De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
1.6 Het hallenkoorInleidingNa de stichting van de Nieuwe Kerk omstreeks 1385 was de behoefte van de groeiende bevolking aan kerkruimte voorlopig opgevangen door de tweede parochiekerk. Rond 1420 werd de stad buiten de Achterburgwallen uitgelegd en toen kon het inwonertal weer verder toenemen. Zo ontstond ook aan de Oude Zijde behoefte aan meer kerkruimte. Daaraan werd eerst tussen 1445 en 1455 voldaan door de bouw van een driebeukig hallenkoor met kooromgang (afb. 45). Omstreeks 1345 schijnen de voorvallen in de Kalverstraat te hebben plaatsgevonden, die bekend staan onder de naam ‘Het Mirakel van Amsterdam’. De Oude Kerk speelde in deze gebeurtenissen een belangrijke rol als (toen) enige parochiekerk in de stad. De Kapel ter Heilige Stede, later aangeduid als de Nieuwezijds Kapel, werd gebouwd tussen Kalverstraat en Rokin en is in 1347 gewijd. Amsterdam werd daarna een bedevaartplaats[39]. Een eeuw later werd de omgang rond het koor van de Oude Kerk gebouwd als ruimte voor processies. Overigens kreeg de Nieuwe Kerk al bij de aanleg een kooromgang. In 1449 wordt de stichting van een Maria-altaar tegen middelste sluitmuur van de kooromgang vermeld, ‘bierdragers liever Vrou’ zoals het in 1568 heet[65-1:25]. Er is in de meest zuidelijke kap van de huidige kooromgang een stuk hout aangetroffen dat dendrochronologisch na 1436 werd gedateerd. In deze koorkapjes is secundair hout verwerkt dat afkomstig zal zijn van de oorspronkelijke kap van de kooromgang. Op grond van voorgaande gegevens is het waarschijnlijk dat rond het bestaande koor eerst de nieuwe omgang werd gebouwd, welke tegen 1450 is voltooid. De dendrochronologische datering van het hout van de kap van de noorderzijbeuk is 1454 en van die van de zuiderzijbeuk 1455. De bouw van het nieuwe koor van de Oude Kerk werd gestoord door de stadsbrand van 1452 die weliswaar de Oude Kerk onaangetast liet, maar toch wel oponthoud in de bouw zal hebben veroorzaakt. In dit verband is het interessant te weten dat de Nieuwezijds Kapel wel werd verwoest en bij de herbouw een koor kreeg dat in hoofdvorm een verkleinde uitgave was van het koor van de Oude Kerk. De kolommen werden daar echter bundelkolommen zoals in de Nieuwe Kerk. In de periode tussen 1460 en 1475 werden er veel altaren geplaatst in de beide zijbeuken en de kooromgang en daarop werden vele capellerieën gesticht[62-1,51;63,26]. | |
[pagina 49]
| |
In het grafboek van 1523 wordt het ‘hoegh choor’ vermeld. Men zou deze aanduiding kunnen verklaren uit het feit dat weliswaar alle kapellen van de kerk als koor werden aangeduid, maar van deze ruimte de vloer als gebruikelijk enkele treden hoger lag. Later wordt het ‘Hoge Koor’ de gebruikelijke aanduiding, een naam die logisch lijkt na de verhoging van het koor in 1559. Wij hanteren hierna de termen ‘koor’ of ‘hoge koor’. Het noordelijke zijkoor behoorde uit liturgisch oogpunt aan Onze-Lieve-Vrouwe gewijd te zijn. Het Onze-Lieve-Vrouwealtaar was ondergebracht tegen de oostwand ten noorden van de doorgang naar de kooromgang. Vandaar dat dit zijkoor oorspronkelijk de naam Vrouwekoor droeg. Het zuidelijke zijkoor was het domein van de zeevaarders, die er het Sacramentsaltaar onderhielden. De ruimte werd steeds aangeduid als ‘dat buyttenlants choer’ of de Buitenland vaarderskapel. Naar analogie met het Vrouwekoor zullen wij hier de naam Buitenlandvaarderskoor hanteren. Het altaar stond ook hier tegen oostmuur en was gefundeerd op stukken scheepshout[66:12;b9:tek.6,7,8]. Ten zuiden ervan was een nis in de muur. In de oostmuur van oude Vrouwekoor is bij herstelwerkzaamheden in 1946 ook een ondiepe nis gevonden, waarboven een houten balk was gelegd[62-1:62]. Achter het koor liep ‘die ommeganck omt choer’ van de drempel bezijden het Vrouwekoor tot de Buitenlandvaarderskoor. Het Vrouwekoor en het Buitenlandvaarderskoor waren beide met een hek gescheiden van het westelijk deel van de kerk, zoals blijkt uit het zakboekje van de memoriemeesters uit 1522[62-153]. Het hoogkoor werd van de beide zijkoren en de kooromgang gescheiden door een houten afsluiting. | |
Hoofdaltaar en sacramentshuisBij de verbouwing en de uitbreiding van het koor bleef het hoofdaltaar op zijn plaats. Over de vorm ervan zijn wij niet ingelicht. Het sacramentshuis kwam op de gebruikelijke plaats, het eerste vak van de koorsluiting aan de noordzijde. De boog erboven vertoont nog resten van de beschildering die erboven werd aangebracht. Pontanus (1614) meldt dat de door hem meer geciteerde anonymus uit circa 1500 gewag maakt van een ‘perfect ciraedt’ van 52 voeten hoog. Hij ziet daarin het sacramentshuis, maar 14,72 meter is een onmogelijke maat terwijl in werkelijkheid de helft ervan wel reëel is. Opvallend is dat dezelfde anonymus ook bij de opgave van de lengte van de heipalen de maat twee maal zo groot opgeeft. | |
Opbouw van de ruimteHet koor kreeg twaalf kolommen ter plaatse van de steunpunten van het eenbeukige veelzijdig gesloten koor (afb. 45). Ten noorden en ten zuiden ervan kwam een zijbeuk, die in overeenstemming met het hallenschip ongeveer even breed is als de middenbeuk. Achter de oorspronkelijke vijfzijdige koorsluiting werd een kooromgang aangelegd waarvan de breedte ongeveer de helft is van de breedte van de zijbeuken. De middenbeuk (het hoogkoor) is van de beide zijbeuken en van de kooromgang gescheiden door twaalf kolommen met een cirkelvormige doorsnede. Op de kapitelen van de kolommen rusten scheibogen (afb. 46). De muurkolommen waarop de meest oostelijke scheibogen van het schip hadden gerust, werden vervangen door de twee nieuwe ronde kolommen (nrs. 9 en 22), die dus tot de bouwperiode van het hallenkoor behoren[b20:151,224]. Zij staan op de fundamenten van de oostmuur van de basiliek. Bij kolom 22 is geconstateerd dat die over de naad tussen de oostmuur van de eerste kerk en het eenbeukige koor is gebouwd, een weinig solide constructie[64-2:22] (afb. 47). De kolom bestaat uit stukken Ledesteen van dezelfde hoogte als de andere kolommen van het koor[b17:27]. De kooromgang is aanmerkelijk smaller dan de zijbeuken, waardoor de buitenzijden van de sluiting niet al te groot werden. Het inspringen van een kooromgang ten opzichte van het rechte koorgedeelte komt zelden voor. De zijkoren eindigen beide aan de oostzijde in een stenen wand die voorzien is van een topgevel. De doorgang naar de kooromgang wordt gevormd door een scheiboog, geflankeerd door een kolom aan de zijde van het koor en een muurkolom aan de muurzijde (afb. 48). De ontmoeting van deze boog en de reeks scheibogen rond het hoogkoor op het knikpunt van het rechte deel en de eerste travee van de kooromgang is weinig harmonieus opgelost. Het muurwerk en de scheibogen zijn boven de kolommen 13 en 17 weggehakt om de dwars hierop staande boog op te vangen (afb. 49). De scheibogen hebben een eenvoudiger profilering dan de bogen onder de muren tussen zijkoren en kooromgang. Midden in de top is een radvenster. Het muurvlak van de sluitgevel steekt buiten de omgang uit en is doorbroken met een
45 Schets van funderingen bij zuidoostelijke vieringkolom. Naar foto IPP.
| |
[pagina 50]
| |
46 Plattegrond na circa 1460 met hallenkoor en kooromgang. Schaal 1:400.
spitsboogvenster. Constructief is deze opbouw problematisch want de boog naar de kooromgang draagt aan één zijde op een muurkolom die staat in de knik op de overgang van het rechte deel van het koor naar de sluiting. Aan die zijde kan de zijdelingse druk dus nauwelijks opgevangen worden, anders dan door een trekstang aan de geboorte van de boog. Ook de Nieuwezijds Kapel had op de overgang van de zijbeuk naar de smallere kooromgang boven de boog een rond venster. Oorspronkelijk heeft boven de koorkolommen een goot gelegen van waaruit in de sluiting vijf driehoekige dakschilden zijn opgegaan naar de koningsstijl in het dak. | |
[pagina 51]
| |
47 Langsdoorsnede middenschip, koor en kooromgang na ca. 1460. Schaal 1:400.
De kooromgang daarbuiten heeft eerst een dak gehad dat een andere vorm had dan de huidige daken. De nu aanwezige vijf zelfstandige kappen zijn ten tijde van de verhoging van het koor omstreeks 1558 ontstaan. Het is waarschijnlijk dat de omgang werd gedekt door een doorlopend geknikt tongewelf met de as in de looprichting van de kooromgang (afb. 50). Naar de topgevels zijn steekkapjes geweest. Deze vorm levert een harmonischer aansluiting met de beide bogen naar de zijkoren op dan de huidige oplossing. Ook de gebrekkige weergave op de houtsnedekaart van Cornelis Anthonisz (1544) laat een dergelijke vorm vermoeden. De kooromgang van de Nieuwezijds Kapel kreeg na de stadsbrand | |
[pagina 52]
| |
48 Oostwand Buitenlandvaarderskoor. HJ
49 Ontmoeting scheibogen bij kolom 13. HJ
van 1452 een dergelijke bekapping. De Sint-Janskerk te Gouda heeft eveneens een soortgelijke kooromgang met topgevels. Een vraag blijft hoe de afvoer van het hemelwater uit de zakgoot tussen hoogkoor en zijkoren plaats vond.
Er zijn vrij sterke overeenkomsten tussen de Oude Kerk als voltooide hallenkerk en de Sint-Nicolaaskerk te Monnickendam. De bouw van die kerk is begonnen in het begin van de 15de eeuw en duurde tot in het begin van de 16de eeuw. Ook dit gebouw heeft een schip van acht traveeën lang en een koor waarvan het rechte deel vier traveeën lang is. Alleen de koorsluiting is geheel anders, gesloten met drie achtsten van een achthoek. Er is geen kooromgang. Op afbeeldingen van vóór 1545, bijvoorbeeld van Cornelis Anthonisz, staat op het dak van het koor ongeveer op de meest westelijke travee een dakruiter getekend. Hoewel al deze afbeeldingen vertekeningen bevatten, kan het zijn dat het torentje tegelijk met de bouw van het hallenkoor tot stand kwam. In een dergelijk torentje hing een klokje
50 Dakplattegrond na ca. 1460. Schaal 1:1000.
| |
[pagina 53]
| |
51 Steunbeer zuidoostelijke zijde van het Buitenlandvaarderskoor; 1962. PP
52 Detail van de gravure van Claes Jansz Visscher uit omstreeks 1612, Buitenlandvaarderskoor. GAA
dat geluid werd bij het Angelusgebed. In Nederland zijn zulke torentjes niet bekend voor de 15de eeuw. De Pieterskerk te Leiden kreeg bijvoorbeeld een dakruiter omstreeks 1460. | |
MaatvoeringHet zou normaal zijn geweest als het nieuwe koor dezelfde traveemaat (circa 4,80 m) had gekregen als het schip. Maar de voorgaande perioden hadden de maten al vastgelegd. Al bij de bouw van het veelzijdig gesloten koor heeft men rekening moeten houden met de aanwezigheid van het water van de Voorburgwal. Om de bouw van de kooromgang mogelijk te maken, moest de westelijke walkant van de gracht zelfs iets naar het oosten worden uitgebogen, een knik die nu nog waar te nemen is. Wellicht verklaart dit mede de geringe breedte van de omgang. De kolommen aan de noordzijde en de zuidzijde staan in het hart van de oude funderingsmuren. De hartafstanden van de kolommen in de reeksen 9-10-11-12-13 en 22-21-20-19-18 zijn steeds kleiner, analoog aan de steunbeerafstanden van het oude koor. De traveematen hart op hart van de kolommen zijn van west naar oost afgerond 5 meter, 4,4 meter, 4,2 meter en 4,2 meter. De eerste travee is groter omdat de beide westelijke kolommen daarvan de oorspronkelijke muurpijlers van het hallenschip vervangen. Die kolommen staan op de oostmuur van de basiliek die tot dan de maatvoering van dit punt had bepaald. In de sluiting staan de kolommen aan de buitenzijde van de oude fundering, een poging om nog enige ruimte naar het oosten te winnen. Alle vensters in de beide zijkoren zijn 2,97 meter breed, gemeten tussen de buitenzijden van de profielen van de dagkanten. Deze maat komt overeen met 10½ Amsterdamse voet. Een venster wordt in de breedte met drie montants verdeeld in vier vakken en in de hoogte door brugijzers verdeeld in 7 vakken, waarboven zich de boog met de tracering bevindt. De vensters in de beide oostelijke sluitgevels zijn 11 rechthoekige vakken hoog. De vensters in de kooromgang zijn circa 3,85 meter breed, ook gemeten tussen de buitenzijden van de profielen van de dagkanten. Deze maat is 13½ voet. Hier zijn vijf vakken in de breedte en de hoogte is gelijk aan die van de vensters in de sluitgevels. De bovenkant van het basement van de kolommen van het koor ligt nu gemiddeld op 1,40 meter boven de zerkenvloer. | |
VormgevingExterieurEr is een eenvoudige plintband, die over buitenmuren en steunberen doorloopt. De geprofileerde waterlijst onder de vensters gaat ook door over de steunberen. Die hebben nog een lijst aan de voorzijde tussen het tweede en het derde lid. De steunberen van de zijbeuken van het hallenkoor en die van de kooromgang hebben dezelfde vormen. Het onderste lid heeft blokken Ledesteen op de hoeken en de vlakke voorzijde van het tweede en derde lid is bekleed met Gobertanger steen die in de zijkanten overgaat als hoekblokken. De zijden zijn verder geheel van baksteen. Over de oorspronkelijke vorm van de afdekking van de steunberen aan de zuidzijde zijn wij redelijk geïnformeerd. De steunbeer aan de oostzijde van de zuidoostelijke hoek van het Buitenlandvaarderskoor was voor de restauratie namelijk nog in het bezit van zijn oorspronkelijke (sterk verweerde) afdekking (afb. 51). De doorsnede ervan was driehoekig zadeldakvormig met een tophoek van ruim 60°. De voorzijde werd gevormd door een plaat Ledesteen van ongeveer 15 centimeter dikte, aan de schuine zijden van de voorkant voorzien van een profilering, die zich aan de onderzijde aan beide kanten naar achteren voortzet. Boven op het blok was de aanzet voor een achtkante finaal. Claes Jansz Visscher tekende er na 1612 een spuwer ter hoogte van de goot, maar een pinakel ontbreekt al (afb. 52). Achter de frontplaat was de beer met blokken Ledesteen afgedekt. De steunbeer op de zuidzijde van deze hoek heeft geen pinakel en spuwer gehad. De bovenkant van de beide hoekberen ligt op de hoogte van de bovenzijde van de Ledestenen goot aan de zuidzijde. De vorm van de steunberen aan de zuidzijde komt nagenoeg overeen met de afdekking van de steunberen aan de zuidmuur van het westelijke deel van de kerk te Monnickendam, daterend uit de eerste helft van de 15de eeuwGa naar eind54. In Monnickendam komt de onderkant van de steunbeerafdekking overeen met de bovenkant van de goot, een situatie die Visscher ook aangeeft voor de beren 51, 52 en 53. De steunberen van de kooromgang zijn afgedekt met een natuurstenen ezelsrug, waarop een stuk natuursteen naar buiten uitstak, wellicht een overblijfsel van een spuwer (afb. 53). Op de ezelsrug stond achter de spuwer aan de voorkant een kleine kruisbloem, waarachter een forse pinakel verrees. De ezelsrug werd aan de voorzijde | |
[pagina 54]
| |
53 Afdekking steunbeer 48 kooromgang; 1962. PP
54 Hallenkoor, profilering afdekking topgevels en vensterdagkanten. Schaal 1:10.
afgesloten met een driepas. Negen lagen baksteen onder de kop van de steunbeer springen iets terug ten opzichte van het onderliggende werk. Wellicht is dit nodig geweest om een maatfout in het natuursteenwerk op te vangen. De topgevels van de beide oostelijke sluitgevels zijn voorzien van een natuurstenen afdekking die aanzet op schouderstukken. De profilering over de schuine zijden loopt horizontaal over de schouders door. Aan de zijkanten van de schouders is het profiel in verstek naar achteren omgezet. Op de schuine zijden is het bovenste profiel opgebouwd uit aparte stukken die in een sponning in de onderliggende afdeklijst liggen (afb. 54). Op regelmatige afstanden was op de losse lijst een hogel geplaatst. De topgevels werden bekroond met een kruisbloem, waarvan er een bij de restauratie is teruggevonden (afb. 55). In alle latere bouwperioden van de kerk zijn de topgevels op dezelfde wijze afgedekt. In de geveltop is een opening voor verlichting van de zolder. De onderdorpel ervan wordt gevormd door een rollaag en de opening wordt afgedekt met een segmentboogje. De bakstenen dagkanten en het boogje zijn voorzien van een afschuining. De kooromgang heeft geschouderde topgevels die eveneens van natuurstenen afdeklijsten zijn voorzien. Op de toppen zijn aan weerszijden vijf hogels en de bekroning wordt gevormd door een kruisbloem. In de top is voor verlichting van de zolder boven het houten gewelf een kleine rechthoekige opening die wordt afgedekt door een driepas, gehakt in twee tegen elkaar staande bakstenen. | |
VenstersDe dagkanten van de vensters in de zijgevels zijn aan binnen- en buitenzijde gelijk geprofileerd. Het profiel, dat in alle hierna volgende perioden van de kerk steeds hetzelfde is uitgevoerd, bestaat van buiten naar het hart van de muur uit een ojief, gevolgd door een kraal en een geschept hol, afgesloten met een kwarthol en een rechte kant tot aan het profiel van de montant (afb. 56). Op de oostelijke dagkant van het meest oostelijke venster in het Buitenlandvaarderskoor zijn op de onderste (oudste) pleisterlaag witte geschilderde voegen gevonden, waarvan de plaats soms wel en soms niet overeenkomt met de werkelijke voegen tussen de blokken natuursteen. De vensters waren door drie montants verdeeld in vier vakken. Over de vorm van de traceringen in de toppen van de vensters aan de zuidzijde licht ons de gravure van Claes Jansz Visscher goed in (afb. 52). Die geeft alternerend twee typen aan. Emanuel de Witte schilderde omstreeks 1655 twee vensters, waarin een van de twee typen te zien is. De beide andere vensters bleven verborgen achter kolommen van het koor. Beide typen hebben drie rijen spitsboogjes boven elkaar in de vensterboog. Het verschil tussen de twee vormen zit voornamelijk in de wijze waarop de spitsboogjes gerangschikt zijn. Bij het ene type zijn de boogjes recht boven elkaar geplaatst, bij het andere type verspringend ten opzichte van elkaar. Het meest oostelijke venster is door Visscher in een vereenvoudigde vorm getekend, zodat aangenomen moet worden dat de tracering daarvan al voor 1612 gewijzigd was. De toppen van de vensters in de zuidwand van het Buitenlandvaarderskoor gaan binnen schuil achter de voet van het gewelf. Dit is vermoedelijk het gevolg van een gebrek aan coördinatie tussen degenen die verantwoordelijk waren voor het metselwerk en de timmerlieden die de kap ontwierpen en maakten. De ontwerper van het steenwerk ging uit van de normale bouwwijze, waarbij de voet van een doorlopend tongewelf ter hoogte van de muurplaten boven op de muur ligt. In de voorgaande
55 Kooromgang, originele hogel; 1969. RCN
| |
[pagina 55]
| |
56 Hallenkoor, profilering vensterdagkanten. Schaal 1:10.
57 Basement kolom 18; 1974. HJ
perioden van de Oude Kerk had men, om de problemen bij het formeren van een zakgoot tussen twee beuken het hoofd te bieden, de voorlijst lager aangebracht dan de muurplaten. Boven de scheibogen is in beide zijkoren een natuurstenen lijst aangebracht. Aan de zijde van het middenkoor is die lijst ook nog steeds aanwezig.
De radvensters in de sluitgevels hebben een natuurstenen tracering met een cirkel in het midden vanwaar twaalf spaken met driepasvullingen uitstralen (afb. 48). De beide vensters waren later dichtgemetseld. Aan de noordzijde was nog een belangrijk deel van de omlijsting en van de tracering behouden. De profilering wijkt af van het standaardprofiel. Aan binnen- en buitenzijde is de buitenste ring gevormd door een rollaag met een schuine (lepe) kant. Daarbinnen is een tracering in tufsteen. In het noordelijke dichtgemetselde venster werden aan de rand relatief dikke stukjes glas in geel, kobaltblauw en rood aangetroffen. Aan de zuidzijde zijn aanzetten van de tracering gevonden. De aangrenzende spitsboogvensters hebben een tracering die volgens hetzelfde verhoudingsstelsel is gecomponeerd als de radvensters. Die in het Buitenlandvaarderskoor is weergegeven op een gravure in de werken van Commelin en Wagenaar (afb. 675). De spitsboogvensters hadden een tracering met over de vier vakken drie ineen gevlochten cirkelbogen die vier spitsbogen omvatten. Daarboven bevinden zich twee ovalen met vierpas, geflankeerd door twee kleine visblazen. Alle openingen zijn versierd met toten. De vensters in de kooromgang zijn verdeeld volgens hetzelfde patroon als die in de zijbeuk, maar omdat er vijf panden in de breedte zijn, kreeg het harnas van het meest zuidelijke venster drie rijen boogjes met toten boven elkaar. Dat valt althans op te maken uit de genoemde gravure van Claes Jansz Visscher. Hoe de andere vensters ingedeeld waren, is niet exact bekend. | |
InterieurDe basementen en de kapitelen van de cilindrische kolommen van het koor hebben een vormgeving die typisch Brabants-gotisch genoemd kan worden. Sedert het begin van de 15de eeuw werden door werkplaatsen in het oude hertogdom Brabant in en ten westen van Brussel kolommen als handelswaar in Ledesteen geleverd. De cilindrische schacht is opgebouwd uit blokken die samen een diameter omspannen van circa 80 centimeter. De kolommen hebben alle eenzelfde vorm van basement en een eveneens vrijwel gelijkvormig kapiteel (afb. 23). Een kapiteel heeft twee kransen met ieder acht knoppen van enkele acanthus- of wingerdbladen. Zij komen al omstreeks 1410 voor in het koor van de Grote Kerk te Breda, rond 1420 in het schip van de Pieterskerk te Leiden (met afwijkend basement) en omstreeks 1430 in het schip van de Nieuwe Kerk te Delft. Ook de hallenkerk van Monnickendam kreeg dergelijke kolommen en de kerk van Edam had voor de brand van 1603 kolommen met soortgelijke kapitelen. Tot tegen 1500 volgden in zuidwestelijk Nederland nog meer dan tien kerken met cilindrische kolommen die de typische Brabantse gotiek markeren. De basementen hebben een achtkante doorsnede en bestaan uit twee gedeelten (afb. 57). Op het onderste achtkant is een achtzijdig rondgaande profilering van 15,5 centimeter hoog aangebracht. Daarop rust een versmald achtkant van 29 centimeter hoog. Tenslotte volgt een cirkelvormige profilering van 17,5 centimeter hoogte, overgaande in de ronde schacht van de kolom. Bij de basementen in het rechte deel van het koor lopen twee vlakken van de achtkanten evenwijdig aan de as van de kerk. De vormgeving van de basementen is geheel anders dan die van het oudere schip en sluit meer aan bij de hiervoor genoemde kerken. De ronde schacht van een kolom wordt aan de bovenzijde afgesloten met een geprofileerde ring die deel uitmaakt van de blokken waarin de steeltjes van de onderste rij acanthusbladen van het kapiteel zijn gehakt (afb. 58). De bladen vormen daarboven een volgende laag, waarop nog een rij steeltjes volgt en naar boven een naar een achtkant verbredende uitholling waarin nogmaals acanthusbladen. De bladen van beide kransen hebben vrijwel geen stelen, in tegenstelling tot die in het schip welke vrij uitgesproken zijn. Boven de bladkransen is een achtkante dekplaat die aan de onderzijde een ojief heeft. De onderzijde van de dekplaat ligt bij de meeste kolommen iets terug ten opzichte van de achtkante ring boven de acanthusbladen, bij enkele kolommen is er geen insnoering (afb. 59). De vier kolommen in de kooromgang staan gedraaid ten opzichte van die van het rechte deel. Basementen en kapitelen staan gericht volgens de lijn die van het hart van de koorsluiting naar de desbetreffende hoek van de omgang loopt en zijn dus respectievelijk 36° en 72° gedraaid van de as van de kerk (afb. 60). | |
[pagina 56]
| |
58 Kapiteel kolom 13; 1965. RdMz
59 Kapiteel kolom 20; 1967. RCN
60 Koorsluiting naar het oosten zonder koorschot; 1971. RCN
61 Basement hoekkolom 49. RdMz
62 Kapiteel hoekkolom 49; 1967. RCN
63 Kapiteel colonnet 48. RdMz
| |
[pagina 57]
| |
64 Console onder schalk 14; 1964. PP
65 Console onder schalk 15; 1965. RdMz
66 Console onder schalk 16; 1965. RdMz
67 Console onder schalk 17; 1965. RdMz
Onder de scheibogen tussen de zijkoren en de kooromgang is respectievelijk aan de zuid- en aan de noordzijde een halve kolom. De vormgeving van de basementen wijkt af van die van de koorkolommen (afb. 61). Het onderste profiel is 10,5 centimeter hoog, het bovenste 13,5 centimeter. Het tussenliggende achtkant heeft een hoogte van 56 centimeter. Het bladwerk van de kapitelen van de beide halfkolommen is wat zwaarder dan dat van de koorkapitelen. De dekplaten zijn fijner gedetailleerd dan die van de kolommen rond het hoofdkoor (afb. 62). Een zelfde dekplaat hebben de colonnetten in de hoeken tussen de zijden van de buitenmuren van de kooromgang. De kapitelen dragen twee rijen wingerdbladeren met onder andere in kolom 48 in de bovenste rij een druiventros (afb. 63). Elke colonnet heeft een basement waarvan het onderste gedeelte gevormd wordt door drie zijden van een achtkant. De profilering van het bovenste deel van het basement komt overeen met die van de kolommen, maar het vlakke deel tussen de beide profiellijsten is aanmerkelijk hoger.
Omdat de oude kap van het eenbeukige koor gehandhaafd bleef, de traveemaat door de voormalige steunberen van dat koor bepaald werd en ook de hoogte van de kolommen min of meer vaststond, kregen de meeste scheibogen een ongebruikelijke vorm. Alleen de beide westelijke bogen kregen hun trekpunten op de aanzetlijn. Het midden van de nieuwe kolommen 9 en 22 staat wat westelijker dan de oude scheiding tussen het hallenschip en het eenbeukige koor. De eerste bogen van het koor konden daardoor een normale vorm krijgen. De volgende traveeën hebben vanaf de bovenkant van het kapiteel eerst een stuk rechtstand dat na ongeveer een halve meter overgaat in de boog. Bij de smalle traveeën in de koorsluiting ligt de aanzet van de bogen nog hoger. De scheibogen zijn vrijwel gelijk geprofileerd als die van het schip, met het verschil dat de schuine kanten hol zijn. De bogen die de scheiding vormen tussen de beide zijkoren en de kooromgang zijn anders geprofileerd dan de scheibogen tussen hoogkoor en zijkoren. Vanuit de vlakke onderzijde gaat aan weerszijden een vellingkant gevolgd door een scheppend hol dat in een kraal overgaat en eindigt in een schuine insnijding naar het muurvlak. In de koorsluiting is boven de vier kapitelen een gebeeldhouwde kraagsteen onder een schalk. Boven kolom 14 is een vrouwenkop met haarkrans waarin een broche (afb. 64), boven kolom 15 een figuurtje met een banderol (afb. 65). Boven kolom is een engelenfiguurtje met fraai geprofileerde vleugels dat een wapenschild draagt (afb. 66). Het beeldhouwwerk van de beide laatste stenen is van hoge kwaliteit en door dezelfde beeldhouwer gemaakt. Boven kolom 17 is een mannenkop met haarkrans, overeenkomend met de kraagsteen boven kolom 14 (afb. 67). Het basement van de schalken bestaat uit een vierkant dat over gaat in een ‘ojiefpeerkraal’. De schalken doorbreken de lijst die oorspronkelijk onder de voorlijst van het houten tongewelf heeft gelegen. Daarboven worden zij bekroond door een fantasierijk geprofileerd gotisch kapiteel. De kleuren daarvan zijn van onder naar boven: zwart, goudoker, rood, blauw en rood. Onder de voorlijst van het houten tongewelf is zowel in de beide zijkoren als in de | |
[pagina 58]
| |
kooromgang aan de kant van de middenbeuk een natuurstenen lijst. In het hoofdkoor is een dergelijke lijst, vanwaar in 1559 de verhoging aanzette. Die lijst is ter plaatse van de schalken in de kooromgang onderbroken. Wat de oorspronkelijke toestand geweest is, kan niet worden achterhaald. | |
BouwwijzeFunderingDe nieuwe muren van het hallenkoor werden gefundeerd op een paalfundering in een roosterwerk, zoals in de voorgaande periode. De oorspronkelijke buitenmuur van het eenbeukige koor is echter gefundeerd op slieten. Het metselwerk werd gesloopt tot 0,76 meter + NAP. Op de oude muren zijn 14 lagen van een kleinere baksteen gemetseld waarop de kolommen 10 tot en met 21 zijn gebouwd[64-2:24] Onder de voormalige triomfboog (aangenomen dat die er geweest is) ligt een slietenfundering, waarvan de bovenkant op circa 1 meter -NAP ligt. Daarover zijn in noord-zuid richting drie kleine spaar- of grondbogen gemetseld. De beide buitenste bogen zetten aan bij de binnenzijde van de muren van het rechtgesloten koor. Op deze bogen werd metselwerk aangebracht waarop een koorhek was geplaatst. | |
OpbouwGeconstateerd is dat men eerst de steunbeer op de noordoostelijke hoek van het hallenschip (39 oost) heeft afgebroken en toen de noordmuur van het koor is opgebouwd[b20:165]. De buitenmuren hebben boven de waterlijst een dikte van circa 72 centimeter, overeenkomend met de lengte van drie bakstenen. De topgevels worden boven de nok van het gewelf een hele steen dunner en buitendaks is de dikte nog maar 1½ steen of circa 35 centimeter. Daarop ligt de natuurstenen afdekking. Het metselwerk van de gevels is in de volgende bouwperioden op dezelfde wijze uitgevoerd. In de hele zuidmuur zijn kettingankers gevonden die aan de brugijzers van de vensters waren verbonden en dus een doorlopende verankering vormden. Die liep ook door in de oostgevel en sloot aan op kettingankers in de gevels en vensters van de kooromgang. De boogaanzetten boven de kolommen van het hoofdkoor zijn door trekstangen verbonden. Ook is een dergelijke stang aangebracht in de beide bogen die de zijkoren van de kooromgang scheiden. | |
KapconstructiesToen de oostelijke sluitgevels van de beide zijbeuken van het hallenschip werden afgebroken, moesten er onder de beide oostelijke kapgebinten van dat schip trekbalken aangebracht worden. Omdat de aanwezige steunpunten niet recht onder de gebintvoeten stonden, liggen de balken ook niet recht onder de gebinten. De strijkgebinten die aan de oostzijde van de beide zijbeuken van het hallenschip stonden, bleven gehandhaafd. De constructie van de kappen is gelijk aan die van de zijbeuken van het ruim zestig jaar oudere schip (afb. 30). De kappen van de zijbeuken zijn met telmerken genummerd van oost naar west en dus ook in die richting opgebouwd. De middenflieringen van de nieuwe kappen werden op primitieve wijze verbonden met de eerste makelaar van de gebinten van het hallenschip want er werd op deze plaatsen geen tweede gebint gemaakt. De gewelfribben van de beide voormalige strijkgebinten waren oorspronkelijk alleen aan de westkant geprofileerd. In hun nieuwe situatie werden ze aan de oostkant enigszins rond bijgestoken maar er ontstond geen volledige peerkraaldoorsnede. Het gewelfbeschot van de nieuwe periode valt hier niet in een groef maar achter een later aangebrachte afdeklijst. Alleen aan de westzijde was de rib rood gekleurd. Daarover is later een keperbeschildering gezet. De sleutelstukken zijn 14 centimeter dik. Aan de voorzijde is een peerkraal met een diameter van circa 6 centimeter uitgeboord en uitgestoken. Aan de onderkant is aan
68 Profilering onderdelen kap hallenkoor: sleutelstuk, gewelfrib, voorlijst.
| |
[pagina 59]
| |
de beide zijden tussen peerkraal en korbeel een hol uitgestoken waarin een rozet is uitgespaard (afb. 68). Opvallend is de kromming naar boven van de oostelijkste balk in het Buitenlandvaarderskoor. De gewelfribben zijn wat breder dan in het schip en voorzien van een hol aan weerszijden dat met een vlak kantje gescheiden is van de peerkraal aan de voorzijde. De sporen hebben een rechthoekige doorsnede, echter minder uitgesproken en minder fors dan die van het hallenschip, variërend van 12,5 × 7,5 centimeter tot 11 × 10 centimeter. In tegenstelling tot het schip zijn zij niet aangelast. In de koorsluiting was de kap in de hoeken vermoedelijk voorzien van stijlen die onder de voorlijst naar beneden doorliepen tot op de hiervoor beschreven kraagstenen. Men noemde zo'n stijl een ‘hangereel’. De onderdelen van de kappen van de noord- en de zuidbeuk van het hallenkoor zijn voorzien van links of rechts gebroken telmerken die ondiep en slordig in het hout zijn gesneden. De merken van de kap aan de noordzijde zijn gesneden aan de oostzijde van de noord-zuid gerichte delen, van de kap aan de zuidzijde aan de westzijde. De noordbeuk heeft gebroken telmerken aan rechter (noord)zijde. De zuidbeuk heeft gebroken telmerken aan de linker (noord)zijde. Op de hanenbalken staat bij beide sporen een merk, waarvan één het gebroken merk. Zie verder het overzicht van telmerken in bijlage 2. Het gewelfbeschot heeft in deze en latere perioden geen bossingen meer, zoals in het hallenschip maar bestaat uit wagenschot, dat met een groef in elkaar gestoken is. In de zuidoostelijke hoek van het Buitenlandvaarderskoor is een hangereel waarin een beeld is uitgesneden. Ook aan de noordzijde in het Vrouwekoor zal een dergelijke sculptuur geweest zijn. Wellicht waren de hangereels in de koorsluiting ook voorzien van houten beelden, zoals ook in andere kerken in zuidwestelijk Nederland voorkomtGa naar eind55. Onder de kruispunten van de ribben in de nok van de tongewelven werden versierde gewelfschotels aangebracht. Beelden en schotels worden later in een apart hoofdstuk behandeld. In de zijkoren kwamen in het begin van de 16de eeuw op de tongewelven schilderingen tot stand, gelijk met die in de beide zijbeuken van het schip. Ook die worden hierna besproken. | |
MaterialenDe bakstenen van de buitenmuren zijn bruin-geel genuanceerd, gemetseld in staand verband en van verschillende formaten van 23 tot 19,5 centimeter lang en 5 tot 4,5 centimeter dik. In de funderingen zijn stenen verwerkt die uit de perioden van het hallenschip, het oudste rechtgesloten koor en het tweede veelzijdig gesloten koor stammen[b20:199]. In boogzwikken boven de kolommen aan noordzijde zijn bakstenen waargenomen die afkomstig zijn van het veelzijdig gesloten koor. Op de funderingsmuren van het eenbeukige koor werden enkele lagen nieuw metselwerk aangebracht waarop de kolommen werden opgetrokken (afb. 47). In de topgevel aan de oostzijde van de noorderbeuk zijn profielstenen aangetroffen, die mogelijk afkomstig zijn uit de sluitgevel van de noorderbeuk van het oudste deel van de hallenkerk of van het eenbeukige koor. Alle natuursteen die aan onderdelen aan de buitenzijde is gebruikt, is Ledesteen, voor parementwerk, zoals de bekleding van de voorzijde van de steunberen, is Gobertanger steen gebruikt. De traceringen van de radvensters zijn van zogenoemde Hasenstoppler of Hohenleie tufsteen, een soort die in de 15de eeuw regelmatig is toegepastGa naar eind56. Ook de scheibogen tussen de zijkoren en de kooromgang zijn van dat materiaal gemaakt. De kolommen tussen hoogkoor en zijkoren zijn van Ledesteen. De laagdikte van de blokken in de schachten is 16 tot 24 centimeter, in de omgang 27 centimeter. De bogen zijn eveneens van Ledesteen. Op de basementen is te zien dat die met de vlecht of steenbijl zijn bewerkt. Spaarzaam is een grove randslag aanwezigGa naar eind57. Ook de halve kolommen en de colonnetten in de kooromgang zijn van Ledesteen met uitzondering van nr. 46, waarvan de schacht geheel in baksteen is opgetrokken. In de kern van het kapiteel van de huidige zuidoostelijke vieringkolom (22) zijn stukken rode zandsteen en trachiet gevonden, kennelijk afbraakmateriaal van de basiliek. De rode zandsteen was schijnbaar als dekplaat voor het kapiteel gebruikt[b20:151]. Op de tekening van Claes Jansz Visscher van na 1612 is in alle vensters een ruitvormig overhoeks glas-in-loodpatroon aangegeven. Dit is de vorm waarin tot het midden van de 16de eeuw beglazing werd aangebracht. Reparaties werden later ook nog wel in deze vorm gemaakt alhoewel vanaf het midden van de 16de eeuw een rechthoekig patroon gebruikelijk wasGa naar eind58. | |
[pagina 60]
| |
69 Profilering toegang Heilig Graf in Buitenlandvaarderskoor. Schaal 1:10.
Het is opvallend dat op alle bekende afbeeldingen tot in de 19de eeuw de daken gedekt zijn met schubvormige leien in zogenoemde Duitse dekking. | |
KoorafsluitingTer afscheiding van het hoogkoor van de zijbeuken en de omgang werd een houten schot geplaatst. Vier vakken in de koorsluiting schijnen nog uit de bouwtijd van het koor te dateren. De gedeelten langs de noord- en zuidzijde lijken gelijk met de koorbanken in een later tijdperk te zijn gemaakt. In de meest noordelijke travee van de kooromgang stond het sacramentshuis. Het schot was daar buitenwaarts omheen gebogen. In de koorsluiting staan de kolommen enigszins excentrisch naar buiten op de funderingsmuren van het koor van 1369. Daar is aan de binnenzijde nog voldoende ruimte om het koorschot op die muur binnen de basementen van de kolommen te plaatsen. Aan te nemen is dat de afscheiding in de koorsluiting direct na het bouwen omstreeks 1460 moet zijn geplaatst. De drie westelijke kolommen van het koor staan midden op de funderingsmuren van het oude koor. Daar bleef te weinig plaats over als het schot geheel binnen de basementen gezet zou worden. De basementen zijn er voor afgehakt en er is een verticale sleuf gemaakt om de stijl van het schot in te plaatsen. Dit zou mede een aanwijzing kunnen zijn dat deze delen van het koorschot niet tot de oorspronkelijke opzet behoren. Er is geconstateerd dat dit schot gelijk gemaakt moet zijn met de koorbanken, die er tegenaan stonden.
In de traveeën 12-13 en 18-19 is het schot enigszins uit de lijn van de kolommen geplaatst om een overgang te vormen naar de iets naar buiten geplaatste delen in de koorsluiting. In deze beide vakken zal ook een toegang opgenomen geweest zijn. In het zakboekje van de Memoriemeesters uit 1522 is de deur aan de noordzijde aangegeven, in het grafboek van 1523 de deur aan de zuidkant. Op deze beide gedeelten van het schot en in de sluiting werd een beschildering aangebracht, die renaissance-motieven vertoont. Delen daarvan zijn nog aanwezig. Op een paneel in vak 12-13 is in een cartouche het jaartal 1531 te zien. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de houten koorafsluiting verwijzen wij naar het hoofdstuk Meubilair en betimmeringen. | |
Schilderingen op de kolommenAan de zijde van het hoogkoor dragen de schachten van de kolommen tapijtschilderingen, afwisselend rood en blauw op een vergulde ondergrond[b6]. Deze schilderingen hebben gediend als achtergrond voor beelden van apostelen. Een langwerpige kale plek in elke schildering duidt de plaats aan waar een dergelijk beeld was aangebracht. Ook op de omstreeks 1555 ommantelde kolom aan de zuidoostzijde van de latere viering is eveneens een goed geconserveerde tapijtschildering aangetroffen[bl7:27]. Onder deze schilderingen zijn resten van een voorgaande beschildering gevonden. Ook de kapitelen zijn gepolychromeerd en de aanzetten van de scheibogen vertonen een versiering in zwarte lijnen. De boog 13-14 boven het voormalige sacramentshuis werd beschilderd in hemelsblauw. Onder alle tapijtschilderingen zijn geschilderde cirkels die vermoedelijk wijdingskruisen omvatten, elk omgeven door een banderol. De kruisen moeten van omstreeks 1460 dagtekenen, omdat er van een latere herwijding geen sprake is. Uit die tijd kunnen ook de oudste schilderingen daarboven dateren. De nog aanwezige overschilderingen zouden uit dezelfde tijd als de koorbanken kunnen dateren, dus uit het begin van de 16de eeuw. Een gedetailleerde beschrijving van deze beschilderingen wordt in een apart hoofdstuk gegeven. | |
Het Heilig Graf aan de zuidzijdeIn het Buitenlandvaarderskoor bevond zich in de meest westelijke travee in de buitenmuur een doorgang van ongeveer 1,10 meter breedte met natuurstenen geprofileerde dagkanten die in verband met het omringende metselwerk zijn opgetrokken (afb. 69). Op de natuursteen is een helder groene kleur aangetroffen. De bovendorpel is recht en erboven is een bakstenen ontlastingsboog. Achter het kozijn wordt de muur opgevangen op een eikenhouten latei. Aan de oostzijde zijn duimen gevonden waarop de deur gedraaid heeft. De dagkant aan die kant loopt vlak langs de steunbeer en in de beer is een ruimte uitgespaard waarin de openstaande deur kon worden opgenomen. Aan de westkant loopt de dagkant schuin weg. | |
[pagina 61]
| |
De opening moet toegang hebben verleend tot een ruimte, waarin een Heilig Graf was opgesteld. Al in 1473 is sprake van het Heilig Graf waarin het Zilveren Schip van de Buitenlandvaarders opgeborgen was[b5:11]. Blijkens een mededeling in het zakboekje van Memoriemeesters was de opening afgesloten met een deur die toegang gaf tot ‘'s Heren Graf’[66:22,33; b9:12]. Het js onduidelijk waarom deze deur zo in een hoek weggewerkt was en hoe de omgrenzing van de ruimte voor het Heilig Graf moet zijn geweest. Voor 1523 zou het Graf al verdwenen zijn, waarschijnlijk omdat het ruimte plaats had gemaakt voor de sacristie[52-4:8]. Omstreeks 1515 kwam een nieuw Heilig Graf tussen het noorderportaal en de Sint-Joriskapel tot stand. De kerk kreeg rond 1520 aan oostzijde tegen de kooromgang ook een kleine kapel waarin een altaar was geplaatst dat gewijd was aan het Heilig Graf. Deze Heilig Grafkapel moet niet verward worden met de ruimte waarin het Heilig Graf was geplaatst. | |
Nog zichtbare delen van het hallenkoorHet zuidelijke zijkoor (het Buitenlandvaarderskoor) is nog geheel in de oorspronkelijke staat aanwezig met inbegrip van de kap. Overgebleven zijn verder de kolommen van het koor met de scheibogen en muurgedeelten erboven, de sluitmuren van zowel het zuidelijke als het noordelijke zijkoor, de muren van de kooromgang en de kap van het noordelijke zijkoor, zij het ingesneden door de latere Mariakapel. | |
Latere bouwactiviteitenCirca 1516: bouw van de sacristie aan de zuidzijde van het Buitenlandvaarderskoor. 1552: bouw Mariakapel aan noordzijde, waarbij de hele noordmuur van het zijkoor werd afgebroken. 1559: verhoging hoofdkoor, nieuwe kapjes op de kooromgang. |
|