De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
[pagina 22]
| ||||||
Deel 1
| ||||||
[pagina 23]
| ||||||
5 Plattegrond eerste stenen kerk. Schaal 1:400.
6 Doorsnede pseudobasiliek, poging tot reconstructie. Schaal 1:400.
| ||||||
1.1 De oudste stenen kerkOpbouw van de ruimteUit opgravingen is de oudste stenen kerk bekend[56-3; 61-3; 62-3; 64-2]. Ten noorden van de huidige rij kolommen tussen het middenschip en de noordbeuk is een doorgaande fundering van circa 41 meter lengte opgegraven (afb. 5). Voor deze fundering zijn sleuven in de opgehoogde grond gegraven[70-2:8]. De muren werden door acht steunberen in zeven traveeën verdeeld. Ook aan de zuidzijde is een fragment van een dergelijke muur blootgelegd, zodat geconcludeerd kan worden dat het schip van de kerk ongeveer 18 meter breed moet zijn geweest. Deze afstand is te breed om met de toen gangbare middelen in één keer overspannen te worden. Weliswaar kent de omstreeks 1280 gebouwde Ridderzaal in Den Haag een overspanning van 18 meter maar die heeft veel zwaardere steunberen dan de oudste stenen kerk hierGa naar eind23. Uit de maten kan worden opgemaakt dat de ruimte door twee rijen kolommen moet zijn verdeeld in een middenschip van ongeveer 8 meter breed tussen de muren en twee lagere zijbeuken van nog geen 4 meter. Aangenomen kan worden dat het dak ononderbroken over de drie beuken doorliep, vermoedelijk met een grotere dakhelling op de middenbeuk dan bij de zijbeuken. Aldus kan men spreken van een pseudobasiliek. Op de hoeken van het gebouw zijn geen steunberen aangetroffen. Het lijkt gewaagd de dwarsdoorsnede van de kerk te reconstrueren. Toch zijn er enkele gegevens die aanwijzingen kunnen zijn voor een poging daartoe (afb. 6). Ten eerste loopt onder de onderste waterlijst van de toren aan de oostzijde aan weerszijden een hoekblok enkele decimeters door. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat dit gedeelte buiten het dak uitstak. Ten tweede lijkt het logisch dat men de latere kap van de middenbeuk boven de kap van de basiliek heeft opgetrokken. De nok van de basiliek moet in dat geval onder de latere trekbalken liggen. Dat zou inhouden dat de dakhelling tamelijk flauw geweest moet zijn, maximaal ruim 45°. Een dergelijke 14de-eeuwse kap met een houten tongewelf is aangetroffen op de Hervormde Kerk te Nieuw-LoosdrechtGa naar eind24. Bovendien tonen de muurstijlen van de balkgebinten onder die kap dat de wand daar uit een houten stijl- en regelwerk heeft bestaan. Er zouden ook hier in de Oude Kerk houten stijlen gestaan kunnen hebben in plaats van stenen kolommen. Het vloerniveau van de basiliek ligt thans op ongeveer 0,10 meter -NAP. De plintlijst aan de buitenkant is waargenomen op 0,45 meter +NAP.
Bij de middenbeuk sloot aan de oostzijde een rechtgesloten koor aan waarvan de maten uitwendig circa 10 × 8,5 meter waren. De muurdikte bedroeg in de aanleg iets minder dan een meter. De bovenkant van het funderingshout lag op circa 1,66 meter -NAP (afb. 7). Het koor had geen steunberen op de hoeken. Schip en koor zijn aan de zuidzijde in verband gemetseld en gelijk tot stand gekomen. Aan de noordzijde is er een verticale bouwnaad tussen koor en schip[64-2:26]. Rechtgesloten koorpartijen werden nog veelvuldig in vroeggotische kerken in het westen van Nederland toegepast van de 13de tot in de eerste helft van de 15de eeuw. | ||||||
[pagina 24]
| ||||||
7 Doorsnede van west naar oost over de funderingen van de fundering van het rechtgesloten koor en de altaarfundering. IPP
8 Fundering van het rechtgesloten koor (rechts) en het altaar. IPP
Dit was onder meer het geval in de kerken te Zevenbergen, Poortugaal, Abbenbroek, Voorhout, Katwijk aan de Rijn, Oegstgeest en Vreeland. Ook de moederkerk te Ouderkerk aan de Amstel had een rechtgesloten koor uit de late 13de eeuw[64-2:28]Ga naar eind25. Op 80 centimeter binnen de oostelijke rechte sluiting bevond zich de oostzijde van een rechthoekig fundament van 2,30 × 1,50 meter. Dat was van binnen open en was gemetseld in hetzelfde steenformaat als de muren van kerk en koor. De wanden waren een steen dik, de oostwand anderhalve steen. Het betreft hier de fundering van het toenmalige hoofdaltaar (afb. 8). Tegen de noordkant van het koor is de fundering van een nevenruimte aangetroffen, wellicht een sacristie.
Aan de westzijde bouwde men een toren, die nog steeds de kern van de huidige toren uitmaakt. Omdat een dergelijk zwaar bouwwerk door het grote gewicht van het massieve metselwerk altijd na de bouw gaat zakken, heeft men vaak een toren niet onmiddellijk aan de kerk vastgebouwd. Meestal liet men eerst een travee open en vulde die pas na enige tijd op. Zo is het ook gebeurt bij de bouw van de eerste stenen kerk van Amsterdam. Bij de opgravingen is waargenomen dat er een bouwnaad zit ten westen van de steunberen die op circa vijf meter ten oosten van de toren werden gebouwd (afb. 9). In de loop van de eeuwen is het torenlichaam (mede door latere verhogingen) sterk verzakt en verdraaid, zodat de meest westelijke travee van het schip in latere perioden sterk werd gedeformeerd. Er zijn resten van een westelijke afsluitmuur gevonden op vijf meter van de toren. De aanzet in de fundering is ongeveer een meter dik, lichter dan van de zijmuren van de kerk. Het gaat hier om een tijdelijke afsluiting die weggebroken is toen de toren en de aansluitende travee klaar waren. De kerk meet van buitenkant toren tot achterzijde koor buitenwerks 60 meter en het schip is buitenwerks 41 meter lang en 18 meter breed. De omvang van deze kerk was veel groter dan die van de moederkerk te Ouderkerk aan de Amstel, die niet meer dan 30 × 8 meter was[64-2:28].
De as van de kerk met toren en rechtgesloten koor ligt ongeveer een halve meter meer naar het noorden dan de as van de latere hallenkerk[64-2:17]. De as van de toren ligt nu in oostelijke richting vrij aanzienlijk naar het zuiden gedraaid. Velen hebben getracht dat te verklaren uit het feit dat de toren van het begin af een andere oriëntatie heeft gehad dan de kerk[49-1]. Wij menen dat dit verschil het gevolg is van de ernstige verzakking en verdraaiing die de toren in het begin van de 18de eeuw heeft ondergaan. In 1738 is daarom een ingrijpende funderingverbetering nodig geweest. De hoofdtoegang tot de kerk was door de toren. Er is geen spoor van aangebouwde portalen aan noord- en zuidzijde van de basilicale kerk gevonden. | ||||||
[pagina 25]
| ||||||
9 Funderingen aan de noordzijde bij de toren. Midden de zijmuur van de zijbeuk van de travee tussen toren en schip van de eerste kerk. Links de hoeksteunbeer van het oudste deel van de eerste kerk. Rechts boven reparatie van 1738 aansluitend tegen de westmuur van de hallenkerk en geheel rechts op de voorgrond de noordwestelijke hoek van de hallenkerk. RdMz
10 Opbouw slietenfundering omstreeks 1300. Schaal 1:50.
Omdat de portalen van de latere fasen van de kerk zich steeds in de vijfde travee vanaf de westzijde hebben bevonden, is het waarschijnlijk dat er ook in die travee een toegang tot de kerk is geweest in de noord- en zuidmuur van de basiliek. | ||||||
MaatvoeringDe traveemaat is gemiddeld circa 4,80 meter. De westelijke travee meet van het hart van steunbeer 2 tot het hart van de huidige westmuur circa 6,20 meter. De oostelijke travee meet ongeveer 6,00 meter. Een verklaring voor deze afwijkende maten is moeilijk te geven[b20:156]. | ||||||
VormgevingVan de vorm van de steunpunten tussen de middenbeuk en de zijbeuken is ons niets bekend. In de reconstructie-plattegrond zijn zij getekend als hadden zij een vierkante doorsnede (afb. 5). Onder de oostmuur van de zuiderzijbeuk is even ten noorden van de huidige kolom 22 een plint aangetroffen met een plintlijst die bestond uit afgeschuinde bakstenen. In het metselwerk boven de scheibogen tussen de schipkolommen van de latere hallenkerk zijn secundair verwerkte geprofileerde bakstenen gevonden. Daarmee kan aannemelijk gemaakt worden dat de vensters in de lage zijgevels van de basiliek bakstenen dagkanten en montants hadden. Er was onder meer een steen met de gehakte aanzet van een afzaat en een vensternegge. Over de vormgeving van het opgaande werk is verder niets met zekerheid te zeggen. | ||||||
BouwwijzeFunderingIn de oudere ophogingslagen zijn sleuven voor de fundering gegraven[b20:148]. Er werden in de lengterichting van de toekomstige muur twee dunne rondhouten (zogenoemde slieten) gelegd op ongeveer 1,20 meter uit elkaar (afb. 10). Daartussen zijn aangepunte paaltjes van circa 2 meter lengte in de veenbodem geslagen, dicht op elkaar. Evenwijdig aan de slieten zijn over de paaltjes aaneengesloten dunnere slieten gelegd. Al deze rondhouten zijn van elzen- of berkenhout. Over dit geheel zijn dwars op de slieten weer slieten gelegd van ongeveer 1,25 meter lengte. In feite is dit alles geen paalfundering maar een grondverbetering. Daarover liggen in de lengterichting ter breedte van de aanleg van de muur eiken platen van 36 tot 44 centimeter breed en (samengeperst) 4 tot 6 centimeter dik. Hierop is de muur aangelegd, circa 1,30 meter breed, die zich naar boven versnijdt. Deze muur staat niet overal in het midden van de paalfundering, die met primitieve middelen in de moerassige bodem ruw uitgezet lijkt te zijn. | ||||||
[pagina 26]
| ||||||
In Ouderkerk aan de Amstel werden onder de funderingen van de 12de-eeuwse kerk eveneens drie lagen hout gevonden die echter niet op paaltjes rusttenGa naar eind26. De bovenkant van het funderingshout ligt voor de hele basiliek op ongeveer 1,25 meter -NAP, met plaatselijke verschillen door zettingen en verzakkingen. Eronder zijn doodkisten gevondenGa naar eind27. Onder de steunberen ligt het funderingshout in dezelfde richting als onder de muren. Bij de aansluiting van de beren op de muren is daardoor ten gevolge van ongelijke belastingen een breuk ontstaan. De funderingen van de steunberen zijn vermoedelijk nog tijdens de periode dat de basiliek overeind stond van de muren afgescheurd. De altaarfundering in het koor bestond uit eikenhouten platen van 40 × 8 centimeter op een ondergrond van kleizoden. De bovenkant van het hout lag op circa 0,80 meter -NAP en de vloer op 0,10 meter -.
Wagenaar (1765) vermeldt dat een gedeelte van de Oude Kerk tot stand zou zijn gekomen zonder heien. Hij noemt als zodanig de Mariakapel en het Hoge Koor. Hierna zal blijken dat dit onjuist is. Latere schrijvers zoals Noach verbinden daaraan de conclusie dat er dan een deel van de kerk op zandgrond zou staan. Deze misvatting zal dan weer het volksverhaal in de hand hebben gewerkt dat de kerk zou staan op een uitloper van het Muiderzand. De realiteit is dat de bovenste goede zandlaag op circa 12,5 meter -NAP ligt. | ||||||
KapconstructieDe middenbeuk van het basilicale schip zal vermoedelijk een houten tongewelf hebben gehad. In de westelijke kuststreken van Nederland en Vlaanderen was dat al sedert de 13de eeuw de gebruikelijke ruimte-overdekking voor dergelijke kerkenGa naar eind28. Vroege voorbeelden zijn in Nederland onder meer te vinden in Nieuw-Loosdrecht en Vreeland. De zijbeuksmuren vertoonden steunberen die hart op hart gemeten circa 4,80 meter uit elkaar staan. Het was kennelijk nodig zijdelingse druk van kapgebinten door het metselwerk op te laten vangen. Niet bekend is of de zijbeuken een open kap of wellicht een overdekking met een half houten tongewelf hebben gehad. Het ontbreken van steunberen in het koor kan erop wijzen dat men daarop een open sporenkap heeft gebouwd. Er was kennelijk geen noodzaak grote zijdelingse druk van de constructie op te vangen. | ||||||
MaterialenHet metselwerk van de funderingen van schip en koor van de basiliek is gemetseld in bruine tot roodbruine baksteen van 28 tot 30 centimeter lengte. De exacte baksteenformaten zijn weergegeven in bijlage 4. Het baksteenformaat van het losse muurstuk 1-2 is iets groter. De aanbouw aan de noordzijde van het koor is van bakstenen die in formaat vrijwel overeenkomen met de noordmuur van de basiliek. In enkele delen is rode zandsteen aangetroffen, onder meer als plintband even ten noorden van de huidige zuidoostelijke vieringkolom. Dit materiaal werd tot in het begin van de 14de eeuw in Noordwest-Nederland gebruikt, is afkomstig uit het stroomgebied van de Wezer in Duitsland en werd via Bremen aangevoerd. De steen wordt daarom ook wel rode Bremer steen genoemdGa naar eind29. In de kern van het kapiteel van de latere kolom 22 is naast rode zandsteen ook trachiet (een vulkanisch gesteente van de Drachenfels aan de Rijn) gevonden, kennelijk afbraakmateriaal van de basiliek. Er is nergens in het opgaande werk Doornikse steen gevonden, een steensoort die tot circa 1325 in westelijk Nederland regelmatig is gebruikt. | ||||||
AanbouwTen noorden van het koor en ten westen van de oostelijke sluitmuur van de noorderzijbeuk van de basiliek is de fundering aangetroffen van een lichter bouwwerk zonder steunberen. Het geheel rustte op slieten waarover berkenstammetjes waren gelegd. Het gebouwtje had slechts een geringe diepte tot de noordmuur van het nieuwe koor. Men heeft wel eens gesuggereerd dat dit een sacristie geweest zou kunnen zijn, maar zeker is dit geenszins. De suggestie dat het latrines (privaten) betrof, is het gevolg van een verkeerde duiding van het woord latrine, dat in de zin van lectrine (lezenaar) uitgelegd moet worden[63:22]. In 1568 wordt in een bestek van kistenmakerswerk in de kooromgang ‘een latrijn voor meester Lucas' stoel’ genoemd[66:25]. De aansluiting op de oostmuur van de noorderzijbeuk van de pseudobasiliek is | ||||||
[pagina 27]
| ||||||
11 Reconstructie toren ca. 1325. Schaal 1:400.
12 Torentrap met gewelfjes. HJ
13 Interieur toren, spitsboog derde verdieping; 1999. HJ
weggebroken bij de bouw van de oostelijke gevel van het hallenschip. Derhalve moet deze aanbouw ouder zijn dan het rond 1390 vernieuwde schip. Er kon niet worden vastgesteld of de fundering van de aanbouw onder steunbeer 11 van het latere koor doorliep en dan bij het rechtgesloten koor zou hebben behoord. De steunbeer is 20 centimeter lager aangelegd dan de aanbouw. Het lijkt erop dat de aanbouw bij het eerste koor behoorde. | ||||||
TorenOpbouwDe stenen romp verhief zich ongeveer 28 meter boven het maaiveld. De toren was ten opzichte van de basiliek zwaar en hoog (afb. 11). Wellicht was het bouwwerk als baken voor de scheepvaart bedoeld. Boven het plint had de toren drie leden. Op de scheiding van het eerste en het tweede lid en het tweede en het derde lid zal een balklaag met een houten vloer geweest zijn en vermoedelijk ook halverwege het tweede en het derde lid. In de noordmuur van het eerste lid is in de dikte een trap van 72 centimeter breed uitgespaard die aan de bovenzijde met een kwartslag in een doorgang naar de torenruimte eindigt. De trap wordt gedekt door een oplopende reeks korte tongewelfjes (afb. 12). Onder aan de trap is aan weerszijden in de muur een sponning, wellicht van een houten kozijn. De bovenzijde ervan ligt nu op 1,50 meter boven de vloer. De opgang van de eerste vloer naar boven gaat verder met houten trappen in het inwendige van de toren. Op circa 1,5 meter boven de waterlijst tussen het eerste en het tweede lid van de toren zit, vrijwel in het hart van de oude torenromp, de onderdorpel van een doorgang, thans naar het orgel. Dat zou de toegang tot de kap van de basiliek kunnen zijn geweest. In het tweede lid is binnen aan vier zijden een diepe nis met schuin naar elkaar lopende dagkanten, overspannen met een spitsboog (afb. 13). Ook in het derde lid waren dergelijke nissen, die nu nog herkenbaar zijn. Bovenin waren galmgaten. In de hoeken zijn eveneens galmgaten geweest, waarvan enkele overspannende boogjes nog te herkennen zijn. In het tweede lid kan zich de luidzolder hebben bevonden, het derde lid omvatte de klokkenstoel met de luidklokken. | ||||||
MaatvoeringDe oppervlakte van de oorspronkelijke toren is vrijwel 9 × 9 meter. De hoogten van de torengeledingen en de breedte van het middelste lid zijn alle ongeveer 9 meter. Zoals uit het verdere verloop van onze beschouwingen zal blijken, vormen de maten 21 | ||||||
[pagina 28]
| ||||||
14 Waterlijst tussen tweede en derde lid op de zuidoostelijke hoek van de toren. Links ommanteling van 1738; 1974. RCN
Amsterdamse voeten, 10½ voet, 7 en 3 voet en ook dezelfde aantallen duimen de basis van het in de verschillende bouwfasen van de Oude Kerk gehanteerde maatstelsel. 8,92 meter is 31½ voet. De juiste maat van de onderste geleding is door verzakking van de toren en ophoging van de omgeving niet meer exact te achterhalen maar kan op deze wijze gereconstrueerd worden. | ||||||
VormgevingDe toren is opgebouwd uit een plint, dat ongeveer een halve meter boven het maaiveld uitkomt, gevolgd door drie geledingen van ieder ongeveer 8,90 meter hoog (afb. 11). Het eerste en het tweede lid en het tweede en het derde lid zijn van elkaar gescheiden door een natuurstenen waterlijst van circa 21 centimeter hoog, die correspondeert met drie lagen baksteen (afb. 14). Het onderste lid is aan de zuid- en noordzijde niet versierd en heeft aan de westkant een ingang. Op het schilderijtje, dat op de zogenoemde Roodeur was bevestigd, zijn de vormen van de kerk tamelijk grof maar wel juist weergegeven (afb. OA 7). Hierop is de ingang omgeven door een hoge spitsboog. Men zou zelfs kunnen concluderen dat de opening door een stijl in twee delen is verdeeld en ieder deel overspannen wordt door een boog. Uiteraard is er een doorgang naar de kerk. Op het schilderijtje is ook zichtbaar dat boven de spitsboogvormige ingang de waterlijst tussen eerste en tweede lid hoger lag. Het tweede lid heeft aan vier zijden een indeling met drie nissen. De middelste nis is circa 2,70 meter breed en met twee bakstenen montants verdeeld in drie vakken. Het veld wordt aan de bovenzijde afgesloten met een stompe spitsboog. De montants eindigen in een vorktracering, de velden erboven waren vermoedelijk met vierpassen versierd. Aan beide zijden van de nis in het midden is een nis van 1,80 meter breed met een middenmontant, gedekt door een spitse spitsboog, waarvan aan de oostzijde een gedeelte in beide nissen is aangetroffen[b19:tek. 9]. De nissen aan de zijkant hebben een eenvoudige V-vormige tracering gehad. Afgaande op de redelijk betrouwbare Loterijprent van 1558 zou boven de vork een vierpas hebben gezeten (afb. OA 6). Het derde lid kende eenzelfde indeling als het lid eronder. Er bevonden zich galmgaten in het middelste vak van de blindnis in het midden en in de aan deze nis grenzende vakken van de beide velden ter weerszijden. Dit is ook op de Loterijprent waar te nemen. Over de vorm van de oorspronkelijke afdekking van de toren zijn wij niet ingelicht. Vermoedelijk is het een eenvoudig tentdak geweest met een dakhelling van niet veel meer dan 60°. Dat is althans de gebruikelijke vorm in het begin van de 14de eeuw geweest. In die tijd was er nog geen goede constructie ontwikkeld om een adequate achtzijdige spits te maken. De zogenoemde ster, die ook nog veelvuldig in de lantaarn van 1565 voorkomt, zal pas omstreeks 1400 tot ontwikkeling zijn gekomen. Aan een zadeldak zoals de ongeveer even oude toren te Oudewater heeft, willen wij hier niet denkenGa naar eind30. | ||||||
Bouwwijze en materialenOok de toren zal zijn gefundeerd op slieten waartussen korte paaltjes de grond in zijn gedreven. Deze gebrekkige fundering is de oorzaak geweest van de ernstige verzakkingen. De toren met de aansluitende muur aan de noordzijde is opgetrokken in baksteen van 27 tot 29 centimeter lengte en 6 tot 7 centimeter dik met zeer dikke voegen. In het tweede lid komen aan de oostzijde stenen voor die iets korter maar dikker zijn. Het metselwerk van de toren is uitgevoerd in staand verband. In het torenlichaam zijn verschillende natuursteensoorten verwerkt. De waterlijsten tussen eerste en tweede lid en tussen tweede en derde lid zijn van trachiet en van rode zandsteen. Op de hoeken zijn steeds zes lagen baksteen afgewisseld door een laag van rode zandsteen ter hoogte van een laag baksteen en met een lengte van minder dan 30 centimeter tot 60 centimeter en meer. Aan de noordzijde van de muurtrap bevindt zich een lichtopening met een latei van rode zandsteen. De opening is later dichtgezet. Enkele treden lager bevindt zich een nis, afgedekt met een latei van Gobertanger steen. Behalve die latei zijn de dektreden van de zes bovenste treden met het bordes van de muurtrap in deze steen uitgevoerd. | ||||||
Datering van de eerste stenen kerk en de torenDe archeologen van het Instituut voor Pre- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam (IPP) dateerden de basiliek in het einde van de 13de eeuw, echter zonder nadere precisering in verband met het ontbreken van betrouwbaar archeologisch | ||||||
[pagina 29]
| ||||||
dateringsmateriaal[62-3]. De toren en het verbindingslid kregen een iets latere datering, omstreeks 1300[67-2]. Op grond van voorgaande gegevens zij wij geneigd het begin van de bouw van de stenen basiliek in het begin van de 14de eeuw te plaatsen en de bouw van de toren kort daarna aan te laten vangen. Het steenformaat en het aarzelende gebruik van staand metselverband in plaats van het tot kort na 1300 algemeen gebruikelijke Vlaamse verband versterken deze mening. Veronderstellingen dat de kerk in 1306 gewijd zou zijn, kunnen wellicht waarheid zijn. | ||||||
Latere bouwactiviteiten
|
|