DateringIn het verleden werd op basis van historische gegevens en veronderstellingen aangenomen dat de Sint-Joriskapel gebouwd was rond 1385 [59-1]Ga naar eind66. Dit vermoeden werd versterkt door een in gotische letters geschreven tekst die bij de restauratie te voorschijn kwam op de noordzijde van de noordelijke trekbalk (afb. 87). Daarop dachten wij het jaartal XIIIIc en XII (1412) te lezen. Dendrochronologische datering geeft voor het houtwerk van de kap onomstotelijk als veljaren 1487-1488 aan, dus de bouwtijd zal daar hoogstens een of twee jaar na liggen. Nadere bestudering van foto's van het jaartal op de balk, die kort na het blootleggen gemaakt zijn, geeft aan dat er wellicht XIIIIc en XCI heeft gestaan, dus zou wijzen op 1491 (afb. 88). Dit jaartal is overigens ook meer in overeenstemming met het gebruik aan de kapel van Bentheimer zandsteen, een steensoort dienerst na omstreeks 1460 in Amsterdam te verwachten valt. De volledige tekst op de balk luidt: ‘Dit kruus werck boven is gheuuulft int jaer van XIIIIc en XCI’, waarbij in het zesde woord de beide eerste letters u staan voor een w, zoals de Engelse ‘double u’. Blijkens het opschrift is er sprake van een ‘kruuswerck’, een dwarsschip of transept dus. In de kap blijkt inderdaad dat een volledige kruising
87 Sint-Joriskapel, beschildering op balk noordzijde.
| |||||||
[pagina 71]
| |||||||
88 Sint-Joriskapel, tekst op balk met jaartal na vrijlegging; 1956. HJ
89 Sint-Joriskapel, overkraging steunbeer 70 noord; 1972. RCN
met de noorderzijbeuk tot stand is gebracht. Datzelfde is het geval bij het in 1512-'17 gebouwde zuidelijke deel van het dwarsschip, de Sint-Sebastiaanskapel. Het is echter vooralsnog niet bekend wanneer een volledige kruising met de middenbeuk tot stand is gebracht. Toen moeten ook de kolommen 8 en 23 met de erop rustende muren zijn weggenomen. | |||||||
Vormgeving
| |||||||
VenstersDe kapel werd voorzien van een groot venster aan de noordzijde, een klein venster aan de westzijde in het buiten de Weitkoperskapel uitstekende deel en een zelfde venster in de beide traveeën aan de oostkant. Van deze drie vensters is de vorm van de oorspronkelijke traceringen niet bekend. De tracering van het grote venster werd door Emanuel de Witte omstreeks 1660 enkele malen op betrouwbare wijze weergegeven (afb. OA 14, OA 15). De vier panden per vak worden gedekt door een reeks boogjes. Over twee boogjes staat een spitsboog waarin een staande visblaas. Tussen twee spitsbogen weer een staande visblaas. Daarboven twee ovalen met ieder twee ineengedraaide visblazen. Een sferische vierhoek blijft over. In de vlieger is onder een visblaas, waarboven twee omgekeerde visblazen waartussen een staande visblaas zijn aangebracht. In alle figuren zijn toten aangebracht. | |||||||
[pagina 72]
| |||||||
90 Sint-Joriskapel, kraagsteen westzijde; 1955 HJ
91 Sint-Joriskapel, kraagsteen oostzijde; 1955. HJ
92 Weitkoperskapel, kapiteel muurkolom 37; 1954. RdMz
93 Sint-Joriskapel, kraagsteen bouwmeester noordwestelijke hoek. RdMz
| |||||||
InterieurOnder het venster aan de noordzijde zijn twee nissen, gedekt door een segmentboog. Een zelfde nis werd gemaakt in de oostelijke muur. Onder het kleine venster aan de westzijde is in de muur een nis of een doorgang geweest die met een kleinere steen is dichtgemetseld. Dit wettigt het vermoeden dat ook hier in eerste instantie een nis is geweest, wellicht tijdelijk opengehouden als werkdoorgang. De scheidingsmuur tussen de Sint-Joriskapel en de Weitkoperskapel is aan de oostkant boven de versnijdingslijst voorzien van een eenvoudige nis van één steen diep, gedekt door een spitsboog. Daarin gaan drie gemetselde montants omhoog tot bijna tegen de spitsboog. De middelste sluiten in twee spitsboogjes tegen de boog, de beide vakken aan de zijkant worden afgesloten met een spitsboogje ter hoogte van de aanzet van de boog. Aan de zijde van de Weitkoperskapel is ruggelings tegen de hiervoor beschreven nis een spitsboogvormige blindnis van een halve steen diep zonder tracering. Onder de voorlijsten aan de voet van het houten gewelf zijn geen stenen lijsten aangebracht. | |||||||
Beeldhouwwerk in steenDe overkraging van steunbeer 70 noord vertoont naast de mannenfiguur twee bladornamenten. Die kenmerken zich door scherp ingesneden nerven en knopvormige bladeinden (afb. 89). Dezelfde vormgeving hebben de bladen op de kraagstenen onder de beide muurstijlen van de balk midden in de Sint-Joriskapel (afb. 90 en 91). Ook de bladen op het kapiteel van de muurkolom 37 zijn op dezelfde wijze gevormd (afb. 92). Bij de figuur van Simson op de overkraging aan de genoemde steunbeer valt de amandelvormige opening van zijn kleding op zijn borst op. Dezelfde vorm vertonen de figuren op de beide kraagstenen onder de kapstijlen in de noordelijke hoeken in de kapel. Die in de noordwestelijke hoek houdt een passer en een winkelhaak in de handen en stelt een bouwmeester voor (afb. 93). De figuur in de noordoostelijke hoek is een steenhouwer met een hamer en een beitel (afb. 94). Beide mannen hebben bogen boven de oogkassen die vloeiend uit de neus omlopen. Bij alle vier de kraagstenen vallen de hoekige vormen van de dekplaat op. Het is duidelijk dat de vier kraagstenen, de overkraging aan de buitenkant en het kapiteel aan de zijde van de Weitkoperskapel door dezelfde beeldhouwer zijn gemaakt. Hij was ook verantwoordelijk voor een hierna te noemen kraagsteen in de Hamburgerkapel. | |||||||
Materialen en bouwwijzenDe fundering van muur tussen Sint-Joriskapel en Weitkoperskapel bestond uit de steunbeer 37 van de hallenkerk, asymmetrisch rustend op de slietenfundering van het nooit gebouwde dwarsschip, op een stukje van die slietenfundering in noordelijke richting en tenslotte op een normale roosterwerkfundering. De bovenkant van de houten fundering ligt op circa 0,67 meter -NAP, circa 2 meter onder de bovenkant van de zerken. De latere Mariakapel is koud tegen de oostmuur van de Sint-Joriskapel gemetseld. Dat wijst erop dat er op punt 79 geen steunbeer geweest is. Datzelfde doet zich ook | |||||||
[pagina 73]
| |||||||
94 Sint-Joriskapel, kraagsteen steenhouwer noordoostelijke hoek. RdMz
95 Sint-Joriskapel, telmerk 5° en 5 gebroken° in kruising van de kap met de noorderzijbeuk; 1957. HJ
voor bij de dertig jaar later gebouwde Sint-Sebastiaanskapel aan de zuidzijde. Tot zeven lagen onder de versnijdingslijst is het metselwerk aan de binnenzijde opgetrokken uit bakstenen die hetzelfde formaat hebben als het hallenschip, wellicht afbraakmateriaal. Daarboven is tot de aanzet van het grote venster in de noordgevel een steen van circa 22 centimeter gebruikt en hoger een steen van ongeveer 20 centimeter lengte. De omlijsting van de beide kleine vensters was geheel van Ledesteen, die bij het begin van de restauratie sterk verweerd was (afb. 717). Gezien het feit dat het grote venster in de 18de eeuw geheel vernieuwd is in baksteen, is het aannemelijk dat ook dat venster in Ledesteen was uitgevoerd. Ook de geprofileerde delen van de steunberen waren vrijwel alle in Ledesteen gemaakt, ook de kraagstenen en de baldakijnen. Alleen de afdekkingen van de steunberen en ook de afdekking van de topgevel waren van zandsteen. Alle genoemde beeldhouwwerken zijn in zandsteen gehakt. Uit het voorgaande blijkt dat omstreeks 1488 het gebruik van Bentheimer zandsteen in Amsterdam nog geenszins algemeen was. In de geveltop van de Sint-Joriskapel is een stuk Ledesteen gevonden dat afkomstig is van een van de steunbeerafdekkingen van het hallenschip. Aannemende dat de noordelijke muur van de hallenkerk ter plekke pas gesloopt werd toen de kapel onder dak was en de topgevel na het dak is opgetrokken, is dit stuk afkomstig van steunbeer 38. In het noordelijke deel van de westmuur is een onafgewerkte doorgang gevonden die later gedicht is met dezelfde bakstenen als waarmee de topgevel aan de noordzijde gemetseld is. Het lijkt erop dat dit een werkdoorgang was die dichtgezet is toen de kap voltooid was. De kruisbloem op de geveltop werd gesteund door een anker dat op de daknok bevestigd was. Dat wordt nog afgebeeld door Schouten in 1786. | |||||||
Kapconstructie van de Sint-JoriskapelDe constructie van de kap komt overeen met die van de beide delen van de hallenkerk. Alleen worden de hanenbalken van de kapgebinten onderbroken door de makelaars. De sporen staan 37 centimeter hart op hart. De bijbehorende hanenbalken zijn niet met houten nagels aan de middenfliering gekoppeld. Deze kap is nauwkeuriger gemaakt dan die van de beide vorige perioden. De telmerken op de onderdelen van de kap zijn gesneden aan de zuidzijde van de oost-west gerichte onderdelen en zijn aan de rechter (oost)zijde gebroken. De nummering is aangebracht van noord naar zuid. De eerste travee heeft de nummers 1 tot 13, de tweede 14 tot 26. De derde travee waarvan de sporen tegen de ingebrachte kilkeperbalken lopen, is opnieuw van 1 tot 11 genummerd maar nu staat naast elk merk een cirkelvormig onderscheidingsteken (afb. 95). Zie verder het overzicht van telmerken in bijlage 2. De makelaars zijn normaal doorgenummerd (1 tot 4). Nummer 4 is de koningstijl op de kruising van het dwarsschip met de noordelijke zijbeuk. Erin komen vier diagonale kilkeperbalken samen. Voor deze koningstijl werd de makelaar 2 van het hallenschip verwijderd. Het hart van de koningstijl staat 42,5 centimeter meer naar het oosten dan de oude stijl. Makelaar 1 is 16 centimeter verder naar het oosten verplaatst [b17:tek.1-4]. De koningstijl staat midden tussen het hart van de oorspronkelijke sluitmuur van het hallenschip en het kapgebint 3 daarvan. De middenfliering van 1 naar 2 werd ingekort bij de scheiding met het hallenkoor en die van 2 naar 3 werd aan de kant van de koningstijl verlengd met een laseind. Ook de nokribben van het gewelf werden gewijzigd. Beide kregen zij het profiel van de ribben van de Sint-Joriskapel. In zuidelijke richting moet de kap van het dwarsschip hebben doorgelopen naar het middenschip, want in de koningstijl zijn aan de zuidzijde de pengaten van een middenfliering en een korbeel te zien. | |||||||
Baksteen en natuursteenTot zeven lagen onder versnijdingslijst zijn in de noordgevel van de Sint-Joriskapel bakstenen verwerkt van circa 23,5 centimeter lang en 5,5 centimeter dik, waarschijnlijk afkomstig van de afbraak van de muur van de hallenkerk. Erboven zijn stenen gebruikt van 21,5 tot 22 centimeter lang en 4,5 tot 5 centimeter dik die tijdens de bouw nieuw zullen zijn aangevoerd. Vanaf de aanzet van de vensterboog zijn in de noordgevel nog kleinere stenen gebruikt. Zie het overzicht van steenformaten in bijlage 4. In de periode van 1480 tot 1490 was men druk doende met het bouwen van de stadsmuren en de bijbehorende poorten en torens. Daarvoor waren natuurlijk heel veel stenen nodig. Wellicht zijn uit het daardoor ontstane gebrek aan bakstenen de verschillende formaten te verklaren. | |||||||
[pagina 74]
| |||||||
96 Weitkoperskapel, basement 37, profilering. Schaal 1:20.
De noordgevel is aan de buitenkant bekleed met Gobertanger steen. De westgevel is onder de waterlijst van baksteen en daarboven ook met Gobertanger bekleed. De oostgevel is geheel van baksteen opgetrokken. Op de westgevel werd een goot van Ledesteen gelegd. Dezelfde steensoort werd ook aan vensters en steunberen toegepast. Voor afdekkingen en ornamenten van steunberen gebruikte men ook veel Bentheimer zandsteen. | |||||||
Latere bouwactiviteitenIn 1553 werd de Mariakapel aan de oostzijde van de Sint-Joriskapel gebouwd. De zuidelijke travee van de oostmuur van de Sint-Joriskapel werd grotendeels tot de grond doorgebroken en geeft aldus toegang tot de Mariakapel. Op de hoek tussen de Sint-Joriskapel en het noordelijke zijkoor kwam een kolom te staan. | |||||||
Ruimte ten oosten van het noorderportaalOostelijk van het oude noorderportaal werd tegelijk met de Sint-Joriskapel een muur opgetrokken, vermoedelijk slechts tot de versnijdingslijst. Het muurstuk eindigde tegen de noordoosthoek van het noorderportaal en werd aan de buitenzijde afgewerkt met Gobertanger steen. Zowel in dit muurstuk als in de westzijde van de scheidingsmuur met de Sint-Joriskapel werd een nis van circa 35 centimeter diep gemaakt, afgedekt met een segmentboog en van gelijke vorm als de nissen in de Sint-Joriskapel. Het is mogelijk dat de ontstane ruimte onvoltooid bleef totdat het oude noorderportaal in 1505 werd gesloopt en de Weitkoperskapel werd afgebouwd. Op welke wijze de ruimte werd afgedekt, is niet bekend. Aan de zuidwestelijke kant van de scheidingsmuur van de Weitkoperskapel en de Sint-Joriskapel (punt 37) bevindt zich een halfronde muurkolom met een bladkapiteel (afb. 92). De schacht is uit baksteen opgebouwd. De muurkolom steekt aan de zijde van de Weitkoperskapel buiten het muurvlak uit en ligt aan de kant van de zijbeuk binnen het oorspronkelijke muurvlak van de hallenkerk, dat nog juist behouden bleef. Het valt op dat de dekplaat dikker is dan die van het koor, dat rond 1450 tot stand kwam. Het kapiteel, dat maar één bladkrans heeft, is hiervoor bij de Sint-Joriskapel beschreven. Het basement, teruggevonden in 1956, vertoont van beneden naar boven een achtkant deel met een profilering van 20 centimeter hoog met twee rondstaven gescheiden door een hol, dan een vlak achtkant van 29 centimeter hoog waarboven een cirkelvormig deel van 14 centimeter hoog met een rondstaaf, gevolgd door een hol en een schuine kant. Daarboven gaat de bakstenen schacht op, in feite een stuk van de muur van de hallenkerk (afb. 96). De bovenkant van het basement lag in 1956 op 3,42 meter + NAP, ongeveer 2,30 meter boven de zerkenvloer. In het schip was de bovenkant van de basementen 1,80 meter boven het huidige niveau van de zerkenvloer, in het latere koor 1,40 meter. De hoogte van het basement in de Weitkoperskapel komt wel overeen met die van de nog aanwezige muurkolom van de eerste Sint-Sebastiaanskapel. Deze kolom is evenwel bij het bouwen van die kapel geheel nieuw in natuursteen opgetrokken. | |||||||
Hamburgerkapel en binnenlandvaarderskapelInleidingDe dendrochronologische datering van het hout van de beide kappen is 1493. Dit komt overeen met de geschiedkundige gegevens van de Hamburgerkapel. De aanvoer van Hamburger bier was in Amsterdam al in het midden van de 14de eeuw van belangGa naar eind67. Reeds in 1421 was er een Hamburger Broederschap, bestaande uit kooplieden uit Hamburg, die hier voornamelijk bier importeerden. De overlieden van deze broederschap waren verantwoordelijk voor het Sunte Pouwle altaerGa naar eind68. In 1494 is de broederschap opnieuw opgericht en verkregen de Hamburger kooplieden medewerking van de Raad van Hamburg voor de bouw van een kapel aan de Oude Kerk. De stad Hamburg gaf een toelage van 3 Caroli stuyver voor elke ton Hamburger bier die in Amsterdam verkocht werd [1899:28]. De Hamburgers hadden acht graven in de kapel, een recht dat zij in de 17de eeuw (als Luthersen) nog bezaten [b4:14]. In 1625 gaven de Hamburgers bij een herstelling van het gebrandschilderde glas aan dat de kapel in 1495 ‘gefondert’ was. Voor de Binnenlandvaarderskapel is de historie wat gecompliceerder. Hiervoor werd reeds beschreven dat er ten westen van het noorderportaal de fundering van twee ruimten is gevonden. Die werden al dan niet voltooid en in de hier behandelde bouwcampagne omgebouwd tot één ruimte. Voor het bouwen van de huidige Binnenlandvaarderskapel werd de oudere noordmuur ongeveer op maaiveldhoogte afgebroken. Het grafboek van 1532 vermeldt ‘die Binnlants cappel’. | |||||||
[pagina 75]
| |||||||
97 Binnenlandvaarderskapel, detail nis top.
98 Hamburgerkapel, detail nis top.
99 Hamburgerkapel, spaarnissen onder venster; 2001. HJ
De Binnenlandvaarders (schippers die de binnenwateren bevoeren) scheidden zich in 1471 of 1473 af van de Buitenlandvaarders en deelden toen een altaar tegen de kolom 23 in de zuiderzijbeuk met de fruitverkopers en de bontwerkers. In 1495 zullen zij een eigen altaar in de nieuwe kapel in gebruik genomen hebben. Tegen oostmuur is een altaarfundering gevonden van 2,05 meter breed, geplaatst op enkele balkjes zonder paalfundering. Het geheel stond koud tegen de fundering van de westmuur van het voormalige noorderportaal. Waarschijnlijk was dit het Kruis- of Sint-Pietersaltaar. Tegen de westelijke helft van de gevel van de Binnenlandvaarderskapel was aan de buitenzijde een latrine gebouwd. Die wordt genoemd in het Zakboekje van Memoriemeesters (aangelegd omstreeks 1519) [b5:9]. De in 1955 gevonden fundering daarvan bestond uit drie planken waarover een vloer van naaldhout was aangebracht. Hierop was een eensteens muur gemetseld. De onderste laag lag op 0,17 meter -NAP [56-3]. Uit correspondentie van 1565 blijkt dat er in de Binnenlandvaarderskapel een beeld van Sint-Maarten is geweest [39:165]. In de kolom tussen deze kapel en de Weitkoperskapel, gereedgekomen in 1506, werd een uitholling aangetroffen, die bij de restauratie dicht is gezet (afb. 130). Wellicht heeft zich hier dat beeld bevonden. | |||||||
MaatvoeringDe beide kapellen meten tussen de buitenzijde van de noordmuur van de hallenkerk en de binnenzijde van hun noordmuur onder de waterlijst circa 5,45 meter. Deze maat is bepaald door de plaats van de noordmuur van het noorderportaal, dat uitgangspunt werd bij de opzet van de Weitkoperskapel. | |||||||
Vormgeving
| |||||||
VenstersOp een niet geheel betrouwbare tekening van Cornelis Pronk naar een schilderij van Emanuel de Witte van omstreeks 1660 staat de tracering van de Hamburgerkapel grotendeels en die van de Weitkoperskapel voor een klein deel aangegeven (afb. OA 16). In de Hamburgerkapel staan dooreen gevlochten spits- en kielbogen, boven uitlopend in visblazen. In de Weitkoperskapel lijkt een soortgelijk patroon te zijn aangegeven. | |||||||
InterieurDe noordgevel van beide kapellen is ter hoogte van de aanzet van de onderdorpel van het venster een halve steen versneden maar heeft alleen onder het venster een versnijdingslijst. Onder de lijst loopt de muur een halve steen schuin naar binnen. Er zijn twee nissen van een halve steen diep onder elk venster, overspannen door een segmentboog. De muurdam in het midden steekt iets buiten het muurvlak uit. De versnijdingslijst vormt een kapiteelachtige verbreding, die het basement van de middenpost van het venster draagt (afb. 99). De westelijke en oostelijke zijwanden van de kapellen gaan zonder versnijding van beneden tot boven door. De oostelijke muur van de Binnenlandvaarderskapel heeft als voortzetting van de steunbeer van de hallenkerk buiten het vlak van het voormalige portaalgebouw een spitsboog die tegen de noordgevel eindigt. Op die manier wordt een eenvoudig blindvenster geformeerd. De westelijke muur is aan de binnenzijde voorzien van een spitsboognis, verdeeld met drie montants. Vanuit de middelste daarvan gaat bij de boogaanzet een halfcirkel naar de beide dagkanten en uit de beide andere spruiten cirkelsegmenten naar de halfcirkel, zodat een reeks van vier spitsbogen ontstaat. Uit de beide middelste boogjes zetten de montants zich naar boven door en ontplooien zich tot een heraldische (zogenoemde Franse) lelie. Die wordt geflankeerd door twee visblazen. De profilering is slechts een halve steen diep (afb. 100). Ruggelings daartegen is aan de oostkant van de Hamburgerkapel een blindvenster van een steen diep. Ook hier is de aanzet van de tracering gevormd door vier spitsbogen onder twee rondbogen. Daarboven is een cirkel waarin een ‘Maltezer kruis’ is geformeerd (afb. 101). | |||||||
[pagina 76]
| |||||||
100 Binnenlandvaarderskapel, blindtracering westzijde; 1965. ZR
101 Hamburgerkapel, oostwand met blindvenster; 1967. RCN
102 Hamburgerkapel, westwand met blindvenster; 1967. RCN
In de westelijke (buiten)muur van de Hamburgerkapel is een blindvenster van eveneens een hele steen diep. De tracering vertoont dooreen gevlochten spits- en rondbogen, bekroond door een ‘Franse’ lelie (afb. 102). In de Binnenlandvaarderskapel is onder de voorlijst aan de voet van het houten gewelf alleen aan de oostzijde boven de oude portaalmuur een natuurstenen lijst, geprofileerd met een kwart hol en een rondstaaf. In de Hamburgerkapel zijn aan weerszijden stenen lijsten onder de voorlijst. Voor de scheidingsmuur tussen de beide kapellen staat een driekwart bundelkolom. Het basement is een deel van een achtkant met hoekpunten midden onder de
103 Basement muurkolom tussen Hamburger- en Binnenlandvaarderskapel; 1955. RdMz
104 Kapiteel muurkolom tussen Hamburgeren Binnenlandvaarderskapel; 1955. RdMz
| |||||||
[pagina 77]
| |||||||
105 Hamburgerkapel, kraagsteen onder schraagbeeld boven kolom 33; 1956. HJ
106 Hamburgerkapel, kraagsteen onder schraagbeeld boven kolom 31 westzijde; 1955. HJ
schalken van de kolom (afb. 103). Het kapiteel heeft boven een rondgaande rondstaaf twee kransen van krullerige acanthusbladen met opliggende nerven. De bladen van de onderste krans dragen boven het midden van de rondstaven van de kolombundel stelen van waaruit de bladen naar links en rechts uitstralen (afb. 104). Het oostelijke houten beeld in de Hamburgerkapel, boven kolom 33, rust op een natuurstenen kraagsteen met een gedrongen mannenfiguurtje, deel uitmakend van een eenvoudig geprofileerd muurstijltje dat zonder basement rust op de dekplaat van het kolomkapiteel (afb. 105). De dekplaat en de vorm van het figuurtje vertonen sterke verwantschap met de kraagstenen in de noordelijke hoeken van de Sint-Joriskapel, zodat aangenomen kan worden dat hier dezelfde beeldhouwer heeft gewerkt. Het westelijke schraagbeeld bij punt 31 rust op een kraagsteen met bladmotief, dat afwijkt van dat in de Sint-Joriskapel en dus door een andere beeld- of steenhouwer gemaakt moet zijn (afb. 106). Het oostelijke schraagbeeld in de Binnenlandvaarderskapel behoort tot de bouwperiode van de Weitkoperskapel. | |||||||
Materialen en bouwwijzen
| |||||||
KapconstructieDe constructie is in beide kapellen gelijk. Hier heeft men het systeem met de makelaar verlaten en is overgegaan tot een modernere bouwwijze. De A-vormige spanten boven de zoldervloer zijn wat mager uitgevallen (afb. 107 en 108). Blijkens de telmerken zijn de gebinten van beide kapellen gelijk gemaakt. De sporen zijn per vak genummerd van 1 tot 14 of 16. Zie verder het overzicht van telmerken in bijlage 2. De telmerken zijn gesneden aan de zuidzijde van de kaponderdelen en alle gebroken aan de oostelijke (rechter) zijde. In driehoek naar het midden van de noordbeuk van de hallenkerk zijn de telmerken bij de Hamburgerkapel gebroken aan westzijde, bij de Binnenlandvaarderskapel aan de oostzijde. Blijkens de plaats van de merken zijn de sporen passend gemaakt bij de kilkeperbalken, dus niet ter plaatse op maat gezaagd. | |||||||
[pagina 78]
| |||||||
107 Hamburger- en Binnenlandvaarderskapel, doorsnede over kappen. Schaal 1:200.
108 Binnenlandvaarderskapel, kapgebint ////.
Op de westelijke kilkeperbalk van de Hamburgerkapel komt een timmermansmerk voor, op de oostelijke kilkeperbalk van de Binnenlandvaarderskapel twee maal hetzelfde swastika-achtige merk (zie bijlage 3). De kilkeperbalken meten onder circa 28 × 26 centimeter in doorsnede, boven circa 25 × 20 centimeter. De koningstijl is gehakt uit een balk van circa 40 × 50 centimeter in doorsnede en heeft boven de zoldervloer een veelhoekige doorsnede van circa 30 centimeter. Waar de trekbalk met muurstijl van de hallenkerk in het midden van de beide kapellen verwijderd werd, kwam een houten stijl met een schalkbeeld, die rust op de oorspronkelijke 14de-eeuwse kraagsteen. | |||||||
Lysbeth Gavenkapel, Huiszittenkapel en Huiszitten-Meesterskamer[b11; b22; 70-1; 71]InleidingKort na 1500 is men aan de zuidzijde van het hallenschip begonnen aan de twee westelijke zijkapellen. De beide kappen moeten blijkens de constructie en de telmerken gelijk tot stand zijn gekomen. De dendrochronologische datering van het hout is 1503Ga naar eind69. De westelijke kapel werd gesticht door Lysbeth Jansdr van Outshoorn, echtgenote van de in 1487 overleden Gaeff Benningh. ‘Lysbeth van Outshoorn dien men noemde Lysbeth Gaeven nae Gaeff Benninck haren man’[1899:14]. De naam van de kapel werd op verschillende manieren aangeduid, namelijk als Elisabeth Gaeven- of Gavenkapel en als Lysbeth Gaeven- of Gavenkapel. Wij kozen hier voor Lysbeth Gavenkapel. Lysbeth hertrouwde met Willem Andriesz, die in 1505 overleed. De stichteres stierf in 1515 en beide echtelieden zijn begraven voor het Verrijzenisaltaar in de kapel[71:31]. Er liggen nog steeds twee blauwe zerken met het wapen van het geslacht Van Outshoorn. De tweede kapel gerekend van het westen was het domein van de Huiszittenmeesters, die er ook een nieuw kantoor tegenaan bouwden. Het grafboek van 1532 noemt de ‘Huyszitten cappel’ en de ‘Elisabeth Gaeven cappel’. De oostelijke muur van de Huiszittenkapel omvat de oudere muur van het eerste zuiderportaal (afb. 38). Bij de bouw van de kapel werd in het verlengde van de muur van het portaal de oostelijke steunbeer (76) opgetrokken. | |||||||
MaatvoeringDe beide kapellen zijn, gemeten tussen de buitenzijde van de hallenkerkmuur en de binnenzijde van hun zuidelijke wand onder de waterlijst, circa 5,95 meter diep, dus wederom 21 Amsterdamse voet. Men heeft zich hier niet, zoals aan de noordzijde, laten leiden door de plaats van de buitenmuur van het oude zuiderportaal. De steunberen steken circa 90 centimeter naar buiten. | |||||||
[pagina 79]
| |||||||
109 Lysbeth Gavenkapel, topgevel: a. beeldnis; 1977; b. afdekking; 1977; c. kielboog boven nis; 1969; d. basementjes colonnetten; 1969; e. kraagsteen; 1969. RCN
| |||||||
Vormgeving
| |||||||
VenstersOver de vorm van de traceringen worden wij door de tekening van Claes Jansz Visscher van omstreeks 1612 nauwkeurig ingelicht (afb. OA 8). In het venster van de Lysbeth Gavenkapel worden de glasvakken van ieder vensterdeel overspannen door kielboogjes van waaruit zich een netwerk van visblazen ontwikkelt. De vlieger tussen de twee armen van de middenpost wordt gevuld met vijf visblazen in drie rijen boven elkaar. Alle elementen zijn van toten voorzien. Het venster van de Huiszittenkapel is ter hoogte van de boogaanzet voorzien van een reeks rondboogjes. In ieder van de deelvakken tussen de middenpost en de daaruit spruitende vork gaat de middelste montant verticaal omhoog, geflankeerd door twee visblazen boven elkaar. De beide onderste daarvan worden weer geflankeerd door een visblaas. In de vlieger gaat in het midden eveneens een montant verticaal omhoog. Daaruit gaan in het midden twee gebogen lijnen opzij, waaronder twee visblazen met de koppen tegen elkaar zijn aangebracht. Daarboven wordt de verticaal geflankeerd door twee zijwaarts uitwaaierende visblazen. Opvallend is dat de onderzijde van het venster van de Huiszittenkapel op de afstand van een glasvak boven de versnijdingslijst is geplaatst, afwijkend van alle andere vensters in deze periode. Wellicht is dit het gevolg van de aanwezigheid van het dak van de Huiszittenmeesterskamer. | |||||||
InterieurIn beide kapellen is het blindvenster aan de oostzijde een halve steen diep en dat aan de westzijde een steen. Aan de westzijde is de opbouw van de tracering in beide kapellen gelijk. Van de middenmontant loopt naar beide zijden een rondboog, waarbinnen van de linker en rechter montant een spitsboog wordt gevormd. Het vlak boven in het midden wordt omsloten door een cirkel, geflankeerd door een visblaas aan weerszijden. In de Lysbeth Gavenkapel zijn in de cirkel drie driehoeken gevormd die uit cirkelsegmenten zijn opgebouwd (afb. 110), in de Huiszittenkapel drie achter elkaar draaiende visblazen (afb. 112). Beide blindnissen zijn een steen diep. In de oostelijke nis in de Lysbeth Gavenkapel worden vanuit de middenmontant | |||||||
[pagina 80]
| |||||||
110 Lysbeth Gavenkapel, westelijk blindvenster. HJ
111 Lysbeth Gavenkapel, oostelijk blindvenster. HJ
112 Huiszittenkapel, westelijk blindvenster. HJ
113 Huiszittenkapel, oostelijk blindvenster. HJ
twee spitsbogen gevormd, waarbinnen weer twee spitsbogen. De middenmontant loopt verticaal door en splitst zich in twee staande visblazen (afb. 111). In de Huiszittenkapel wordt het oostelijke blindvenster gedekt door een lagere spitsboog dan die in de Lysbeth Gavenkapel. Het is opgebouwd als een halfsteens verdikking van de oude muur van het zuiderportaal. Hier gaan vanuit de montants twee cirkelbogen die ieder twee spitsbogen omvatten. Erboven zijn twee ovalen met daarin twee visblazen (afb. 113). In beide kapellen rusten de voorlijsten aan de voet van het tongewelf op een stenen lijst. In de Lysbeth Gavenkapel is aan de zuid- en westzijde een zandstenen versnijdingslijst met een hol en rondstaaf onder de neus. Aan de oostkant is alleen een zandstenen bandje met twee overhoekse vlakken. In de Huiszittenkapel is aan de westzijde een bandje met twee overhoekse vlakken, aan de zuidkant een neus met hol en rondstaaf. Aan de oostkant van de Huiszittenkapel is een lijst met onder de neus alleen een uitholling. Die behoorde tot het oorspronkelijke zuiderportaal en kreeg een verlenging. De lijst aan de zuidkant ligt enigszins hoger dan die aan de oostkant en wordt iets voor het oostelijke muurvlak beëindigd in een hoekblok dat niet aansluit op de lijst aan de oostzijde. De muur tussen de beide kapellen werd aan de zijde van de zijbeuk afgesloten met een driekwart bundelkolom. De vormgeving ervan is vrijwel gelijk aan kolom 33 tussen Hamburgerkapel en Binnenlandvaarderskapel. De onderste bladkrans van het kapiteel is aan de onderzijde iets minder afgerond dan bij kolom 33 het geval is. | |||||||
Materialen en bouwwijzen
| |||||||
[pagina 81]
| |||||||
114 Doorsnede kap Huiszitten- en Lysbeth Gavenkapel. Schaal 1:200.
115 Steenhouwersmerk op basement kolom 60. HJ
de versnijdingslijst ongeveer een halve steen meer naar het westen geplaatst dan de westzijde van de zijbeuk. Daar is dus een sprong in de muur. Onder de lijst loopst het muurvlak van de kapel in noordwaartse richting door tot de opening naar de doopkapel. De overgang tussen het vlak boven en onder wordt gevormd door een eenvoudige afschuining. Het geheel lijkt een wat slordige oplossing voor de aansluiting van de kapel op de westmuur van de zijbeuk. | |||||||
KapconstructieBeide kappen zijn gelijktijdig tot stand gekomen. De sporen dragen in de zakgoot tussen de beide kapellen op gemeenschappelijke blokkelen. Merkwaardig is dat de bouwers hier weer zijn teruggevallen op de makelaars in het gedeelte van de kap boven het tongewelf en in het midden een hanenbalk en een middenfliering (afb. 114). De doorsneden van de sporen variëren van 7 × 8 centimeter tot 9 × 10,5 centimeter, een enkele maal zijn ze rechthoekiger: 6,3 × 9,5 centimeter. De telmerken van beide kapellen vertonen veel overeenkomst. Zij staan op de noordzijde van de oost-west gerichte onderdelen. De gebinten zijn genummerd met een wat onoverzichtelijk systeem. De timmerlieden hebben zich tijdens het merken van de onderdelen kennelijk vergist. De gespannen in de Lysbeth Gavenkapel dragen naast de getrokken telmerken een half maantje, dat met een guts is ingehakt ter onderscheiding van de onderdelen in de Huiszittenkapel. In de driehoekige velden die in de zijbeuk snijden, dragen de merken bij de Huiszittenkapel één cirkelvormige uitholling als onderscheid van die in de Lysbeth Gavenkapel, die twee gaatjes hebben. Zie verder het overzicht van telmerken in bijlage 2. Waar de trekbalk met muurstijl van de hallenkerk in het midden van de beide kapellen verwijderd werd, kwam een houten stijl met een schalkbeeld, die rust op de oorspronkelijke 14de-eeuwse kraagsteen. Bij een latere reparatie kreeg het trekbalkgebint boven de westmuur van het zuiderportaal (58) in de driehoek tussen het korbeel, de muurstijl en het sleutelstuk een schuingeplaatste versteviging (een zogenoemd kalf). Korbeel en kalf werden van een eigentijdse beschildering voorzien (afb. 275). | |||||||
SteenhouwersmerkOp kolom 60 tussen de beide kapellen is een steenhouwersmerk aangetroffen (afb. 115). Zie ook bijlage 5. | |||||||
HuiszittenmeesterskamerTegen de oostelijke helft van de gevel van de Huiszittenkapel werd, tegelijk met de bouw van de nieuwe kapel, een ondiep vertrek gebouwd, het nieuwe kantoor van de Huiszittenmeesters. Dat blijkt uit het feit dat de voet van steunbeer 76 en de oostmuur van het kantoor in verband zijn gemetseld. Het zuiderportaal is er later tegenaan gebouwd. Het Huiszittenmeesterskamer is gebouwd in dezelfde baksteen als de kapel. De met Gobertanger steen beklede westelijke muur van de oude kamer bleef bewaard. De goot lag op circa 3,5 meter boven de straat ter hoogte van de waterlijst van de kapel. Aangenomen mag worden dat de buitenzijde van het vertrek geheel bekleed was met Gobertanger en Ledesteen. | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
116 Doopkapel, exterieur; 2001. HJ
117 Doopkapel gezien uit zuiderzijbeuk. HJ
118 Doopkapel, onderaanzicht gewelf; 2000. HJ
119 Doopkapel interieur; 1952. RdMz
Het gebouwtje werd vermoedelijk afgedekt met een zadeldak, omdat bij de bouw van de kapel rekening gehouden is met een goot aan de achterzijde. De onderdorpel van het venster is namelijk een glasvak hoger geplaatst dan de versnijdingslijst. Op de Loterijprent komt de kamer voor met aan de westzijde een bekroning op de daknok. Vermoedelijk was dat een piron op een makelaar van de kap, hetgeen inhoudt dat aan die zijde een afsluitend dakschild was. In het zuiderportaal is de oostelijke muur van de kleine kamer van de Huiszittenmeesters nog te zien. | |||||||
Latere bouwactiviteiten
| |||||||
Doopkapel[77]
| |||||||
Vormgeving
| |||||||
[pagina 83]
| |||||||
120 Naarden, Grote of Sint-Vituskerk, losse versiering sluitsteen, onderzijde; 1967. HJ
121 Naarden, Grote of Sint-Vituskerk, losse versiering sluitsteen, bovenzijde met ophangstaaf; 1967. HJ
122 Doopkapel, kapconstructie. Schaal 1:200.
naar beneden over de zijkanten van de steunberen en de dagkanten van de vensters doorloopt. Op de koningstijl op de punt van het dak staat een piron met drie gepunte kragen. | |||||||
InterieurDe opening naar de zijbeuk wordt gevormd door een hoge zandstenen spitsboog waarvan de profilering aangeeft dat daarin geen afsluiting is geweest (afb. 117). Een relatief smal vlak in het midden gaat na een schuine kant over in een hol en na een vlak kantje in een rondstaaf die weer overvloeit in een hol. Een peerkraal vormt de overgang naar het muurvlak. Even boven de versnijdingslijst zijn beide staafprofielen voorzien van een basementje. Wellicht liep de lijst horizontaal door en was daaronder een afzonderlijk poortjeGa naar eind71. Tussen de doopkapel en de Lysbeth Gavenkapel is nog de aanhechting te zien van de oorspronkelijke zuidmuur van het hallenschip. De ruimte wordt gedekt door een stenen netgewelf (afb. 118, 121). De gewelfribben komen op acht plaatsen neer op een kraagsteen met bladornament. Daaronder zet zich een colonnet voort tot op de versnijdingslijst. In het gewelf zijn de stenen op de samenkomst en de kruising van de ribben voorzien van een gat. Hierin was oorspronkelijk een siersteen bevestigd met een ijzeren staaf, die door het gat stak en aan de bovenzijde zal zijn vastgezet met een wig. In de Sint-Vituskerk te Naarden is een dergelijke originele versiering aangetroffen (afb. 120 a en b). In de zuidmuur bevindt zich dicht bij het afsluitende hek een diepe nis, overspannen door een boogje. In het noordwestelijke muurvlak is een uitholling in de muur in de vorm van een bolsegment. In de doopkapel stond een geelkoperen doopvont dat in 1531 gegoten was door Cornelis van der Eynde uit MechelenGa naar eind72. In de muur zit nog een kram waarin de stang zal hebben gedraaid waaraan de deksel was opgehangen. Waarschijnlijk heeft de vloer van de doopkapel van oorsprong af drie treden boven de kerkvloer gelegen. Tussen kerk en kapel zal wellicht een hek hebben gestaan. | |||||||
Materialen en bouwwijzen
| |||||||
KapconstructieTegen de westmuur van de kerk is een gebint bestaande uit twee van voet tot nok doorlopende schaarstijlen, verbonden door een hanenbalk en voorzien van blokkeels, standzonen en korbelen tussen schaarstijl en hanenbalk (afb. 122). Aan het begin van de driezijdige sluiting is een soortgelijk gebint, voorzien van een makelaar waartegen twee halve gebinten staan. Op de hanenbalken dragen aan weerszijden flieringen. De onderdelen van de kap zijn voorzien van telmerken, die aan de linker (= zuid-) zijde een schuine dwarsstreep hebben en aan de andere kant een gebroken streep, een | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
123 Weitkoperskapel, onderzijde venster oostzijde; 1958. RdMz
124 Weitkoperskapel, aanzet middenmontant venster; 1958. RdMz
125 Weitkoperskapel, geveltop; 1957. HJ
zogenoemd ‘stoeltje’. Dit systeem is precies gelijk aan de merken op de onderdelen van de kap op de Sint-Sebastiaanskapel. Hieruit blijkt dat de kap door dezelfde timmerlieden gemaakt zal zijn. Zie verder het overzicht van telmerken in bijlage 2. Op veel sporen en de flieringen zijn strepen ingesneden, die gedeelten zijn van zogenoemde vlot- of eigendomsmerken. De koningstijl is buitendaks bekleed met lood en versierd met drie in lood gemaakte stervormige elementen. Deze vorm van piron komt op veel plaatsen aan de daken voor. | |||||||
Latere bouwactiviteitenIn 1648 kocht Cornelis de Graaf de graven in de doopkapel. Het oude hek werd in 1651 vervangen door een marmeren afsluiting. | |||||||
Weitkoperskapel[b11; 61-1; 61-2]InleidingTen westen van de Sint-Joriskapel was omstreeks 1488 al een aanvang gemaakt met de bouw van een kapel volgens het nieuwe schema, maar het oude noorderportaal verhinderde vooralsnog het afbouwen van de ruimte. Dat kon pas gebeuren omstreeks 1505 nadat het portaal was gesloopt. De dendrochronologische datering van de kaponderdelen is 1506. Er wordt een altaar genoemd in 1500, wellicht geplaatst in de onvoltooide ruimteGa naar eind73. De kapel werd aangeduid als de Weitkoperskapel. Het woord weit betekent tarwekoren, maar het is onduidelijk hoe de kapel aan zijn naam is gekomen, want er is in Amsterdam nooit een Weitkopers- of Graankopersgilde geweestGa naar eind74. De groothandel stond echter buiten het gildeverband en uit die gelederen werd de stadsregering gerekruteerdGa naar eind75. Jan Claesz van Hoppen en zijn vrouw hebben een vicarie gesticht op het ‘Weijd-koopers outaer’ (Sint-Jacobsaltaar)[54-1]. Van Hoppen was in de periode tussen 1469 en 1502 vele malen schepen en burgemeester van de stad. Het is ons niet bekend of hij graankoper was. Wel was zijn ene schoonzoon korenkoper en zijn andere ‘commissaris van 't incomen ende vuytgaen vant coren’. Jan Claesz overleed omstreeks 1520. Man en vrouw werden voor het altaar begraven[61-1:86]. De memoriemeesters spraken ook van het Sint-Jacobskoor en het grafboek van 1532 noemt ‘die weetcoppers cappel’. De kapel werd ook Jan Claesz van Hoppenkapel genoemd. In de noorderzijbeuk | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
126 Basement kolom 35; 1968. RCN
127 Kapiteel kolom 35; 1955. RdMz
zijn ter hoogte van de Weitkoperskapel een gewelfschotel en een schalkbeeld opgenomen met de beeltenis van Jacobus Major. De maten van de kapel waren bepaald door die van de elementen waaruit zij ontstaan is: het noorderportaal en de kapel ernaast. Aan de westzijde bleef op de plaats van de verdieping van het oude portaalgebouw een galerij over, die toegankelijk was langs de traptoren van het nieuwe noorderportaal en een doorgang met een paar treden in de muur van de kapel boven de versnijdingslijst. Over de vorm en de functie ervan is niets bekend. Op geen van de ons bekende afbeeldingen is er iets van aangeduid. Omdat ook Emanuel de Witte op zijn schilderijenreeks uit het midden van de 17de eeuw er niets van aangeeft, nemen wij aan dat de galerij in die tijd al niet meer bestond. Wel heeft hij de boogjes boven de voormalige galerij weergegeven (afb. OA14 en 15). | |||||||
Vormgeving
| |||||||
InterieurBij de voltooiing van de kapel is men van de oorspronkelijke plannen afgeweken. De beide nissen die in de oostmuur en de zuidmuur van het oudste deel waren gemaakt, werden dichtgemetseld, de oostelijke met een halve steen en de noordelijke helemaal vol. De doorgang naar het portaal werd onder een boog geplaatst. Die werd door Emanuel de Witte enkele keren geschilderd maar verdween in 1911.
De driekwart bundelkolom tussen de Weitkoperskapel en de Binnenlandvaarderskapel (35) is tot stand gekomen bij de voltooiing van de Weitkoperskapel. Het basement ervan vertoont verschillende ‘wafelmotieven’ of honingraatmotieven (afb. 126). In de Nieuwe Kerk is het basement van de kolom op de scheiding van noordertransept en de tweede zijbeuk van het schip vrijwel identiek. Het kapiteel verschilt sterk van 33 en 60. Aan de bovenkant van de kolomschacht is een rondgaande rondstaaf waarop een kapiteel volgt met twee kransen van sterk gemodelleerde wingerdbladen die van binnen uit het vlak komen en gedeeltelijk ajour zijn uitgehakt. In de onderste krans ontrollen de bladeren zich van links onder naar rechts boven. In de bovenste krans wikkelen de bladen zich afwisselend van rechts onder naar links boven en van links boven naar rechts beneden (afb. 127 en 128). Daarboven gaan de uit cirkelsegmenten opgebouwde vormen over in een vrij dikke dekplaat die uit achthoeken is opgebouwd. Die plaat is geprofileerd met een halfrond profiel onder, een tamelijk hoog iets naar voren neigend vlak, een rondstaaf van iets meer dan kwartcirkelvormige doorsnede en een vlakke kant erboven. In het meest westelijke gedeelte daarvan is in dat vlak nog een groef gehakt. Op het basement van de kolom staat het merk van een steenhouwer, die later ook aan de verhoging van het schip heeft gewerkt (afb. 129). Zie bijlage 5. De kolom is zo geplaatst dat de ontmoeting met de oude steunbeer aan de westzijde in het vlak van de steunbeer valt en aan de oostzijde de steunbeer wat afgehakt moest worden. De overgang naar de oude binnenzijde van het noorderportaal werd gevormd door een niet volledig halfcirkelboogje van iets minder dan een steen diep, dat voorzien is van een lange afgeschuinde kant. Er is geen kraagsteen aangebracht aan de noordelijke voet van het boogje op de overgang naar het boogje van het oude portaal (afb. 40). Aan de zuidwestzijde van de kolom was een nis uitgehakt of van het begin af uitgespaard, waarin vermoedelijk een beeld geplaatst was (afb. 130). Het westelijke houten beeld boven deze kolom onder de kap wordt ondersteund | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
128 Kolom 35 en gewelven erboven na restauratie; 1958, H.J
129 Steenhouwersmerk op basement 35. HJ
130 Kolom 35 met uitgespaarde nis aan zijde Binnenlandvaarderskapel; 1956. HJ
door een colonnet met basement en koolbladkapiteel. Midden in het colonnet is een ringvormige verbreding. Het beeldje aan de oostzijde van de kolom heeft dezelfde ondersteuning. Onder de voorlijsten aan de voet van het tongewelf ontbreken stenen lijsten. | |||||||
Materialen en bouwwijzen
| |||||||
[pagina 87]
| |||||||
van de kapel buiten de oude portaalmuur zichtbaar. Men was zich kennelijk wel bewust van de gecompliceerde en slechte constructieve toestand van de muren in deze omgeving. | |||||||
KapconstructieDe constructie is vrijwel gelijk aan die van de beide andere kapellen aan de noordzijde. De telmerken staan aan de noordzijde van de kaponderdelen. Aan oostzijde zijn de merken (links) gebroken. Zie verder het overzicht van telmerken in bijlage 2. Waar de trekbalk met muurstijl van de hallenkerk in het midden van de kapel verwijderd werd, kwam een houten stijl met een schalkbeeld, die rust op de oorspronkelijke 14de-eeuwse kraagsteen. | |||||||
KoororgelAan de scheidingsmuur tussen Sint-Joriskapel en Weitkoperskapel werd een klein zogenoemd koororgel opgehangen waarvan de vloer van de galerij ongeveer ter hoogte van de versnijdingslijst lag. Bekend is dat er voor 1544 reeds een koororgel bestond, ‘het Edammer werck’ genoemd omdat het vermoedelijk gemaakt was door orgelmakers uit Edam[59-1:24]. In 1544 werd een tweede orgel gebouwd door Hendrick Niehoff. In 1567 kwam al een derde orgel, dat gebouwd werd door Pieter Jansz de Swart. Dit is weergegeven door Emanuel de Witte op twee schilderijen uit de jaren kort voordat in 1658 weer een nieuw orgel werd gebouwd (afb. OA11 en 13). Aan de zijde van de Sint-Joriskapel was onder de galerij een insteekje, waardoor de trap liep die het orgel toegankelijk maakte. In de scheidingsmuur met de Weitkoperskapel werd in de voormalige steunbeer van het hallenschip een uitholling gemaakt voor de opgang naar het koororgel. Of dit wellicht samenhing met de bouw van een nieuw orgel in 1544 is niet bekend. De wanden waren ruw gepleisterd en er waren houten traptreden die in de muur waren ingelaten. De opgang was toegankelijk vanuit de Weitkoperskapel. Op een van de schilderijen van Emanuel de Witte is de toegangsdeur te zien (afb. OA11). | |||||||
Latere bouwactiviteiten1658: bouw nieuw koororgel. Beklamping muurstuk 37-68, doorbraak balgenkamer in zelfde muur. Nieuwe toegang tot orgelgalerij door Heilig Graf. 1710: nieuwe bakstenen venstertracering en dichtmetselen onderste vakken. 1821: sloop van het pijpwerk van het orgel. 1911: versterkingen door middel van gewapend beton en nieuw hard metselwerk. Doorgang naar noorderportaal verplaatst, toegang door Heilig Graf tot orgelgalerij dichtgemetseld. Plaatsing portaal uit Nieuwezijds Kapel. | |||||||
Noorderportaal en Heilig Graf[b13; 61-1; 61-2]InleidingNa de voltooiing van de Weitkoperskapel moest er een nieuw portaal gebouwd worden. Tussen het nieuwe portaal en de westmuur van de Sint-Joriskapel bleef een ruimte over, waarin men het Heilig Graf onderbracht (afb. 131, 132 en 133). In de kapel was als restant van de bovenverdieping van het vorige portaal een galerij overgebleven. Die werd bereikbaar gemaakt langs een traptoren aan het portaal en een trapje door de kapelmuur, dat schuin loopt in verband met de aanwezigheid van steunbeer 66. | |||||||
NoorderportaalOmdat er weinig origineel hout in de kap is overgebleven, was een dendrochronologische datering niet mogelijk. Vermoedelijk kwam het portaal omstreeks 1510 tot stand. In de 19de eeuw is men dit portaal ‘Nonnendeur’ of ‘Nonnenpoort’ gaan noemen. De reden daarvan is onbekend maar zou kunnen samenhangen met de verdwenen galerij in het Weitkoperskapel. | |||||||
PlattegrondDe oostelijke muur van het portaal is aan de binnenzijde 4,30 meter lang. De westmuur heeft in principe ook die lengte maar wordt onderbroken door steunbeer 66, een restant van de voorganger van de Binnenlandvaarderskapel. De noordzijde wordt gesloten met twee schuine zijden die een hoek van 120° met elkaar maken. In de schuine zijden zijn toegangen gemaakt. Op de noordelijke en de noordwestelijke hoek is een steunbeer van relatief geringe afmetingen. Aan de noordoostkant en aan de | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
131 Plattegrond noorderportaal, Heilig Graf en aangrenzende kapellen. Schaal 1:150.
132 Noorderportaal en Heilig Graf; 1964. RdMz
| |||||||
[pagina 89]
| |||||||
133 Noorderportaal en Heilig Graf, doorsneden en plattegrond, toestand 1953. Schaal 1:150.
oostzijde zijn soortgelijke steunberen geweest voordat het Heilig Graf gebouwd werd. De doorgang vanuit de Weitkoperskapel naar het portaal komt niet in de as van het portaal uit maar veel verder naar het oosten. Dat was blijkbaar nodig omdat aan de westkant van de kapel ter hoogte van de versnijdingslijst een galerijvloer lag. De traptoren bevindt zich in de hoek tussen het portaal en de gevel van de Binnenlandvaarderskapel. De buitenomtrek is een deel van een achtkant, de binnenomtrek een cirkel. Naast de steunbeer 66 is vanuit het portaal de toegang tot de trap. In de oostmuur zijn twee vensteropeningen die een blik op het Heilig Graf mogelijk maakten. | |||||||
[pagina 90]
| |||||||
134 Noorderportaal, detail waterlijst; 1963. PP
| |||||||
Vormgeving
| |||||||
InterieurAan oostzijde zijn twee nissen, aan de westzijde één nis en de toegang tot de traptoren. In de beide nissen aan de oostkant is een opening, die uitzicht geeft op het Heilig Graf. De portaalruimte wordt overspannen door een netgewelf. Uit de hoekpunten spruiten drie ribben, uit de aanzetten midden in de lange zijden gaan vijf ribben omhoog. Boven het gewelf is een ruimte die verlicht kon worden door de genoemde openingen in de zijgevels. De muren vormen boven het gewelf een borstwering van ongeveer anderhalve meter. Die ruimte heeft derhalve een behoorlijke gebruiksmogelijkheid gehad. De zandstenen treden van de traptoren vormen aan de onderkant een spiraalvormig vlak. | |||||||
Materialen en bouwwijzenHet metselwerk van de fundering bestaat uit bakstenen van 23 centimeter lang en 5-5,5 centimeter dik. De bakstenen van het opgaande werk zijn iets kleiner. Het vlakke gevelwerk is opgebouwd is uit rode baksteen afgewisseld door speklagen die meestal van Ledesteen zijn gemaakt. Er zijn enkele geslepen bakstenen aangetroffen, waaruit kan worden opgemaakt dat de gevels geheel van geslepen stenen waren opgemetseld. Het oppervlak ervan is door de eeuwen heen verweerd. Grote delen van de steunberen, omlijstingen van deuren en nissen, de borstwering en andere versieringen zijn van Bentheimer zandsteen. Naast de sterk verzakte steunbeer 66 van omstreeks 1460 werd de fundering van de traptoren gelegd, bestaande uit een vierkant roosterwerk waartussen palen zijn geheid. Dat fundament kwam gedeeltelijk buiten het opgaande werk van het torentje te liggen. De bovenste laag van het hout lag in 1955 op 0,33 meter -NAP. De onderdorpel van de traptoren is ook scheefgezakt, dus de zakking heeft zich ook na bouw portaal voortgezet. De bovenkant lag links circa 25 centimeter onder de zerken, 1,10 meter +NAP. De kap is opgebouwd als een vijfzijdig tentdak met een koningstijl. Die is buitendaks spits en rond bijgestoken en voorzien van een loden bekleding met drie stervormige ringen en een opengewerkte peervormige bekroning. Tussen de traptoren en de kap van het portaal moet een steekkapje zijn geweest, evenals aan de achterzijde bij de doorgang naar de galerij in de Weitkoperskapel. Aan | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
135 Noorderportaal, westwand, sporen van gewelf en bovenste trede trap (links boven); 1954. HJ
136 Weitkoperskapel, verhoging onderdorpel venster voor poortje Heilig Graf; 1958. RdMz
de westzijde werd de hele kapvoet in een later stadium gewijzigd. Aan de zijde van de kapel rust de muurplaat ten oosten van de doorgang op een uitmetseling. Later werd daaraan een stuk gelast met een ijzeren strip. Deze verlenging loopt voor de dichtgemetselde opening langs (afb.133). | |||||||
Latere bouwactiviteitenOp een plattegrond uit 1683 ontbreekt de traptoren al, zodat moet worden aangenomen dat die voordien gesloopt is. Een gewelfaanzet is nog zichtbaar op schets en aquarel Schouten 1786. Toen was de noordoostelijke deur dichtgemetseld. Openingen naar Heilig Graf en noordoostelijke toegang zijn dichtgemetseld. Na sloop van de gewelven werd een houten balklaag in het portaal gelegd en zijn de gehavende muren grotendeels afgedekt met voorgezette muurtjes. 1911: aan de buitenzijde zijn enkele gebeeldhouwde elementen toegevoegd. Beide toegangen werden voorzien van hekken. | |||||||
Heilig GrafInleidingHet oude Heilig Graf in de ruimte ten zuiden van het Buitenlandvaarderskoor zou voor 1523 verdwenen zijn. In het grafboek van dat jaar is het ‘Heilich Graff’ later toegevoegd, dus was de nieuwe ruimte toen nog niet geschikt om in te begraven. Er waren in het Heilig Graf slechts twee graven: van Gillis Jansz. genaamd de wisselaarGa naar eind76 en van zijn schoonzoon Cornelis Anthonisz.Ga naar eind77 die ook wel de naam de wisselaar droeg[61-1:91]Ga naar eind78. In 1597 werden beide graven naar de Hamburgerkapel overgebracht. Proost Saffius deelt in zijn kopieboekjeGa naar eind79 mee dat het Sint-Jacobsaltaar in de Weitkoperskapel stond en dat dit nabij het ‘prope Sepulchrum Domini’ stond. Hiermede is de bestemming vastgelegd van het vertrek, dat wij nog steeds het Heilig Graf noemen[1899:26]. Een Heilig Graf is een gebeeldhouwde navolging van het graf van Christus. Voor het midden van de 14de eeuw was het een eenvoudige houten of zilveren capsa (kist) of sarcofaag. Tot in de 16de eeuw was een dergelijke grafkist verbonden met een voorstelling van de graflegging, meestal met nagenoeg levensgrote figuren. Het werd bezocht en vereerd in de laatste helft van de Paasweek en bij de ‘Visitatio Sepulchri’ op Paasmorgen. De plaatsing was verschillend: in het hoogkoor, de kooromgang (Dom van Utrecht), in het schip (vooral in Duitsland en Italië), in een afzonderlijke kapel of nis en ook wel in de torenwand. Vaak gaf de voorstelling een synthese van de Paasgebeurtenissen: balseming, verrijzenis enzovoort. Men nam de wachters, de drie Maria's en de engel erin op, zelfs de zalfkoopman uit het liturgisch drama, zoals in de Domkapel van Konstanz (D). De Nieuwe Kerk in Amsterdam had eveneens een Heilig GrafGa naar eind80. Over de vormgeving van het Heilig Graf in de Oude Kerk zijn wij niet ingelicht. Het curieuze hanggewelf waaronder de beeldengroep was geplaatst, bleef behouden. In dit verband is interessant een post in de kerkelijke boekhouding van Pasen 1560 waarin sprake is van het branden van waskaarsen ‘opt lyke’, waarmee wellicht het graf van Christus wordt bedoeld[39:162].
De dendrochronologische datering van het hout van de kap van het Heilig Graf geeft aan dat er hout in verwerkt is uit de periode na 1505-1510. Er is ook ouder hout van omstreeks 1460 gebruikt. De geveltop vertoont renaissancistische trekken en zou volgens de gangbare meningen pas omstreeks 1535 tot stand zijn gekomen. Het lijkt erop dat de ruimte als zodanig al kort na de bouw van het noorderportaal in gebruik is genomen. Bij de bouw van het noorderportaal zijn aan de oostkant twee vensters gemaakt, die uitzicht boden op het Heilig Graf. Het toegangspoortje tot het Heilig Graf in de Weitkoperskapel is nog uitgesproken gotisch van vorm en ook het hanggewelf vertoont niet de duidelijke renaissancevormen van de geveltop. Wellicht is de geveltop de vroegste uiting van de renaissance in de Noord-Nederlandse bouwkunst. In ieder geval is het poortje van het Heilig Graf geplaatst nadat de Weitkoperskapel zijn definitieve vorm met groot venster had gekregen. De top van het poortje doorbrak de onderdorpel en de versnijdingslijst werd oostelijk ervan 83 centimeter omhoog gebracht (afb. 136). Aan de noordzijde van de muur werd de onderdorpel van het venster gedeeltelijk weggehakt om plaats te maken voor de kraagsteen in de zuidwestelijke hoek van de ruimte van het Heilig Graf. | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
137 Heilig Graf, geveltop; 1905. GAA
138 Heilig Graf, uitslag venstertracering.
| |||||||
Vormgeving
| |||||||
VensterIn de gevel is een venster, dat wordt gedekt door een rondboog. De profileringen van de vensteromlijsting en de tracering verlopen van schuin aan de westkant naar min of meer haaks aan de oostkant, als staat de as van het venster in een hoek ten opzichte van de gevel voor de belichting van het Heilig Graf onder het baldakijn. Ook de beide montants hebben een in de schuinte verlopend profiel (afb. 138). De achterzijde van de montants ligt in het vlak van de binnenkant van de gevel. Hierdoor is het venster aan de buitenzijde diep ingesneden. Op een tekening van H.P. Schouten uit 1786 is de tracering nog aangegeven en vertoont een dubbele vork waarvan alle openingen voorzien zijn van toten. | |||||||
InterieurHet spitsboogvormige poortje in de Weitkoperskapel heeft dagkanten die geprofileerd zijn met een opvolging van bolle en holle lijnen. Die kregen alle eigen basementjes die op laatgotische wijze in hoogte ten opzichte van elkaar verspringen. De opening wordt afgesloten met een deur. Het Heilig Graf kreeg het meest curieuze en ‘barokke’ laatgotische netgewelf met doorlopende druipers, dat waar ook in Nederland te vinden is. De overhuiving is op ingenieuze wijze als hanggewelf geconstrueerd (afb. 139, 140 en 141). Het is opgelegd op drie vrij hangende lampetten en twee halve die in de beide zijmuren zijn gemetseld. Daarop liggen in noord-zuid richting vier boogvormige lateien, waarop in west-oost richting ajour bewerkte platen steen zijn opgelegd, die de eigenlijke overhuiving vormen. Het patroon van het hanggewelf komt min of meer overeen met dat van de opengewerkte borstwering op het portaal. Over de platen is een troggewelfje geslagen met de as in noord-zuid richting. In de boogvormige onderzijde van de lateien is een sponning waarin een gordijnboogvormige versiering was aangebracht, die verwant is aan details aan de buitenzijde van de Sint-Sebastiaanskapel. | |||||||
[pagina 93]
| |||||||
139 Heilig Graf, hanggewelf; 1948. HJ
140 Heilig Graf, hanggewelf en kraagsteen; 1948. HJ
141 Heilig Graf, constructie hanggewelf; 1959. PP
De drie hangende lampetten zijn zeer gedetailleerd bewerkt en eindigen aan de onderzijde in een gotische profilering. De consoles tegen de eindwanden zijn op dezelfde wijze gevormd maar eindigen in een bolvormig element. De pseudo-gewelfribben van het hanggewelf sluiten weinig harmonisch aan op de bovenzijde van de lampetten. Ook de opgaande gewelfribben aan de buitenzijde van de overhuiving vinden geen logische voortzetting. Veel onderdelen van gewelven en bogen en de kraagstenen in het interieur maken de indruk niet voor deze plaats en dit doel te zijn gemaakt. Links is tegen de opgaande wand op de lateien van het hanggewelf een zandstenen console ingemetseld, die frontaal naar het noorden is gericht en niet diagonaal zoals men op deze plek zou kunnen verwachten. De vorm ervan bestaat uit een zwaar geprofileerde kraagsteen waaronder een wapenschild dat het midden houdt tussen een klaverblad en een heraldische (zogenoemde Franse) lelie. Aan de linkerzijde zijn gedeelten in de zijwand ingemetseld. Aan de andere zijde tegen de Weitkoperskapel in de hoek bij het portaal is een overhoekse kraagsteen aangebracht die versierd is met twee wapenschilden aan de bovenzijde en één eronder. Voor deze steen is een gedeelte van het basement van de middenmontant van het venster van de Weitkoperskapel weggehakt. Beide kraagstenen vormen de aanzet van een dubbele boog. Tegen de muur is een halfsteens segmentboog en ervoor en erboven is een halfsteens korfboog. De overhoekse kraagsteen draagt ook een halfsteens korfboog die langs de muur van het portaal loopt. Aan de andere kant rust die op een kraagsteen midden in deze wand, die een zelfde schild draagt als de steen in de zuidoostelijke hoek, maar minder ver vooruit steekt. Langs de portaalmuur gaat vanaf deze kraagsteen een tweede korfboog naar de noordwestelijke hoek van het vertrek. Daar is een overhoekse kraagsteen met dezelfde vormen als die in de zuidoostelijke hoek. Ernaast bij het venster is nog een kraagsteen met een klein schild. Daarop rust niets. Deze kraagstenen rusten op een geprofileerde rechtstand, die de indruk wekt een stuk secundair verwerkte vensterdagkant te zijn. Het geheel rust op een kraagsteen waarop een wapenschild dat links omgekruld is. In de vierde, noordoostelijke hoek van het vertrek is geen kraagsteen geplaatst. In de muur van de Sint-Joriskapel werd onder het baldakijn een nis uitgehakt waarvan de segmentvormige overdekking geen gemetselde boog heeft. Onder het baldakijn was een kleine verhoging als een soort podium. | |||||||
Materialen en bouwwijzenDe gevelonderdelen zijn van Bentheimer zandsteen, de onderdelen van het hanggewelf van Baumberger steen, een kalkzandsteen uit Westfalen. Het hanggewelf heeft een bijzondere opbouw. Van steunbeer 69 west van de Sint-Joriskapel naar de muur van de Weitkoperskapel is een segmentboog geslagen. Daarin zijn drie staven bevestigd waaraan drie lampetten zijn opgehangen. Daarop liggen in noord-zuid richting vier lateien die aan de onderkant boogvormig zijn uitgehakt. Hierop zijn in west-oost richting ajour bewerkte platen steen opgelegd, die de eigenlijke overhuiving vormen. Over deze platen is een troggewelfje geslagen met de as in noord-zuid richting. Op de knooppunten van het ajourwerk waren aan de bovenzijde ijzeren staven ingegoten die in het gewelfje waren opgehangen. | |||||||
[pagina 94]
| |||||||
De onderdelen van de geveltop worden op hun plaats gehouden door een anker dat op de daknok is bevestigd. Het hemelwater uit de zakgoot tussen de Sint-Joriskapel en het dak van het Heilig Graf wordt afgevoerd door een gat dat in steunbeer 69 west werd gehakt. Tussen de beide steunberen van de kapel liep al de loden afvoer van de hoge goot. Beide afvoeren komen in een gezamenlijke loden vergaarbak uit, vanwaar een loden leiding verder het water naar beneden afvoert. Om die goot te kunnen maken, moest het onderste glasvak van het westelijke venster van de Sint-Joriskapel worden dichtgezet. | |||||||
KapconstructieHet kapje heeft drie dakschilden, aan west-, zuid- en oostzijde. Er was een origineel west-oost gericht spant met een makelaar waartegen de kilkepers en het halve spant van het achterste driehoekige dakvlak lopen. Het hoofdspant was voorzien van de stoeltjesmerken 2, de drie halve spanten aan de achterzijde 3, 4 en 5 met een schuine dwarsstreep. Deze merken komen overeen met die van de doopkapel en van de Sint-Sebastiaanskapel (zie hierna). In het halfspant 3 zit een korbeel dat oorspronkelijk als standzoon in het hallenschip heeft gediend. Het is herkenbaar aan het profiel en bezit resten van een keperbeschildering in wit en rood. | |||||||
SteenhouwersmerkenOp zandstenen onderdelen van het Heilig Graf zijn vier steenhouwersmerken aangetroffen, waarvan er twee ook voorkomen in de verhoging van het schip. Zie bijlage 5. | |||||||
DateringUit bovenstaande gegevens blijkt dat het Heilig Graf tot stand moet zijn gekomen in de periode dat het schip werd verhoogd en de Sint-Sebastiaanskapel tot stand kwam, maar nadat het noorderportaal was voltooid. Derhalve kan men concluderen dat dit omstreeks 1515 moet zijn geweest. | |||||||
Smidskapel en Sint-Sebastiaanskapel, Librije en Ijzeren Kapel, Zuiderportaal[b7; b8; b17; b21; 67-1; 68-1]InleidingHekkensluiters in het plan met de dwarskapellen waren in 1515 de smeden op de plaats van het zuiderportaal en de Handboogschutters die tegelijkertijd het beoogde dwarsschip voltooiden (afb. 142). Tegelijkertijd werden ook een nieuw portaal en een librije met archiefruimte gebouwd. Opvallend is dat de Handboogschutters in of kort na 1512 ook een nieuwe doelen bouwden op het Singel bij de Heiligeweg. In 1517 werd de oude Sint-Sebastiaansdoelen verkochtGa naar eind81. Op het processievaandel, dat de toestand van de kerk omstreeks 1515 weergeeft, staan de drie zuidelijke kapellen en het zuiderdwarspand afgebeeld (afb. OA 1)[60]. De lichtbeuk van het schip, die al eerder was gebouwd, ontbreekt daarop. In het Rekenboek van de Hamburgers komt een zinsnede voor uit 1512 over een bijdrage van de overheden van Sint-Peter en Paulus voor het heien aan de zuidzijde van de kerk. De dendrochronologische datering van het hout in de kap van de Smidskapel is 1515, van de Sint-Sebastiaanskapel 1516 en van het zuiderportaal 1516. | |||||||
Vormgeving
| |||||||
[pagina 95]
| |||||||
142 Sint-Sebastiaanskapel en Smidskapel, aanzicht zuidzijde; 2000. HJ
143 Claes Jansz Visscher, 1612, detail.
144 Plattegrond Sint-Sebastiaans- en Smidskapel met librije en zuiderportaal. Schaal 1:150.
| |||||||
[pagina 96]
| |||||||
145 Werkdoorgang in spaarnis westzijde van Sint-Sebastiaanskapel; 1968. RCN
portaaldoorgangen en in de beeldnis in de topgevel van de Smidskapel en aan het colonnet van een schalkbeeld boven kolom 25. | |||||||
ExterieurDe vormgeving van het exterieur van de beide kapellen wijkt sterk af van die van de zes ervoor gebouwde kapelgevels. Het verschil wordt vooral beklemtoond door metselwerk in baksteen met spekbanden dat in de plaats kwam van Gobertanger parementwerk over de hele gevel. In beide geveltoppen is een beeldnis, gemetseld in baksteen met zandstenen onderdelen. De vormgeving van de twee nissen verschilt op onderdelen. | |||||||
VenstersClaes Jansz Visscher is ook hier met zijn prent van omstreeks 1612 een welkome bron voor de vorm van de traceringen (1.9.07.2). De beide grote vensters hebben een vormgeving die anders is dan van de oudere kapellen. Ook hier valt, zoals bij andere elementen van deze beide kapellen, het merkwaardige ‘stekelige’ karakter op. Boogjes eindigen niet op maar na de kruising met een ander boogje, zodat er recht afgesneden einden zijn. | |||||||
InterieurVoor de scheidingsmuur van Sint-Sebastiaanskapel en Smidskapel is een driekwart bundelkolom (56) geplaatst die een zelfde doorsnede heeft als die van de eerdere bundelkolommen. Het huidige kapiteel is van later datum. Op een aantal blokken van de drie halfronde schachten zijn vaag geschilderde cijfers te zien, die aan hebben gegeven op welke plaats een blok bij het optrekken van de kolom moest komen. In de scheidingsmuur tussen de beide kapellen, in het zuidelijke deel van de westmuur van de Sint-Sebastiaanskapel, het noordelijke deel van de tegenoverstaande muur en in de oostmuur van de Smidskapel zijn blindvensters gemaakt. Die hebben wel een tracering maar geen montants in het onderliggende muurveld. De aanzetten van de traceringsboogjes worden gevormd door kraagsteentjes. Ook de profilering van de dagkanten is afwijkend van die uit voorgaande perioden maar gelijk aan die van de binnenzijde van het blindvenster in het noordelijke deel van de oostelijke muur (afb. 157). Beide schutterskapellen vormden de zuidelijke en noordelijke arm van een dwarsschip dat de drie parallelle beuken van het hallenschip heeft doorsneden. Op de balk in de Sint-Joriskapel staat al te lezen, dat men een ‘kruuswerck’ had gebouwd, dus de armen echt als transept bedoelde. Hoe de doorsnijding van het dwarsschip met de middenbeuk er heeft uitgezien, is niet bekend. Boven de kapitelen van de huidige vieringkolommen 7, 22 en 24 zijn afgezaagde einden van trekstangen gevonden, die er mede op wijzen dat er kolommen van het hallenschip in de viering hebben gestaan[b17:10]. Het lijkt erop dat men bij het verwijderen van de kolommen 8 en 23 de constructie van het zo ontstane vierkante vak heeft versterkt met vier steunbalken. Het tijdelijke karakter ervan blijkt uit het feit dat er geen korbeelstellen aan werden gemaakt, zoals onder meer is afgebeeld door J. Goeree, eind 17de eeuw. Onder ieder oplegpunt van een balk staat een houten stijl waarop een ronde colonnet met een bladwerkkapiteel en een hoog basement is gesneden. Omstreeks 1510 werd de middenbeuk van het schip al verhoogd. Het is mogelijk dat er in de lagere viering een aansluiting naar het westen was die naar de zijde van de lichtbeuk werd afgesloten met een houten schot. Het valt op dat de vormgeving van de houten colonnetten onder en boven de trekbalken aan de westzijde aansluit bij de vormgeving van het verhoogde schip en anders is dan die aan de andere drie kanten van de viering. Wij bespreken dit verder bij de verhoging van de viering. | |||||||
Bouwwijze en materialen
| |||||||
[pagina 97]
| |||||||
146 Sint-Sebastiaanskapel en Smidskapel, doorsnede kap. Schaal 1:200.
147 Kapvoeten tussen Sint-Sebastiaans- en Smidskapel; 1968. RCN
De funderingsmuren van de Sint-Sebastiaanskapel zijn gemetseld in steen van 21,5-23 centimeter lang en 5-5,5 centimeter dik en daarboven komt kleinere rode baksteen. In de muur 73-74 zijn stenen van 25 centimeter lang secundair verwerkt. Dit materiaal, dat overeenkomt met dat van het eenbeukige koor uit 1369, werd ook in de onderste gedeelten van de Sint-Joriskapel gebruikt. Voor de gevels heeft men baksteen met speklagen en zandsteen voor steunberen en andere onderdelen gebruikt. In de voorgaande delen van dit bouwplan zijn de parementen de Gobertanger, geprofileerde delen van zandsteen. Mogelijk koos men nu uit financiële overwegingen voor baksteen en zandsteen. De bewerking tot kant en klaar verwerkbare steen en het vervoer van Gobertanger was waarschijnlijk in verhouding kostbaar. Bentheimer zandsteen kwam langs een veel kortere vaarroute en de bewerking ervan was betrekkelijk eenvoudigGa naar eind83. Voor speklagen zijn vermoedelijk secundair verwerkte Ledesteen en Gobertanger en nieuwe Bentheimer zandsteen toegepast. Het plint is op die gedeelten, waar in oorsprong geen aanbouw was, bekleed met Gobertanger steen. De bekledingen aan voorzijde van de steunberen en het beeldhouwwerk zijn hoofdzakelijk uitgevoerd in Bentheimer zandsteen. De kantblokken van de vensters zijn van zandsteen. De topgevelafdekking van de Sint-Sebastiaanskapel was grotendeels van Ledesteen, die van de Smidskapel was overwegend van Bentheimer zandsteen. | |||||||
KapconstructiesBeide kappen zijn gelijktijdig tot stand gekomen. Dit valt op te maken uit het feit dat de sporen in de zakgoot tussen de beide kapellen op gemeenschappelijke blokkelen rusten. Op de normale spitsbooggebinten staat een schaargebint waarin in het midden een stijl tussen de beide gebintbalken is aangebracht die niet tot in de nok doorloopt (afb. 146). Tussen die stijlen loopt in de lengterichting van de kap een middenfliering. Daarop volgt een enkele sporendriehoek tot in de nok. In feite is dit een nieuwere constructiewijze waarin een deel gehandhaafd is van de bouwwijze die in het hallendeel van de kerk voorkomt. De middenstijl loopt niet meer boven de middenfliering door, zoals nog wel bij de Huiszittenkapel en de Lysbeth Gavenkapel (1503). De onderste hanenbalken rusten wel op de flieringen maar zijn niet met de sporen verbonden. De korte hanenbalken daarboven zijn wel op de normale wijze aan de sporen verbonden. De Smidskapel is smaller dan de Sint-Sebastiaanskapel, maar de nokken van beide kapellen liggen op één hoogte. Daarom is de dakhelling van de Smidskapel steiler dan die van de andere kapellen. Bij de oostelijke voorlijst aan de voet van het gewelf in deze kapel is de aanzet van het gewelfbeschot meer naar achteren geplaatst dan oorspronkelijk de bedoeling was. Daardoor is een reeks pengaten van de standzonen van de gewelfsporen zichtbaar. Hier is te zien dat om de andere standzoon met een houten nagel bevestigd had moeten worden. | |||||||
[pagina 98]
| |||||||
148 a en b:Telmerken // op gebint Sint-Sebastiaanskapel; 1957. HJ
149 a en b Geschilderde telmerken Sint-Sebastiaanskapel; 1967, RCN
150 Sleutelstuk Sint-Sebastiaanskapel; 1967. RCN
Gezien het feit dat de ingebrachte makelaar bij de kruising van de Sint-Sebastiaanskapel met de zijbeuk voorzien is van een kilkeperbalk naar vier zijden, heeft men een complete kruising met het tongewelf van de zuiderzijbeuk gemaakt, gelijk dat ook aan de noordzijde bij de Sint-Joriskapel het geval is. De telmerken zijn aangebracht aan de noordzijde van de kaponderdelen. Aan de linker (oost)zijde zijn de merken voorzien van een schuine streep die aan de telmerken is gesneden, rechts van een haaks omgebogen lijn. Dat laatste geeft ons aanleiding deze merken stoeltjesmerken te noemen (afb. 148). In de kap van de Smidskapel kregen de merken van meerdere onderdelen twee schuine of gebroken lijnen. Zie verder het overzicht van telmerken in bijlage 2. In de Sint-Sebastiaanskapel zijn op het strijkgebint 1 over korbelen en schaarstijlen bovendien bij wijze van paring drie lijnen aangebracht. De sporen hebben vrijwel vierkante doorsneden met zijden van circa 8,5 tot 10,5 centimeter. Er is wellicht ook afbraakmateriaal gebruikt. Een vreemd verschijnsel is een reeks met witte verf aangebrachte telmerken op een aantal sporen (afb. 149). Onder deze merken staan dezelfde getallen in Arabische cijfers geschilderd. Deze merken zijn in een oplopende reeks van noord naar zuid aangebracht. De betekenis ervan is vooralsnog onduidelijk. De sleutelstukken van de trekbalken hebben een gemenageerde peerkraal. Aan de onderzijde is daarachter een schulprand aangebracht. Aan de zijkant is een uitholling met roosje zoals bij de sleutelstukken uit de voorgaande kapellen (afb. 150). Op slikblokkeels onder strijkgebinten zijn fratskoppen gesneden (zie hoofdstuk 1.d). | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
151 Smidskapel, vogelgat topgevel. Schaal 1:20
Op de plaats waar de trekbalk met muurstijl van de hallenkerk in het midden van de Smidskapel verwijderd werd, kwam een houten stijl met een schalkbeeld. Het beeldje rust op de oorspronkelijke 14de-eeuwse kraagsteen. | |||||||
GewelfschilderingenDe gewelven van de Sint-Sebastiaanskapel en de Smidskapel zijn met de aansluitende delen van de zuiderzijbeuk voorzien van schilderingen. In de Sint-Sebastiaanskapel komt daarop het jaartal 1517 voor. De schilderingen zullen in een apart hoofdstuk worden behandeld. | |||||||
Smidskapel[b12; b21]Er is in 1491 al een altaar van de smeden vermeld, maar dat kan nog niet in de huidige kapel gestaan hebbenGa naar eind84. Dat altaar was gewijd aan Sint-Matthijs, die volgens de legende de marteldood stierf door onthoofdingGa naar eind85. Hij voert soms als attribuut een bijl of een hellebaard en werd daarom ook door de smeden vereerd. Voor de bouw van de Smidskapel moest het oude zuiderportaal afgebroken worden. | |||||||
MaatvoeringOmdat de oostelijke en westelijke muur van de Sint-Sebastiaanskapel iets ten westen van de steunberen van de hallenkerk werden opgetrokken en de plaats van de westmuur van de Smidskapel bepaald werd door de muur van het oude zuiderportaal, werd de Smidskapel smaller dan de andere dwarse kapellen aan zuiden noordzijde. Die zijn ongeveer zo breed als twee traveeën van de hallenkerk. De versnijdingslijst ligt in de zuidgevel van de Smidskapel hoger dan de gebruikelijke 3 meter boven de plintband. Dit houdt verband met de toegangsopening naar het zuiderportaal. | |||||||
Vormgeving
| |||||||
VensterDe tracering van het venster, nauwkeurig afgebeeld door Claes Jansz Visscher, vertoont bij de boogaanzet twee rondbogen die twee panden overspannen (afb. 158). Daarboven is over de middelste twee panden weer een rondboog, geflankeerd door twee even grote boogfragmenten naar de omlijsting. Het bovenste deel vertoont een sferische ruit die in het midden omgeven is door vier lancetvormige openingen. De vlieger vertoont een netwerk van gebogen lijnen waarin een in kleinere elementen verdeelde visblaas te herkennen valt. | |||||||
InterieurDe scheiding tussen de Smidskapel en de Huiszittenkapel kreeg geen bundelpijler, zoals verder in het kapellenplan gebruikelijk was, maar bleef een eenvoudig recht stuk metselwerk. Het kan zijn dat de galerij - die de plaats innam van de verdieping op het oude portaal - daar de oorzaak van was. Naar men zegt werd die eerst in 1547 door de Cellebroeders in gebruik genomen ‘boven 't portael van de zuyder doer, omme misse ende prediche daer op te hooren, ende alzoe die zelve broeders by tyde van peste ende andere contagieuse ziekten vuyten luyden te houden’[68-1:29]. In een soort hangkamer waren de broeders, die zieken (waaronder pestlijders) verpleegden, geïsoleerd van de | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
152 Smidskapel, doorgang naar zuiderportaal, aangetroffen situatie voor restauratie. Schaal 1:50 en 1:12,5.
153 Smidskapel, gereconstrueerde doorgang naar zuiderportaal en verplaatste doorgang naar librije; 1971. RCN
| |||||||
[pagina 101]
| |||||||
154 Smidskapel, basementje doorgang zuiderportaal; 2000. HJ
155 Poortje naar librije in zuiderportaal, dichtgemetseld; voor 1946. GAA
156 Poortje naar librije, basement links; 2000. HJ
kerkgangersGa naar eind86. Van Domselaer (1665) vermeldt hierover: ‘De zuyderdeur in komende, ziet men ter slinkerhandt, een houten hangkamer omtrent twaalf voeten boeven de Vloer, dit is de plaats, daar eertijts de Cellebroers quamen, om de Predikatien, of Mis te hooren: nademaal het haar niet geoorloft was, om zich onder 't volk te vermengen...’. Commelin (1693) zegt het anders: ‘Hier na ontmoet men de zuyder Deur, of de Smits Capel, daer in men ter lincker hand siet een houten hangende kamer. Dit is eertyts geweest daer de Cellebroers in den Godsdienst geplaetst wierden...’. Wagenaar (1765) is nog uitvoeriger over de Cellebroeders ‘die, beneden onder 't volk, in de Kerke, niet werden toegelaaten, om dat zy verpligt waren, die kranken, zelfs in Pesttyden, te bezoeken, de dooden te ontkleeden, te kisten en te helpen begraaven, en hierom als meer of min besmettelyk, geschuwd werden’. De toegang tot de Cellebroedersgalerij is vanuit het portaal schuin oplopend door de muur gebroken. De opening werd afgedekt met een tongewelf en voorzien van een aantal treden in de muur met aan de voorzijde 6 centimeter dikke houten ‘welstukken’ die rechthoekig van doorsnede waren. Het is niet bekend of er eerder een andere toegang tot de galerij was. De doorgang naar het zuiderportaal zit niet in de as van het portaal. Ook dit zal verband houden met de aanwezigheid van de galerij. De neggekanten zijn opgebouwd uit blokken natuursteen (afb. 152 en 153). Aan de zijde van het portaal gaan ze in het schuine vlak tandsgewijs over in het metselwerk, aan de oostkant zijn alle blokken zandsteen, aan de westkant afwisselend zandsteen en Ledesteen. In de dag meet de opening circa 2,30 meter. De deuren draaien naar het portaal en hebben een 8,5 centimeter brede aanslag in de natuurstenen omlijsting. Aan de zijde van de kapel gaan vanuit een basement vier rondstaven omhoog (afb. 181 nr. 2). Iedere staaf heeft een eigen basementje dat in hoogte van de andere verschilt (afb. 154). Het grootste basement heeft een ruitvormige versiering en wordt onder doorstoken door een ander basement, de andere basementjes zijn versierd met een spiraal. Op circa 2,5 meter boven de vloer zet vanuit de beide binnenste rondstaven een ellipsboog aan waarvan de top ongeveer 60 centimeter hoger ligt. Boven die natuurstenen boog zijn twee bakstenen bogen gemetseld, respectievelijk driekwart steen en een hele steen hoog. Aan de zijde van de kapel valt de voorzijde daarvan in het vlak van het veld boven de boog, 33 centimeter terug liggend van het muurvlak. Uit de beide buitenste rondstaven van de omlijsting gaat een gedrukte spitsboog op tot vlak onder de versnijdingslijst die op circa 4,20 meter boven de vloer ligt. Het poortje uit Smidskapel naar de librije heeft vlakke afgeschuinde plintstukken waarboven aan weerszijden de basissen van vier basementjes opgaan (afb.155). De buitenste en de derde zijn veelhoekig, de tweede en de binnenste cilindrisch en versierd met ruitwerk in reliëf, een motief dat ook aan de buitenzijde van dit complex voorkomt (afb. 156). Boven de basementen rijzen de profielen van de omlijsting op, aan de buitenkant en de derde staaf een peerkraal en de tweede en de binnenste staaf een gewone kraal (afb. 181 nr. 1). Zij vormen een geprofileerde omlijsting die eindigt in een spitsboog. In de top daarvan zijn in de hoeken de profielen dooreen gevlochten. Dit motief komt ook voor in de hoeken van het tweelicht van de IJzeren Kapel. Binnen de omlijsting is ter hoogte van de boogaanzet een latei aangebracht die aan de onderzijde ellipsvormig is afgewerkt. Aan de bovenkant is de latei vlak en loopt schuin op naar de boogvulling. In boog is een driepas waarvan de toot aan de rechterzijde eindigt in een granaatappelbloem en aan de linkerzijde in een fleur de lis. In de boogjes van de driepas zijn weer driepassen. In het binnenste hol van de omlijsting waren aan de linkerzijde drie zware duimen aangebracht. Bij de verplaatsing (waarover later meer) tijdens de restauratie zijn die duimen verdwenen. Wellicht heeft hierop een traliehek gedraaid, dat de kostbare inhoud van het vertrek moest beschermen. Het blindvenster aan de westzijde wordt gevormd door een spitsboogvormige nis, verdeeld door drie montants die elkaar in de tracering spitsboogvormig doorkruisen en in het midden een kielboog vormen. Het is gebleken dat de top van het venster oorspronkelijk achter de voorlijst van het gewelf is schuilgegaan[b12:5]. Aan de oostzijde rust de tracering op drie kraagsteentjes. Het onderste deel van de montants is tegen de oude muur van het noorderportaal geplaatst (afb. 38). | |||||||
Bouwwijze en materialenHet gevelmetselwerk heeft een onregelmatige opvolging van lagen baksteen en om de 10 tot 12 lagen zandstenen speklagen ter hoogte van twee lagen baksteen. Tijdens de restauratie werd geconstateerd dat de ankers, waarmee de geveltop verbonden is met de kapconstructie, bij de passage door het metselwerk waren omwikkeld met een stuk geïmpregneerd grof textiel, een methode die eertijds werd toegepast om roestvorming tegen te gaan. | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
In het muurvlak tussen de eerste en de tweede spekband boven het venster werden in de muur uitgespaarde nisjes aangetroffen (afb. 151). Aan de buitenzijde is de opening één laag hoog en een klezoor breed. Het gat erachter is een kop diep, waarop een sleuf onder 45° horizontaal naar een kamertje van 15 centimeter diep, 10 centimeter breed en 10 centimeter hoog leidt. In totaal zijn tien gaten gevonden. Het betreft zogenoemde vogelgaten, nestgelegenheden voor vogels, in dit geval vermoedelijk voor spreeuwenGa naar eind87. Waarom deze gaten op voor de mens onbereikbare plaatsen zijn gemaakt, is niet duidelijk. Op tekeningen uit de 17de eeuw zijn een groot aantal gaten in de gevels van Smids- en Sint-Sebastiaanskapel aangegeven (afb. OA 18, OA 19). Dergelijke gaten zijn alleen mogelijk in baksteen metselwerk. Daarom zijn ze niet in de met Gobertanger beklede gevels gevonden, maar daarin zijn wel gaten van de kortelingen voor steigers aangetroffen. In de zuidoostelijke hoek zijn zowel in de oost- als in de zuidmuur nissen aangetroffen die gevuld zijn met steen, blijkens het formaat afkomstig van de eerste basilicale kerk[b12:5]. De betekenis hiervan is niet duidelijk. | |||||||
Latere bouwactiviteitenTussen 1693 en 1765: sloop hangkamer; Wagenaar (1765) schrijft erover in de verleden tijd. Na 1708: sloop gebrandschilderd glas en tracering uit venster. 1756: herstel kapconstructie, overschilderen gewelf. 1770: doorgang naar zuiderportaal verbouwd. Verplaatsing toegang tot librije naar portaal. 1843-'45: gipsen kolom op scheiding met Huiszittenkapel (58). 1851: bepleisteren buitengevel. 1902: vernieuwen baksteen en glas venster, ontpleisteren en inboetwerk. 1912: plaatsing tochtportaal uit Nieuwezijdskapel. | |||||||
Sint-Sebastiaanskapel[b7, b8]Het grafboek van 1532 noemt de ‘Sinte Sebastiaens cappel’. Andere namen: Handboogskapel, Handboogschutterskapel, Handboogschutters-Choor (Wagenaar). In 1512 zal men begonnen zijn de oude Sint-Sebastiaanskapel te vervangen. Bij de bouw van de nieuwe kapel herinnerde men zich vermoedelijk de problemen die er waren gerezen bij het bouwen van de Sint-Joriskapel en de Weitkoperskapel op en over oude funderingen. Men fundeerde de oostelijke en de westelijke muur van de kapel juist ten westen van de muren van de oude kapel, zodat de plaats van de nieuwe kapel niet overeenkomt met de travee-indeling van het hallenschip, die toch in grote lijnen maatgevend is geweest bij de uitbreidingen van de kerk. De oostmuur staat koud tegen de noordoostelijke hoekkolom (54) van de eerste Sint-Sebastiaanskapel. De buitenzijde van die muur is niet gevoegd over het gedeelte dat naast de fundering van de oudere muur is geplaatst[b7:7]. Er was voor het afvoegen geen ruimte omdat de oude muur er nog stond toen de nieuwe werd opgetrokken. De fundering van de zuidmuur van de eerste kapel is onderbroken voor de nieuwe oostmuur. De nieuwe zuidwand kwam 13 meter zuidelijker te liggen dan de muur van de hallenkerk. De ruimte werd derhalve in twee traveeën verdeeld. Ter plaatse van het kapgebint in het midden werd de zijdelingse druk aan de oostzijde niet (zoals gebruikelijk) opgevangen door een steunbeer maar door de buitenmuur van de aangebouwde sacristie die rustte op de fundering van de overhoekse steunbeer van de oude kapel. Aan de westkant werd de druk opgenomen door de gevel van de gelijktijdig gebouwde Smidskapel. Voor het gebrandschilderde glas van Frank van Borselen was in de nieuwe kapel vermoedelijk geen plaats meer. Er is in de kapel geen venster dat voldoet aan de specificaties van de maker uit 1462. In 1612 werd het glas ook niet meer door A. van Buchell vermeld. | |||||||
AfbeeldingenDe zuidgevel komt voor op het processievaandel (afb. OA 1)[60]. Duidelijk is hier een bakstenen gevel met speklagen weergegeven. De gevelafdekking vertoont hogels en de top een kruisbloem. In de nis in de topgevel staat een beeld. Hogels zijn op de zuidelijke kapellen het laatst weergegeven op een tekening van H.R Schouten uit 1778. Bij sommige kapellen was toen de kruisbloem al verdwenen. Jan de Beyer tekende in 1768 op het dak van de Sint-Sebastiaanskapel een Duitse leibedekking (afb. OA 27), Schouten in 1778 op hele zuidzijde. | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
157 Sint-Sebastiaanskapel, vensters oostzijde, profileringen. Schaal 1:10.
158 Claes Jansz Visscher 1612, venstertracering Sint-Sebastiaanskapel.
159 Sint-Sebastiaanskapel interieur; 1969. RCN
| |||||||
MaatvoeringOver het algemeen kan worden gezegd dat men bij de bouw van de zuidmuur van de kapel uit is gegaan van zwaardere maten dan bij alle voorgaande kapellen. De zuidgevel is namelijk een halve steen dikker dan gebruikelijk, dus boven de versnijdingslijst circa 83 centimeter dik. De steunberen steken circa 1,30 meter buiten de kerkmuren uit, meer dan bij de voorgaande kapellen. | |||||||
Vormgeving
| |||||||
VensterDe tracering van het grote venster heeft een ongebruikelijke asymmetrische opbouw. De westelijke spitsboog heeft een ander patroon dan de oostelijke. In het westelijke deel vertoont het onderste deel van de tracering vier rondboogjes waar overheen twee rondbogen gespannen zijn en waaruit twee kielbogen ontspruiten die naar boven een visblaas vormen. Daarnaast zijn nog krommen en visblaasjes gevormd. Het oostelijke deel heeft in het onderste deel een soortgelijke opbouw als in het venster van de Smidskapel te zien is. Naar boven vormen kromme lijnen ruiten en lancetten. In de vlieger waaieren een vijftal puntige visblazen naar opzij uit, boven in het midden een platte visblaas vrijlatend (afb. 159). Op de tekening van Claes Jansz Visscher is zelfs iets waarneembaar van het glaspatroon in de tracering (afb. 158). In het westelijke vak lijkt een Bourgondische vuurslag te zien, in het oostelijke twee kruisende pijlen. Deze elementen keren ook terug in de decoraties binnen in de kapel. | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
160 Smidskapel detail beeldnis in geveltop.
Omdat de zuidelijke buitengevel van de Sint-Sebastiaanskapel dikker is dan gebruikelijk vertonen de vensterdagkanten aan de buitenkant een extra hol profiel (afb. 82). | |||||||
SteunberenDe vier steunberen op de beide hoeken van de zuidgevel zijn met veel zorg gedecoreerd. Zij zijn boven het plint opgebouwd uit een vlak eerste lid. Bij 72 zuid en west is dat lid aan de zijkanten van baksteen met speklagen die dikker zijn dan in het hoger gelegen metselwerk. Aan de voorzijde zijn de beren over dat eerste lid bekleed met witte Belgische arduin, met uitzondering van 72 oost die speklagen vertoont. Boven de waterlijst die onder het grote venster doorloopt, zijn alle beren opgebouwd uit twee geledingen. Daarvan is de voorzijde geheel bekleed met zandsteen en voorzien van casementen van circa 9,5 centimeter diep. Steunbeer 73 west vertoont, gezien de verwevenheid met de IJzeren Kapel, een afwijkende opbouw. De casementen zijn omzoomd door een profilering die bestaat uit twee kwarthollen, gescheiden door een haakse insnoering. De nissen in het tweede lid worden aan de bovenzijde afgesloten met een spitsboog die aan de naar binnen gerichte zijde bezet is met tootvormige tanden en aldus een kleine tootboog vormt. De casementen van de bovenste leden vinden hun beëindiging in de gebruikelijke ezelsrugafdekking van de steunberen (afb. 171). Zowel in het tweede als het derde lid zijn kraagstenen en baldakijnen aangebracht, waartussen een beeld moet hebben gestaan. In de ‘hemel’ van het baldakijn zijn ribben aangegeven als ware het een gewelfje. De haken waaraan de heiligenbeelden bevestigd waren, zijn in het tweede lid circa 1,20 meter boven de kraagsteen geplaatst, in het derde lid 1,40 meter erboven. De vormgeving is flamboyanter dan in voorgaande bouwperioden gebruikelijk was. De zijden van de plaat boven de kraagsteen, waarop het beeld heeft gestaan, hebben een ingezwenkte
161 Sint-Sebastiaanskapel, detail beeldnis in geveltop.
| |||||||
[pagina 105]
| |||||||
162 Westgevel Sint-Sebastiaanskapel met versnijding boven IJzeren Kapel en balkgaten uit 1756; 1967. RCN
163 Sint-Sebastiaanskapel, venster oostgevel zuidzijde; 1966. AvR
164 Sint-Sebastiaanskapel, noordoostelijk blindvenster buitenzijde; 1965. AvR
165 Sint-Sebastiaanskapel, onderste gedeelte oostmuur met boogjes bij sacristie;1968. RCN
vorm. Onder de kraagstenen in de zuidoostelijke steunberen is een geknikte rondstaat op een basementje (afb. 168 beide onder, 170 rechts boven). In de vrijstaande zuidwestelijke beer is de onderste rondstaaf getordeerd (afb. 169 links onder) en de bovenste heeft een kandelabervorm (afb. 170 links boven). De baldakijnen hebben soms een bizar te noemen vorm (afb. 168 beide boven). In hoofdopzet zijn de onderdelen gelijk maar er zijn onderling opmerkelijke verschillen. Een uitzondering vormen de baldakijnen in het bovenste lid van de beide zuidwaarts gerichte beren. Die maken door materiaalgebruik (Ledesteen) en vormgeving de indruk afkomstig te zijn uit een vroeger deel van de kerk (afb. 169 rechts boven). Van steunbeer 73 zuid is het onderste lid in noordwestelijke richting afgeschuind. Het overhangende stuk dat de overgang vormt van het schuine vlak naar het haakse deel van de beer erboven, wordt opgevangen door een overkragend blok waarin een fratskop met de tong uit de linker mondhoek en met pijpenkrullen is uitgehakt (afb. 167). Steunbeer 73 west heeft naar de librije ook een afgeschuinde kant, kennelijk om betere lichttoetreding tot het vertrek mogelijk te maken. Het vlak van de afschuining is met natuursteenblokken bekleed. Daarboven kraagt de steunbeer uit met drie lagen zandsteen volgens de kromming van het venster van de librije. Daaruit blijkt de intensieve verbondenheid tussen kapel en librije. In de overkraging zijn van boven naar onder uitgehakt: het wapen van Amsterdam, een scherphoekig opgewonden zigzaglopende banderol en aap aan een ketting die met een doodshoofd speelt (afb. 166). Het laatste zal een zinspeling zijn op het kerkhof. De vormgeving van de spitsboogafsluiting van de onderste nissen verschilt onderling. In de spitsboog die het casement van 72 oost afdekt, omsluit een driepas een fratsmasker. De toten van de driepas zijn verbonden door een naturalistische bladgroep (afb. 169 links boven). In de spitsboog zijn aan weerszijden zeven tanden en er staat één boven in het midden. 72 zuid (afb. 170 rechts onder) heeft een gelijk aantal tanden in de spitsboog, bij 73 zuid (afb. 170 links onder) zijn aan weerszijden vier tanden en er is geen in het midden. De spitsboog omsluit vijf lobben, waarvan onderste toten klaverbladfiguren dragen en de bovenste elkaar raken en daar eveneens van klaverbladen zijn voorzien. Een zelfde motief is aan de zuidwestelijke toegang van het zuiderportaal te vinden. De boog van 72 zuid (afb. 170 rechts onder) omsluit vijf lobben, waarvan de scheiding tussen de onderste lobben klaverbladfiguren dragen en bij de bovenste de ribben elkaar doorkruisen op soortgelijke wijze als de ribben in de tracering van het venster aan de oostzijde van de kapel. De beren worden afgesloten door kielboogvormige afdekkingen met naar buiten gezwenkte voet. De in de top verwerkte driepassen sluiten de bovenste geleding af. De kielbogen hebben aan de binnenzijde een hol profiel meer dan de steunbeerafdekkingen van de oudere kapellen. In het tweede hol vanaf de binnenkant van het casement gerekend, zijn in de boog aan weerszijden vier tootjes opgenomen (afb. 171). Aan de bovenkant is de steunbeerafdekking aan de voorzijde bezet met twee hogels waartussen lofwerk is gemodelleerd. De bogen ontstaan uit een bladmotief. De overhoekse pinakels staan verder van de voorkant dan bij de oudere dwarskapellen omdat de beren verder voor het gevelvlak uitspringen. Aan de voet worden de pinakels geflankeerd door vier haaks geplaatste kleinere pinakels. Die vorm kwam in die tijd vaak voor bij de bouwwerken waarbij leden van het Mechelse bouwmeestersgeslacht Keldermans betrokken waren. Met name geldt dit voor Anthonis I († 1512) en zijn zoon Rombout II († 1531)Ga naar eind88. | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
166 Steunbeer Sint-Sebastiaanskapel naast librije, beeldhouwwerk; 1948. HJ
167 Steunbeer 73 zuid, beeldhouwwerk; 1968. RCN
| |||||||
Oost gevelHet zuidelijke gedeelte van deze gevel (travee 71-72) heeft vrij gestaan en had een venster dat later werd dichtgemetseld. Direct bij de bouw werd tegen de onderzijde van het noordelijke deel (travee 54-71) de sacristie opgetrokken. In dit deel kwam aan binnen- en buitenzijde een blindvenster. Het westelijke gedeelte van de gevel wordt afgedekt met een natuurstenen goot die iets zuidelijker dan de gevel van de sacristie bij punt 71 omgezet is in oostelijke richting. In het oostelijk deel van de gevel is deze goot eveneens aanwezig en komt in hoogte overeen met de goot van het Buitenlandvaarderskoor. De goot is later over het zuidelijke deel in natuursteen op afschot verhoogd. Het noordelijk deel kreeg een houten goot. Travee 71-72 heeft Ledestenen en zandstenen speklagen, afwisselend om de drie en zeven lagen baksteen. Boven de waterlijst lopen ten noorden van het zuidelijke venster nog twee speklagen door tot bij het dak van de tegen travee 54-71 gebouwde sacristie. In dat deel van de gevel is een reeks boogjes in het metselwerk opgenomen, die al direct bij de bouw van de Sint-Sebastiaanskapel moeten zijn gemaakt. Het muurvlak was later ongeveer 13 centimeter afgehakt maar aangenomen kan worden dat onder de boogjes het muurvlak een halve steen terug lag. De sacristie was kennelijk in het bouwplan opgenomen. | |||||||
Zuidelijke venster in de oostgevelDit telde blijkens de korte neggeblokken in de dagkant 7 vakken van 3 voet hoog. De dagkanten zijn uitgevoerd in baksteen met zandstenen blokken. De profilering is geheel anders dan die van het noordelijke venster, dat direct als blindvenster is
168 Sint-Sebastiaanskapel, details steunbeer 72 oost; 1968. RCN
| |||||||
[pagina 107]
| |||||||
169 Sint-Sebastiaanskapel, details steunberen 72 oost (boven) en 73 zuid (onder); 1968. RCN
uitgevoerd (afb. 157, 163). De tracering bestond uit vier getote spitsboogjes, waarover twee keer een kielboog is gespannen. Vanuit de middenmontant gaan uit een vork twee cirkelsegmenten op, zodat boven de spitsboogjes twee maal twee spiegelbeeldige getote en spitse visblazen ontstonden. Ook de sferische vierhoek die boven in het venster is overgebleven, is van toten voorzien. Het middelste spruitstuk, dat de vork draagt, bestaat uit twee helften, een ongebruikelijke oplossing. Eén van de armen van elk kruisstuk dat de vier spitsboogjes afsluit, gaat nog iets door en eindigt dan abrupt. De glassponning loopt door over het einde van de staaf.
170 Sint-Sebastiaanskapel, details steunberen 73 (links) en 72 (rechts) zuidzijde; 1968. RCN
| |||||||
[pagina 108]
| |||||||
171 Sint-Sebastiaanskapel, kop steunbeer 72 zuidoostzijde; 1966. RCN
172 Sint-Sebastiaanskapel, kraagsteen onder muurstijl 71; 1966. PZ
173 Sint-Sebastiaanskapel, schouder topgevel zuidoostzijde; 1968. RCN
| |||||||
BlindvensterHet blindvenster in de noordelijke travee (54-71) heeft een tracering die aan de onderzijde is opgebouwd met een reeks spitsboogjes die rusten op gebeeldhouwde zandstenen kraagsteentjes met een uitgewerkt bladmotief. De steentjes zijn zeer verweerd en bovendien in de 18de eeuw beschadigd door het dak van de kosterij (afb. 172). De spitsboogjes zijn twee aan twee gevat in een rondboog. Het overblijvende gedeelte erboven is opgevuld met een cirkel die twee visblazen omvat. De cirkel wordt geflankeerd door twee staande visblazen. De kruispunten van deze tracering zijn uitgevoerd in zandsteen, de rest in baksteen (afb. 164). | |||||||
WestgevelDe westgevel van de Sint-Sebastiaanskapel is op ongeveer een meter boven de grond ongeveer een meter dik. Ter hoogte van de waterlijst wordt de muur aan de binnenkant een halve steen dunner maar aan de buitenkant is die versnijding pas te vinden op circa 7,5 meter boven de grond. De uitspringende laag aan de buitenzijde is afgedekt met een band van Ledesteen. Daar werd de mogelijkheid geschapen een muurplaat voor de kap van de IJzeren Kapel te leggen. Op circa 2 meter daarboven bevindt zich de onderste spekband, pas op ruim 3 meter onder de gootlijst. Dat zal samenhangen met het feit dat het dak van de IJzeren Kapel vanaf het maaiveld het metselwerk onder de laagste speklaag onzichtbaar maakte. Het metselwerk daaronder is opvallend slordig. Er is zelfs 19 lagen boven de versnijding een spielaag of ‘varken’ te zien die naar het zuiden afloopt en gemaakt is om de lagen daarboven weer waterpas te leggen. Er is in dit gevelvlak geen blindvenster zichtbaar zoals aan oostzijde, wel aan binnenkant. De speklagen zetten zich door over de gevel van de Smidskapel. In het westelijke gedeelte van die gevel zijn ook lager speklagen aangebracht, die vanaf de straat zichtbaar zijn. | |||||||
InterieurEr waren in het onderste gedeelte van alle wandtraveeën nissen. De nis in het noordelijke deel van de oostwand is dichtgezet toen er een doorgang werd gemaakt naar de ondertrouwkamer in de voormalige sacristie. In de oostwand en de westwand zijn de nissen 30 centimeter diep en circa 2,10 meter breed en ze worden afgedekt met een segmentboog. Als overgangsprofiel tussen het muurvlak en de dagkant van de nis is een kwart hol. In zuidwand zijn twee iets kleinere nissen die niet tot op de vloer doorgaan en 40 centimeter diep zijn. Hier is geen overgangsprofiel. Het zuidelijke blindvenster in de westmuur heeft onder de tracering kraagsteentjes die aan de onderzijde afgesloten zijn met een rozet. Het linker kraagsteentje heeft een reeks naar beneden verkleinende profielen (afb. 175 links boven), het middelste heeft ajour bewerkte eikenbladeren (rechts boven), het rechter met bladlobben versierd bol element (afb. 175 links onder). Het blindvenster in de noordelijke helft van deze muur heeft soortgelijke kraagsteentjes, waarvan een met wingerdranken en een ander met een vogelkarikatuur (afb. 175 beide rechts). Beide blindvensters aan deze zijde hebben een tracering die gelijk is aan die van het blinde venster aan de oostzijde en dat aan de oostkant van de Smidskapel. Op het muurvlak naast de noordoostelijke muurkolom is een minimaal restant aangetroffen van een zwart geschilderde bekroning die vermoedelijk bij het Sint-Anna-altaar behoort heeft. De schildering stelde een samenstel van pinakels voor met | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
174 Sint-Sebastiaanskapel, zuidwestelijk blindvenster met balken uit 1756; 1968. RCN
175 Sint-Sebastiaanskapel, vier kraagsteentjes zuidwestelijk blindvenster; 1968. RCN
176 Profileringen bundelkolom 56 op scheiding Sint-Sebastiaans- en Smidskapel. Schaal 1:20.
177 Basement kolom 56. RdMz
| |||||||
[pagina 110]
| |||||||
178 Enkhuizen, Sint-Pancras- of Zuiderkerk, Heilig Kruiskamer, kapiteel; 1949. RdMz
hogels en kruisbloemen[b7:14]. Het was niet mogelijk er bij de restauratie iets van te behouden. Al vanaf de bouw werd de handboogschutterskapel van de kerkruimte gescheiden door een wand of hekwerk. In het grafboek van 1523 wordt melding gemaakt van een graf voor de deur van Sint-Sebastiaan[b7:18]. In het zakboekje van de memoriemeesters werd vermeld (zonder jaartal) dat er hek was op een stenen voet met een deur met optrede van de kerk naar de kapelGa naar eind89. | |||||||
Materialen en bouwwijzenDe gevels hebben aan de buitenzijde een afwerking die samengesteld is uit rode baksteen afgewisseld door speklagen. Het noordelijke gedeelte van de oostmuur is echter geheel uit baksteen opgetrokken. Dit versterkt het vermoeden dat men de bedoeling heeft gehad dit muurgedeelte als tussenmuur te laten fungeren. Dat werd met de uitvoering van de sacristie slechts ten dele gerealiseerd. Onder de plintband was de muur van de Sint-Sebastiaanskapel aan de zuidzijde over een hoogte van 78 centimeter bekleed met Gobertanger steen. Daaronder was baksteen, onder het maaiveld dus. In de oostmuur is geconstateerd dat er op geregelde afstanden in de hoogte keperlagen zijn toegepast. Bovendien is daar opgemerkt dat er een donker gekleurde laag mortel is, die kennelijk enige tijd aan weer en wind blootgesteld is geweest. Onder die laag is gemetseld in kalkspecie met grove ongebrande schelpdelen, daarboven met fijner schelpmateriaal. Het lijkt erop dat het hier een vrij langdurige tijdelijke onderbreking van de bouw betreft, hetgeen overeenstemt met de bouwtijd van ongeveer vijf jaar die uit de gegevens blijkt. Op de blokken van bundelkolom 56 zijn vaag geschilderde plaatsingsmerken waargenomen[b7:10]. | |||||||
Latere bouwactiviteitenDe nis in noordoostelijke travee is omstreeks 1580 dichtgemetseld voor de Roodeur. In 1595 werd op de scheiding met de zijbeuk een houten wand geplaatst met daarin een dubbele deur. Het zuidoostelijke venster is vermoedelijk na 1625 dichtgemetseld. Het gipsen kapiteel van bundelpijler 56 dateert uit 1756. In de 18de eeuw is de zandstenen middenstijl van het zuidelijke venster vervangen door een bakstenen. In 1902 is dit venster nogmaals gerepareerd waarbij nieuw glas werd geplaatst. | |||||||
Relatie met andere gebouwenVermoedelijk heeft men omstreeks 1515 de kolommen 8 en 23 tussen middenbeuk en zijbeuken gesloopt om plaats te maken voor het dwarsschip. Een van de kolommen werd in 1516 opnieuw gebruikt bij de bouw van de Heilig Kruiskapel of Kruiskamer in de Zuiderkerk in Enkhuizen[76-2]Ga naar eind90. Het kapiteel van de kolom op de scheiding van de noordelijke beuk en de nieuwe kapel is daar zo volledig gelijk aan die van het hallenschip van de Oude Kerk dat er geen twijfel mogelijk is (afb. 178). De schacht werd wat lager door minder steenlagen te gebruiken dan in Amsterdam het geval was. De nergens anders toegepaste archaïsche vorm van basement en kapiteel bleef echter herkenbaar. Het is bekend dat er een levendige handel was in tweedehands bouwmaterialen en dit is er een uitzonderlijk voorbeeld van. Het type telmerken met stoeltjes zoals dat in de kap van de Sint-Sebastiaanskapel voorkomt, werd ook aangetroffen in een gedeelte van de helaas in 1966 verbrande kap van de Sint-Olofskapel in Amsterdam, in de kort na 1500 gebouwde delen van het dwarsschip in de Grote of Sint-Vituskerk te Naarden en ook in de Heilig Kruiskamer in de Zuiderkerk te Enkhuizen. Het is mogelijk dat bij al deze gevallen dezelfde bouwploeg betrokken is geweest. In de hierna opgenomen beschrijving van de gewelfschilderingen zal blijken dat ook daarin een relatie bestaat met de kerk te Naarden. | |||||||
BouwloodsTegen de zuidzijde van de Sint-Sebastiaanskapel was tussen de beide steunberen onder de waterlijst een open loods gebouwd. Die komt al voor op de Loterijprent van 1558 en ook op de gravure van Claes Jansz Visscher. De loods is in 1767 gesloopt toen daar het huidige huisje werd gebouwd. Op het zijvlak van de zuidoostelijke steunbeer is de moet van een lessenaardak gevonden die van deze loods afkomstig moet zijn. | |||||||
[pagina 111]
| |||||||
179 Zuiderportaal en IJzeren Kapel; 1920, Steenbergh
| |||||||
Librije, IJzeren Kapel en ZuiderportaalOpbouw van het complexTegelijk met de Smidskapel en de Sint-Sebastiaanskapel werd in de hoek tussen de beide kapellen een conglomeraat van ruimten opgetrokken, waarin een nieuw portaal, een vertrek dat wellicht de boekerij van de kerk bevatte en boven het zuidelijke deel van die librije een brandvrije overwelfde archiefruimte (afb. 179). Bij de bouw is al rekening gehouden met die ruimte op de verdieping, welke pas in de 19de eeuw de naam IJzeren Kapel zou krijgen. In de librije eronder is midden tussen de beide kruisgewelven een brede gordelboog geslagen waarop de achtermuur van de archiefruimte moest rusten. De archiefruimte beslaat dus de helft van het oppervlak van de librije. Overigens blijkt dat tijdens het optrekken van de Sint-Sebastiaanskapel het de bouwers nog niet duidelijk voor ogen heeft gestaan hoe de IJzeren Kapel eruit zou zien. De westmuur van de kapel heeft aan de westkant tot op vrij grote hoogte het karakter van een binnenmuur en versnijdt hoger dan normaal naar de gebruikelijke dikte van circa 72 centimeter. Oorspronkelijke aanduiding van de archiefruimte: Secreet Vertreck. | |||||||
Plattegrond en aansluitingen op kapelmurenTegen de westelijke muur van de Sint-Sebastiaanskapel is de rechthoekige librije opgetrokken en ten westen daarvan werd het portaal gebouwd, waarvan de plattegrond een vijfhoek vormt (afb. 180). De westmuur van het portaal werd gevormd door steunbeer 76 (die behoort tot de periode van de Huiszittenkapel), de oostmuur van de Huiszittenmeesterskamer en in het verlengde daarvan een zelfstandig stuk van het portaal, aansluitend bij een overhoekse hoeksteunbeer, die verdween toen het vertrek van de Huiszittenmeesters in 1611 vergroot werd. Het portaal kreeg aan de buitenzijde twee toegangen, zoals ook het noorderportaal heeft. Een opening kwam in een gevel die evenwijdig aan de zuidgevels van de kapellen is opgetrokken en ten westen daarvan een die iets naar de kerk toe gericht is. Oorspronkelijk zullen die openingen dezelfde vorm en omvang gehad hebben. De oostelijke ingang is in 1770 enigszins vergroot. Tussen de beide doorgangen is een steunbeer, waarvan de as iets meer naar het zuiden is gericht dan de bissectrice van de hoek aangeeft. Het voorvlak van het | |||||||
[pagina 112]
| |||||||
180 Plattegrond zuiderportaal en librije met aanduiding van kraagstenen.
181 Profileringen zuiderportaal, librije en IJzeren Kapel. 1. librije, toegang portaal; 2. doorgang Smidskapel naar portaal; 3. venster IJzeren Kapel; 4. venster librije; 5. goot IJzeren Kapel. Schaal 1:100.
onderste deel is meer naar het noordwesten gedraaid, wellicht om een nauwe passage tussen het portaal en de graven op het kerkhof beter mogelijk te maken. Naar de kerk kwam een doorgang naar de Smidskapel. De zuidgevel van de librije is ingekast in het voorvlak van steunbeer 73 west. Erboven staat bij de IJzeren Kapel de buitenzijde koud tegen de zandstenen voorzijde van de steunbeer maar aan de achterzijde vormt het baksteenwerk een geheel. De achtermuur van de IJzeren Kapel is ongeveer om de zes lagen een klezoor in de muur van de Sint-Sebastiaanskapel gekast. De muur tussen librije en portaal is tegen de al gereed zijnde muur van de Smidskapel gezet. Enkele centimeters ten oosten van de aansluiting is een verticale kraslijn op de muur van de Smidskapel aangetroffen die de plaats van de tussenmuur moest aangeven. Uit een en ander kan men opmaken dat men bij het bouwen van de beide kapellen en de nevenruimten op verschillende plaatsen ad hoc beslissingen heeft genomen. | |||||||
Vormgeving exterieur
| |||||||
[pagina 113]
| |||||||
182 Zuiderportaal, zuidwestelijke ingang na verwijderen van vulling; 1979. RCN
183 Zuiderportaal, kraagsteen in steunbeer; 1986. RCN
184 Zuiderportaal, kruisbloem op middenbeer; 1972. RCN
| |||||||
ZuiderportaalHet portaal kreeg twee toegangen, een in een gevel die evenwijdig aan de zuidgevels van de kapellen is opgetrokken en ten westen daarvan een die iets naar de kerk gericht is. Beide zijden worden aan de bovenzijde afgesloten met een gebeeldhouwd fries, waarin men de naderende renaissance kan herkennen. De omlijsting van de zuidwestelijke ingang is nagenoeg nog in oorspronkelijke staat. De duimen waaraan de deuren hebben gehangen, zijn nog in de muur aanwezig. Een gedeelte van de profilering werd bedekt door de oostmuur van de in 1611 uitgebreide Huiszittenmeesterskamer. De ingang werd toen dichtgemetseld (afb. 182). De zuidwestelijke ingang is overdekt door een ellipsboog. Het vrij hoge basement is tweedelig. Het hoge onderstuk heeft de vorm van een veelzijdig prisma. Het heeft aan de buitenzijde vanaf het gevelvlak drie vlakken. Het minder hoge bovenstuk is sterk geprofileerd. Er zijn vier basementjes die de basissen vormen van de naar voren springende profielen van de deuromlijsting. Die zijn afwisselend halfrond en peerkraalvormig en worden van elkaar gescheiden door een hol. Naar buiten neemt de omvang van de profielen toe. Het eerste basementje is voorzien van een spiraalvormige versiering, het derde van ruiten. De boog is aan de voorzijde versierd met boogjes die aan de buitenste band van de omlijsting in het gevelvlak ontspringen. De snijpunten van de boogjes worden versierd met een motief dat uit drie blaadjes bestaat. De vormgeving ervan is verschillend. Er is verwantschap met de ornamenten van de spitsbogen in het tweede lid van de steunberen van de Sint-Sebastiaanskapel. De steunbeer tussen de beide doorgangen heeft tussen plint en waterlijst een voorvlak dat meer naar de zij-ingang geneigd is dan de voorzijde boven de waterlijst, die haaks op de beide zijkanten staat. De overgang tussen beide richtingen wordt onder de waterlijst gevormd door een verlopend vlak waarop een grillig gevormd bladornament dat ontspruit uit de opengesperde mond van een mannenkopje dat met golvend haar is getooid (afb. 183). Positie en vorm van het ornament herinneren sterk aan het beeldhouwwerk aan steunbeer 70 noord van de Sint-Joriskapel. Het bovenste deel van de steunbeer is voorzien van een casement, waarin aan de onderzijde oorspronkelijk een kraagsteen is geweest en op bijna een meter erboven een baldakijn. De onderste lijst van het fries heeft doorgelopen over het casement van de steunbeer. Die steekt boven het fries uit en eindigt aan vier zijden in een aanzet tot een, bestaande uit een kielboog waarin het casement wordt afgesloten met een driepas. Op de hoeken tussen de kielbogen gaan de zijden van de pinakel omhoog tussen hogels. Van de pinakelschacht was een gedeelte met een krans van hogels bewaard gebleven (afb. 185). De rest van de verdwenen schacht is bij de restauratie gereconstrueerd met twee hogelkransen en een pumeel. Opvallend is dat de beide delen van het fries sterk van elkaar verschillen in opbouw en karakter (afb. 185). Het oostelijke deel van het fries bestaat uit twee sterk geornamenteerde velden gescheiden door een vlakke pilaster die niet de indruk wekt ooit een bekroning gedragen te hebben (afb. 186). Een dookgat doet veronderstellen dat er op dit vlak eertijds een object bevestigd is geweest. De velden ter weerszijden zijn voorzien van wapens, omgeven door de keten van het Gulden Vlies en door dekkleden bestaande uit een rijk ranken- en bladwerk in vormen die de overgang naar de renaissance aankondigen. Het westelijke veld bevat het wapen van Maximiliaan
185 Zuiderportaal, fries. Foto Jacob Olie; ca. 1895, detail. GAA
| |||||||
[pagina 114]
| |||||||
186 Zuiderportaal, oostelijk gedeelte fries; 1985. Console eindpilaster fries oostzijde;1986. RCN
187 Zuiderportaal, consoles onder middenpilaster westelijk fries; 1986. RCN
188 Zuiderportaal, kruisbloem op westelijk fries; 1972. RCN
van Oostenrijk. Die leefde van 1459 tot 1519 en werd in 1493 tot keizer gekroond. Het wapenschild toont het Duitse keizerlijke wapen met tweekoppige adelaar waarvan het helmteken een kroon draagt. Het oostelijke veld toont het wapenschild van Philips de Schone (1478-1506). Het schild is gevierendeeld: 1. Oostenrijk (dwarsbalk); 2. Nieuw Bourgondië; 3. Oud Bourgondië (drie maal geschuind); 4. Brabant (leeuw). Het hartschild zou de Vlaamse leeuw moeten dragen, maar die is in de loop der tijden verdwenen. Er zijn geen sporen van polychromie gevonden. Aan de oostzijde wordt het fries afgesloten met een pilaster die bekroond is met een kielboog waarop een korte kruisbloem staat. Daarboven verheft zich een vlakke halve pinakel met pumeel. Dit element is geïntegreerd in de gevel van de IJzeren Kapel. In het casement van de pilaster loopt de waterlijst door die correspondeert met de afzaat onder het tweelichtvenster van de archiefkamer. Er bestaat russen het fries en de IJzeren Kapel geen organisch geheel. De pinakel rust op een kraagsteen die voorzien is van blad- en rankwerk onder een reeks boogjes die eindigen in eikeltjes (afb. 186). Het westelijke deel van het fries is veel strakker geornamenteerd dan het oostelijke deel. Het bestaat uit twee velden die gescheiden zijn door een pinakel midden boven de deuropening (afb. 188), rustend op een gebeeldhouwde kraagsteen (afb. 187). Daarin zijn twee fratskoppen verwerkt onder een reeks boogjes van vrijwel dezelfde vorm als bij de pilaster tegen de IJzeren Kapel. Onder deze steen steekt een ijzeren staaf uit, waaruit blijkt dat er vroeger nog een element aan gehangen heeft. Rechts van de pinakel zijn drie panelen uitgespaard in zandsteenplaten. In het middelste paneel is in hoogreliëf het wapen van Holland aangebracht, voorzien van een gravenkroon. Aan weerszijden is het paneel voorzien van een ruit in hoogreliëf. De linker helft heeft een dergelijke indeling gehad. In het midden was het wapen van Amsterdam weergegeven zonder bekroning. Door de latere vergroting van de Huiszittenmeesterskamer is het deel aan de uiterste westkant verdwenen. | |||||||
Vormgeving interieur
| |||||||
[pagina 115]
| |||||||
189 Librije, kraagstenen librije: boven links 2; boven rechts 1; midden links 6, 9 en 4; midden rechts 5, 10 en 3; onder links 7; onder rechts 8; 1986. Zie voor de nummering afb. 180. RCN
lager en is minder diep omdat de betreffende muur dunner is dan de scheidingsmuren met de kapellen. Wat de functie van deze nissen was, is niet bekend. Het feit dat de nissen bij het bouwen in de wanden zijn uitgespaard en niet zijn uitgehakt, bewijst de gelijktijdigheid van alle onderdelen van dit complex. Het gewelf is opgebouwd uit twee stergewelven gescheiden door een gordelboog. De kraagstenen onder de aanzetten van de ribben maken de indruk van verschillende herkomst te zijn (afb. 190). De hierna gebruikte nummering is aangegeven in afb. 180. De gewelfribben van het noordelijke veld rusten aan de noord westzijde op een kopje omgeven door haarkrullen zonder dekplaat (1). In de noordoostelijke hoek heeft een dekplaat met ingezwenkte zijden, een bladkrans en een rozet aan de onderzijde, vergelijkbaar met kraagstenen in het zuiderportaal (2). Naast de gordelboog is aan de oostkant een kleine steen met dekplaat en bladmotief (3), aan de westzijde een soortgelijke steen met een gevouwen banderol (4). De ribben van het zuidelijke veld rusten naast de gordelboog aan de oostzijde op een kleine steen met dekplaat, een gevouwen banderol en nadrukkelijk gevormde rozetknop (5). Aan de westzijde is een soortgelijke kraagsteen met bladmotief (6). | |||||||
[pagina 116]
| |||||||
190 Zuiderportaal, kraagstenen; 1986. Zie voorde nummering afb. 180. RCN
Aan de zuidoostzijde bij steunbeer 73 west is de kraagsteen gelijkvormig aan de noordoostelijke hoek (7); zuidwest bij het venster is een geheel afwijkend type met drie kraalvormige ringen en een bladrozet aan de onderkant (8). Onder de gordelboog is aan de westzijde een grote kraagsteen met vlakke dekplaat waaronder een dynamisch bladmotief (9), aan de oostzijde zijn twee kraagstenen van verschillende vorm (10). Aan de noordzijde is een bol statisch bladmotief onder een dunne dekplaat, aan de zuidzijde twee koolbladen met stelen op een omgekeerd kegelvormige kern onder een dunne dekplaat en boven bloemrozet. | |||||||
IJzeren KapelDe ruimte is toegankelijk door een ijzeren deur, die op ongeveer vier meter boven de zerkenvloer van de Sint-Sebastiaanskapel de enige toegang vormt. Daarachter bevindt zich een houten deur (afb. 191). | |||||||
[pagina 117]
| |||||||
191 IJzeren Kapel, deuren: boven links ijzeren deur zijde Sint-Sebastiaanskapel, rechts beide deuren in kapel, 1966; onder houten deur in gesloten toestand, 1973. RCN
192 IJzeren Kapel, gravure D. Veelwaard, 1820.
193 IJzeren Kapel, venster; 1973. RCN
De ijzeren deur was aan de buitenkant voorzien van het stadswapen en aan de binnenkant waren de wapens van Maximiliaan en Philips de Schone geschilderd[1899:17]. In 1847 waren die nog zichtbaar, maar zij zijn later onder een dikke gele verflaag verdwenen. De deur bestaat uit drie ijzeren platen die op de naden aan de achterzijde zijn versterkt met een horizontale strip en op elkaar zijn geklonken. Rondom loopt aan de achterzijde een band waarop de platen eveneens zijn geklonken. Aan de zijde van de Sint-Sebastiaanskapel lopen nog twee diagonale strippen over de deur. De deur draait naar de kapel en hangt links aan twee duimen; rechts is een grendelslot. Aan de binnenzijde is een houten deur die draait op twee staartgehengen aan de rechterzijde, gezien vanuit de Sint-Sebastiaanskapel. De deur bestaat uit vijf verticale stroken met diepe bossingen; aan de binnenzijde is de vlakke kant ervan bevestigd op drie horizontale klampen. Aan de buitenkant is een grendelslot dat secundair werd aangebracht. Voordien was er een klink aan de binnenzijde, waarvan de klinkneus, gevat in een blok zandsteen, nog te zien is. Voor het slot is de deur versterkt met een plank tussen de beide onderste klampen. De ruimte ontvangt daglicht door een getralied zandstenen tweelicht dat aan de binnenzijde met luiken gesloten kan worden (afb. 192 en 193) Op de gewelven van de librije is een bakstenen vloer aangebracht. In de zuidwand is in steunbeer 73 west een nisje uitgespaard. Het wordt afgedekt met een Ledestenen latei, die een hergebruikt stuk goot is met op de kop een halfronde groef. Wij beschreven deze constructie in het hoofdstuk over het hallenschip. De achtermuur aan de noordzijde rust op de gordelboog en is aan de naar de Smidskapel gekeerde zijde geheel uitgevoerd in baksteen en keurig afgevoegd. Hieruit mag niet de conclusie worden getrokken dat die muur dus in het zicht is geweest, want men had vroeger de goede gewoonte ook metselwerk dat aan het oog werd onttrokken goed af te werken. Omdat het noordelijke gewelf van de librije tegen indringend water moest worden beschermd, zal er altijd wel een dak aan de achterkant geweest zijn. Toch moet de juiste oplossing tijdens de bouw niet geheel helder voor ogen gestaan hebben, getuige de verspringing in de oostmuur van de Sint-Sebastiaanskapel, waarvan de zin niet geheel duidelijk is. De achtermuur wordt aan de bovenkant afgesloten door een overkragende lijst die uit oudere bouwfragmenten is samengesteld. Het driehoekige deel van de westmuur aan de zijde van de Smidskapel is gebrekkig gemetseld, niet in verband met het voorste deel. In de westmuur zijn vlak boven de vloer twee spaarbogen van ongelijke breedte. Daaronder ligt de muur circa 40 centimeter naar achteren. Boven deze bogen zijn weer een brede en een smalle nis, elk overspannen door een segmentboog. De breedten daarvan komen niet overeen met die van de onderliggende bogen. De nissen zijn twee stenen diep (afb. 194). In de brede nis stond tot 1892 de archiefkast, nadien een brandkast. De smalle nis heeft het uiterlijk van een deuropening. De ruimte is overdekt met een kruisribgewelf. De gewelfribben zijn eenvoudig met een afschuining geprofileerd en rusten op vier zandstenen kraagstenen in de hoeken. Die vormen een gedeelte van een achthoek, zijn eenvoudig gevormd en bestaan uit | |||||||
[pagina 118]
| |||||||
194 IJzeren Kapel westzijde; 1973. RCN
195 Charterkast uit IJzeren Kapel in depot Gemeentearchief; 1972. RCN
196 Zuiderportaal, gewelf; 2001. HJ
een vlak geprofileerde dekplaat en een kraal, waaronder de steen zich iets hol versmalt en wordt opgevangen op een eveneens achthoekige ring.
De oude charterkast is circa 1,20 meter hoog, 1,015 meter breed en 40 centimeter diep[32]Ga naar eind91 (afb. 195). De deur kan naar beneden geklapt worden. De kast wordt gesloten met drie sloten aan de bovenzijde van de deur. Op de deur is een draaibare stang bevestigd die in geopende toestand op de grond kan steunen en dan het blad horizontaal stelt. In de kast zijn drie maal 15 laden naast elkaar. De linker rij is voorzien van nummers in Romeinse cijfers 1 t/m 15, de middelste rij 16 t/m 30, de rechter rij 31 t/m 45. De opschriften op de laden zijn gemaakt tussen 1462 en 1467, waaruit geconcludeerd moet worden dat de kast uit de vorige ruimte afkomstig moeten zijn. De charterkast is in 1892 naar het Gemeentearchief overgebracht. | |||||||
Zuiderportaal[b21; 59-2; 68-1; 69-1]De portaalruimte wordt overspannen door een netgewelf waarvan het patroon vrijwel gelijk is aan dat in het noorderportaal (afb. 196). In de scheidingsmuur met de librije zijn twee ondiepe nissen die de muraalbogen van de gewelfvelden vormen. De westelijke muur bestaat grotendeels uit de zijmuur van de oude Huiszittenmeesterskamer en is niet geleed. De gewelfribben rusten in de hoeken op kraagstenen (afb. 190). De aanzetten midden in de oostelijke en de westelijke wand bestaan uit een element dat drie ribben toont waartussen beeldhouwwerk en aan de bovenzijde de overgang naar vijf ribben vormt. De kraagstenen zijn alle uit één stuk zandsteen gehouwen. Zij zijn opgebouwd uit een bolvormig gedeelte met bladmotief, waaronder een fratskop of een bloemrozet. De steen wordt afgedekt met een profiel dat een gedeelte van een achtkant beschrijft. Tegen de wijzers van de klok rondgaande, beginnend in noordwestelijke hoek, zijn de kraagstenen als volgt gevormd (zie letters afb. 180): A: dekplaat voorzien van een halfronde kraal, bol bladrankenmotief, waaronder een kraalprofiel en een knopvormige fratskop. Van de kraagsteen gaan drie gewelfribben omhoog. B: ingezwenkte zijden, dekplaat voorzien van vlakke kant en halfronde kraal waaronder soortgelijk motief als A. Daaronder cirkelvormige ring en rozet. Op de kraagsteen gaan vier gewelfribben omhoog. C: ongeveer als B met minder uitgewerkte bladeren, twee gewelfribben. D: dekplaat met een dik en een dun halfrond, bladmotief als A, onderkant een rozet als B. Drie opgaande gewelf ribben. E: dekplaat met rechte zijden, geprofileerd als B, bladkrans afgehakt, rozet als B. Een opgaande hoekrib. F: ongeveer als B, iets minder ingezwenkt. Op de kraagsteen gaat een gewelfaanzet met drie ribben omhoog. In de ruimten tussen de ribben is links een banderol geplooid en rechts een bladrank. Van links naar rechts is daarboven een dier (kalf?) achter de middenrib uitgehakt. Daarboven vormt zich in beide vakken een driepas onder een kielboog waarop weer een gewelfrib ontspringt, zodat er tenslotte vijf ribben omhoog gaan. G: In de hoek tegen de librije is schuin onder de gewelfaanzet een geschonden kraagsteen van het type B. Daarvoor werd later (zie hoofdstuk 2.2) een andere geplaatst in een zachtere steensoort. | |||||||
[pagina 119]
| |||||||
Conclusie: Alle kraagstenen dateren uit dezelfde periode. Die in de hoeken tegen de Smidskapel zijn gelijkvormig. Een enigszins andere vorm hebben de beide tegenoverstaande stenen midden in het portaal en de kraagstenen in de beide hoeken aan de zuidzijde. De uitholling van de inzwenking van de dekplaten varieert. De kraagsteen midden tussen de beide toegangen aan de zuidzijde heeft een enigszins afwijkende vorm. Op beide muren onder kraagsteen G is een zwarte beschildering aangetroffen die met een rode lijn is omgeven. Het ligt voor de hand dat ook de andere kraagstenen op deze wijze visueel werden benadrukt. | |||||||
Materialen en bouwwijzen
| |||||||
DakenHet zuiderportaal wordt gedekt door een vijfzijdig tentdak, waarvan de onderdelen dendrochronologisch 1516 gedateerd zijn. De makelaar is buitendaks bekroond met een eenvoudige loden piron. Aan de onderkant daarvan is een ring met een achtkant niet ingezwenkte zijden uit zwaar bladlood, voorzien van opstaande punten onder en boven tegen de loodbekleding van de makelaar. De piron wordt gekroond door een pumeel. De IJzeren Kapel droeg een vierzijdig tentdak waarvan het achterste schild naar onderen doorloopt tot de onderdorpel van het venster van de Smidskapel, aldus het venster vrijlatend voor lichttoetreding. In een later stadium is de onderste reeks glasvakken echter dichtgemetseld. | |||||||
MaterialenHet portaal is opgetrokken uit roodbruine bakstenen van 19-20,5 centimeter lang en 4-4,5 centimeter dik. Afwisselend, meestal om de drie en zeven lagen baksteen, is een speklaag van Ledesteen aangebracht. De omlijsting van de zuidwestelijke ingang is van zandsteen. Het onderste deel van de steunbeer tussen de beide toegangen is aan de voorzijde opgetrokken uit een mengsel van blokken zandsteen, Ledesteen, Gobertanger steen en tufsteen, het bovenste deel uitsluitend uit zandsteen. Het fries is opgebouwd uit platen Baumberger steen van circa 11 centimeter dik. De ertussen staande pinakels en andere onderdelen zijn van Bentheimer zandsteen gemaakt. Librije en IJzeren Kapel zijn opgebouwd uit dezelfde bakstenen als de Sint-Sebastiaanskapel. Het metselwerk is in staand verband, waarbij opvalt dat in de koppenlagen op de hoek naast de kop op de hoek een driekwart steen of drieklezoor is gemetseld in plaats van de meestal gebruikelijke kwart steen of klezoor. De speklagen zijn van Gobertanger. Het gewelf van de IJzeren Kapel is gemetseld in kleine gele en bruingele baksteentjes van 16,3 × 8 × 3,8 centimeter in visgraatpatroon. Het toegangspoortje tot de librije heeft een omlijsting die zowel uit zandsteen als kalksteen (Ledesteen?) bestaat. | |||||||
Latere bouwactiviteiten aan librije, IJzeren Kapel en zuiderportaal1611: zuidwestelijke deur dichtgemetseld bij de vergroting van de Huiszittenmeesterskamer. 1770: verbouwing, waarbij de zuidoostelijke toegang, het gewelf en de doorgang naar de Smidskapel werden gewijzigd. Modernisering voorgevel librije en sloop tentdak. Verplaatsing toegang librije uit Smidskapel naar portaal. | |||||||
Sacristie[b2; b3]Functie en plaatsIedere kerk van enige omvang had in de Middeleeuwen een sacristie. Waar die voor 1515 bij de Oude Kerk moet hebben gestaan, is onduidelijk. In ieder geval zou dat tegen de noord- of de zuidzijde van het hallenkoor geweest moeten zijn. Na de bouw van de Sint-Sebastiaanskapel heeft men tegen de zuidzijde van het Buitenlandvaarderskoor een nieuwe sacristie opgetrokken. Daarvoor moest het | |||||||
[pagina 120]
| |||||||
197 Sacristie, dwarsdoorsnede.
toenmalige Heilig Graf wijken. Dat blijkt in 1523 al verdwenen te zijn. In de zuidmuur van travee 53-54 was de ingang, omlijst met eenvoudig geprofileerde zandsteen. De sacristie kreeg een lengte die overeenkwam met drie traveeën van het Buitenlandvaarderskoor. De oostelijke travee bleef vrij. Daar was trouwens geen plaats omdat er de kade langs de Voorburgwal loopt. De breedte van het gebouw kwam ongeveer overeen met de lengte van de noordelijke travee van de Sint-Sebastiaanskapel. De meest betrouwbare afbeelding van de gevels komt voor op de gravure van Claes Jansz Visscher, gemaakt kort na 1611. De omvang van de sacristie is ook op plattegrond van Vingboons uit 1681 nog in de oorspronkelijke vorm weergegeven. | |||||||
ExterieurHet gebouw is opgetrokken in bakstenen van ongeveer hetzelfde formaat als van de Sint-Sebastiaanskapel en andere gedeelten uit de periode rond 1515-1520. Opvallend is dat de gevels niet, zoals elders aan de kerk steeds in deze tijd, van speklagen zijn voorzien. In het complex van de voormalige sacristie zijn op verschillende plaatsen rode en grijze daktegels gevonden van 25 × 11 × 1,6 centimeter. Dit maakt het aannemelijk dat het gebouw gedekt was met dat materiaal. Op een gekleurd exemplaar van de gravure van Claes Jansz Visscher van omstreeks 1612 is een rood dak aangegeven. De gevel werd aan de dakvoet afgesloten met een borstwering, bestaande uit een reeks vierpassen die op regelmatige afstanden gescheiden werden door een pilaster. Op de oostelijke hoek van het gebouw was een schoorsteen. | |||||||
VenstersIn de zuidgevel waren vier kruisvensters van Bentheimer zandsteen in het geveldeel dat overeenkomt met de twee westelijke traveeën van het zijkoor (afb. 198). Daarvan zijn in de meest westelijke ruimte belangrijke delen teruggevonden, alhoewel gebroken en beschadigd. Het zandstenen venster lag 9 centimeter diep in de gevel en de stijlen waren 21,5 centimeter dik. De onderdorpel was aan de onderkant 2,5 centimeter breder en kwam aan de binnenzijde gelijk met het metselwerk van de muur eronder. Aan de buitenkant was een aparte afgeschuinde lijst van 9 centimeter dik onder de onderdorpel. In de onderste vakken waren twee sponningen achter elkaar van elk 2 centimeter diep, een ongebruikelijk detail. Het kalf was geprofileerd | |||||||
[pagina 121]
| |||||||
198 Sacristie, kruisvenster. Schaal 1:50 en 1:12,5.
199 Sacristie, resten kruiskozijnen interieur; 1964. PP
200 Sacristie, resten kruiskozijnen exterieur; 1964. PP
met een kraal waaronder een recht vlakje en een hol. In de bovenste vakken stond het glas-in-lood ongeveer 4 centimeter binnen de voorkant van het kozijn. Buiten de glassponning was in de stijlen een ojief. In het meest westelijke venster is in de onderste vakken binnen de luiksponningen een traliewerk aangetroffen, in het andere venster zijn de gaten ervan gevonden. In die vakken bestonden de tralies uit twee liggende en twee staande ijzers. In de bovenste vakken waren geen resten meer aanwezig. Wel waren er in de onderste vakken nog duimen van de luiken. Daarbij viel het op dat de stift van de bovenste duim langer was dan die van de onderste, wat dient om het afhangen van de luiken te vergemakkelijken. In de onderdorpels zijn krammen gevonden om uitzethaken van de luiken te bevestigen. Boven de kruisvensters waren segmentbogen van anderhalve steen hoog, waaronder een boogveld dat een halve steen terug lag, in het vlak van het zandstenen kozijn. In 1724 werden die ‘onthoofd’ bij het verhogen van de twee westelijke traveeën met een verdieping (afb. 199 en 200). De bogen waren voorzien van zandstenen aanzetstenen. Tussen de vensters schijnen cirkelvormige nissen geweest te zijn. In het meest oostelijke deel van de gevel was een kruiskozijn waarboven in de borstwering nog twee lichtopeningen waren opgenomen. Daarboven was een dakkapel. | |||||||
InterieurVermoedelijk was de ruimte oorspronkelijk ongedeeld. In de muur van de Sint-Sebastiaanskapel is onder de versnijdingslijst van het blindvenster een rij van zeven | |||||||
[pagina 122]
| |||||||
boogjes opgenomen (afb. 163). Het muurvlak daaronder moet een halve steen hebben achteruit hebben gelegen maar werd later verder afgehakt. Er is tussen steunberen 52 en 53 een geprofileerde balk gevonden, die opgelegd was aan de buitenzijde van de beren en vermoedelijk ook doorliep in de vakken 51-52 en 53-54. Daaruit is op te maken dat het gedeelte buiten de steunberen overdekt was met een houten tongewelf. Wellicht was het deel tussen de steunberen voorzien van een gebogen plafond op dezelfde manier als dat het geval is in de sacristie van de Sint-Laurenskerk te Alkmaar. Om ruimte voor de oplegging van de balk te krijgen, zijn de steunberen 52 en 53 uitgehakt en er zijn geprofileerde kraagstenen van Ledesteen uitgemetseld. De balk is aan de onderzijde voorzien van een hol aan weerszijden, waarin roosjes zijn uitgespaard. Het hol aan de buitenzijde is groter dan dat aan de naar de kerk gerichte kant. De bovenzijde vertoont aan de zijde die van de kerk af gericht is een sponning voor het gewelfbeschot en daarachter pengaten voor gewelfsporen. Aan de kerkzijde is de bovenkant van de balk enigszins afgeschuind, vermoedelijk om het gebogen plafond aan de achterzijde op te bevestigen (afb.197). Vaag was tegen travee 54-71 de moet van een dak zichtbaar tussen de voorzijde van de gevel van de sacristie en de voorzijde van de steunberen van de zuidgevel van het zijkoor. Van de noordelijke voet van dit dak naar de kerkmuur loopt een onder 10° aflopende lijn van een schuin plat. Binnen deze daklijnen kan een tongewelf en een hol gewelf naar de kerkmuur worden gereconstrueerd.
In travee 52-53 zijn twee bouwnaden gevonden, 1,29 meter uit elkaar. In een van de dagkanten zijn de resten aangetroffen van twee duimen voor gehengen. Later was de opening ontdaan van de overspannende boog en gedicht met een anderhalf steens muur. Een deur in de travee 51-52 gaf later toegang tot de sacristie vanuit het Buitenlandvaarderskoor. |
|