Houten kappen in Nederland 1000-1940
(1989)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermd7. BoogspantenVoor het overspannen van brede ruimten was de spantvorm, waarbij de krachten als het ware vloeiend van boven naar beneden worden geleid, favoriet. De spitsboog bleef de vormgeving van kerkruimten beheersen. Voor grote hallen was een ongeveer ellipsboogvormige doorsnede veel gebruikt. Voor al deze vormen werden spanten ontwikkeld, gebruikmakend van nieuwe technieken. | |
a. Schenkel- of PhilibertspantenPhilibert de l'Orme (1512-1577), bouwmeester te Lyon en bouwkundig raadsman van koning Henri II van Frankrijk, ontwikkelde in 1561 een houten boogspant, dat werd samengesteld uit korte planken, ca. 1,3 m lang met de hoogte in de spantrichting, in de vorm van een cirkelsegment. Dergelijke planken kunnen worden aangeduid als schenkels. Deze schenkels liggen in twee of meer lagen tegen elkaar met verspringende stuiknaden. De spanten staan dicht bij elkaar en worden gekoppeld met planken. Men kon op deze wijze overspanningen maken tot 15 m. In Frankrijk heeft deze constructiewijze in de 16de eeuw slechts een beperkte toepassing gehadGa naar eind12.. De wedergeboorte van de spanten ‘à la Philibert de l'Orme’, zoals zij in een bestek van 1863 van de Cavalleriekazerne te Amsterdam werden genoemd, werd in 1783 bewerkstelligd bij de bouw van de Halle au Blé te Parijs door de architecten Legrand en Molinos (NL 36). De constructie evolueerde naar gebogen spanten, opgebouwd uit op elkaar gespijkerde schenkels, die vaak alleen aan de bovenzijde rond gezaagd zijn (afb. 616). Wij duiden dit type aan als schenkelspant.
616. Principe van een gespijkerde schenkelconstructie.
| |
[pagina 309]
| |
Men kan deze spanten gebruiken om er in elke gewenste vorm een dak omheen aan te brengen. Dat kan gebogen dakvlakken hebben of gebroken zijn als Mansardedak. Uitermate groot belang hechtte men in de ontstaanstijd en in de 19de eeuw aan materiaalbesparing, die met deze constructie bereikt kon worden. J.D. Pasteur beschreef de Philibertspanten in zijn Bouwkundig Woordenboek (1850) als volgt: ‘Met veel minder kosten en minder bouwstoffen kan men zulke wijde ruimten overspannen, wanneer men gebruik maakt van een kapwerk volgens de uitvinding eens Franschen bouwkundige, Philibert de l'Orme genaamd, die in de 16de eeuw leefde, en vele zulke daken ontworpen en uitgevoerd heeft. Daar men thans, vooral aan militaire gebouwen, veel gebruik maakt van de kapwerken, of althans het hoofddenkbeeld derzelve in uitoefening brengt, zoo achten wij het noodig daarvan een duidelijk denkbeeld te geven. Een dakstoel volgens Philibert de l'Orme, bestaat uit twee houten cirkelbogen, welke van onderen met pen en gat of met tanden in den zolderbalk of in daartoe afzonderlijk aangebragte liggers rusten en, van boven zamengevoegd zijnde, den vorm van een Gothisch wulf uitmaken. Ieder dezer cirkelbogen is zamengesteld uit korte planken van 1 ½ à 2 el lengte, 4 duim dikte en 25 tot 30 duim breedte. Deze planken worden dubbel, drie- of viervoudig, naar mate het gebind sterk moet zijn, zoodanig op en tegen elkanderen gelegd, dat iedere voeg door het midden eener plank gedekt wordt, en dat al de planken op het middelpunt, waaruit de boog geschreven is, aanloopen. Door het midden der zamenvoegingen worden langwerpig vierkante gaten gesneden, van 10 duim lengte en 3 duim breedte, en daardoor ribbetjes of regels van dezelfde afmetingen gestoken, waarin aan iedere zijde des planken dakstoels een gat is geboord, van 2 ½ duim vierkant. Door deze gaten worden houten wiggen geslagen, welke het gansche zamenstel opsluiten en tot één geheel maken. Men heeft daarbij geene spijkers noodig, dan om de planken bij het oprichten zamen te houden, waartoe men ook houten pinnen kan gebruiken, die naderhand weder kunnen worden uitgetrokken. In den top des wulfs of in de nok, vereenigen zich de beide bogen tegen eene, op haren kant gestelden, plank, van 10 of 12 duim dikte, waarin zij met tanden gewerkt worden, of zij worden half en half op elkander gekeept, eenen soort van vork uitmakende, waarop de nok rust. Eene menigte zulke dakstoelen, naast elkander gesteld en door de boven genoemde ribbetjes of regels (liernes, tringles) als het ware aaneengeregen, maken een wulf uit van eenen onbegrijpelijke sterkte; dewijl het geheel uit, op hare kanten gestelde, planken bestaat. Aan dit wulf kan men zoodanige gedaante geven, als men verkiest. De planken bogen kan men inwendig met latten benagelen en plafonneren, of met dunne planken bekleeden, en deze beschilderen. Van buiten benagelt men dezelve insgelijks met latten, om daaraan gewone pannen af te hangen of met planken voor een leijen dak. Beide deze bedekkingen kunnen zonder zwarigheid op de bolle vlakte, welke zulk een dak daarstelt, worden aangebracht, mits de bogen met groote stralen zijn beschreven, hetwelke gemeenlijk geschiedt. Is echter de ronding voor zulke bedekkingen te sterk, dan kan men klossen tegen de dakstoelen nagelen, en daarop gordingen leggen, welke vervolgens de spanribben, enz. van een gewoon dak dragen. Bij zeer wijde bespanningen kan men de volgens Philibert de l'Orme zamengestelde kappen ook door hangwerk versterken, door het aanbrengen van twee dakstoelen boven elkander, waarvan de bogen met verschillende stralen zijn beschreven, en waarvan de onderste aan den bovenste wordt gehangen. Deze voorzorg is bijzonder aan te raden, wanneer eene zaal met een ton- of koepelwulf moet gedekt worden, hetwelk minder vermogen bezit, om het dak te dragen, dan het Gothische wulf. De voordelen, welk de kappen volgens Philibert de l'Orme opleveren, zijn menigvuldig en niet te miskennen. De voornaamste zijn de volgende: 1. Dat zij niet alleen veel minder hout vorderen dan gewone kappen, en dus minder wegen, en minder kosten; maar dat men geen hout van groote afmetingen behoeft, hetwelk doorgaans de kostbaarheid van deze bouwstof uitmaakt. Men kan uit de slechtste en kromst gewassen boomstammen nog zeer goede planken van 1 tot 2 el lengte zagen, dat bijna alles is, wat men tot zulk een dak noodig heeft. 2. Dat zij niet alleen ligter zijn dan gewone daken, maar ook loodregter drukken, dewijl de onderdeelen der bogen bijna te lood op de zolderbalken staan. 3. Dat zij de meest mogelijke ruimte op de zolders aanbieden, en dat deze ruimte noch door bindbalken, noch door korbeelen, hanebalken, schooren en wat dies meer zij, belemmerd wordt. 4. Dat bij gebouwen, welke geenen zolder noodig hebben, ook gene zolderbalken of zoldering behoeven te worden aangebragt, omdat de kap zelve eene zeer schoone zoldering of plafond aanbiedt. Dat men dus ook geene of geen noemenswaardige zijmuren behoeft op te trekken, maar de dakstoelen op goede penanten of fonderingen, welke weinig of niet boven den beganen grond verheven zijn, kan stellen. Het is daarentegen ook niet te ontkennen, dat een zamenstel van zoo vele kleine houtdeelen, welke alleen met houten wiggen zijn opgesloten, met der tijd, door het onvermijdelijke uitdroogen en trekken derzelve, geheel los moet geraken, en daardoor deszelfs kracht moet verliezen. Het is waarschijnlijk om deze reden, dat men zich in de Nederlanden wel van planken dakstoelen volgens Philibert de l'Orme bedient, maar de planken behoorlijk zamenspijkert, daarop gordingen legt, welke op klossen rusten, en overigens de spanribben en gewone bedekking op deze gordingen aanbrengt, namelijk dat men in de vork van iederen dakstoel eenen makelaar heeft gesteld, om de nok te dragen. Men gebruikt tot zulke dakstoelen gewoonlijk greenen deelen; doch men kan zich ook van dennen, olmen of esschen bedienen. Voor eene spanning van 5 tot 6 el neemt men de planken 25 duim breed en 4 duim dik, en spijkert die dubbel op elkander. Voor eene spanning van 35 tot 40 el behooren zij 40 duim breed en 15 duim dik te zijn, en insgelijks dubbel op elkander genageld te wezen. De afmetingen voor spanningen, tusschen deze uitersten invallende, kan men naar evenredigheid berekenen; doch men kan zoo wel 4 duims planken drie dik op elkander spijkeren, als 6 duims planken dubbel. Bij zulke dikke dakstoelen zal | |
[pagina 310]
| |
617. Bergen op Zoom, Markiezenhof. Schenkelspanten, na 1862.
618. Schema van spitsboogvormige schenkelspanten.
men echter wèl doen, schroefbouten in de plaats van spijkers te gebruiken. Het komt er overigens hoofdzakelijk op aan, dat de bogen volkomen naar den cirkel worden uitgeslagen, en dat alle voegen op het middelpunt aanloopen. De straal, waarmede men den boog beschrijft, wordt het gevoegelijkst een derde groter dan de hoogte van dien boog genomen. Zulks hangt echter ook veel af van den vorm, welken men aan het dak wil geven. Bij bovengenoemde afmetingen kan men de dakstoelen voor alle bespanningen 3 el uit elkander plaatsen. Die, welke de hoekkepers moeten dragen, worden met al de halve dakstoelen, welke tusschen en naast deze een weinig schuin komen te staan, en die met eenen grooteren straal dan de overige beschreven zijn, van boven met de nok in eenen zelfden makelaar vereenigd.’ N.B.: een (Nederlandse) el is een meter, een (Nederlandse) duim is een centimeter. Er waren ook auteurs, die waarschuwden voor het gebruik van Philibertspanten omdat er naar hun mening veel nadelen aan de constructie kleefden. Met name het aanbrengen van de gordingen op de vaak niet meer dan twee planken brede schenkels leverde problemen opGa naar eind13..
619. Utrecht, Jansveld 12, Margarethahof, einde 18de eeuw. Reconstructie oorspr. toestand.
| |
Toepassingen in NederlandDe oudste bekende schenkelspanten in Nederland dagtekenen uit het einde van de 18de eeuw. Bij de bouw en verbouw van militaire gebouwen paste de genie talrijke malen schenkelspanten toe, onder meer aan de manege te Breda (1827), het Markiezenhof te Bergen op Zoom na 1862 (afb. 617), de Cavalleriekazerne te Amsterdam (1863), het militair hospitaal te Doesburg (1880) en de Marechausseekazerne te Eindhoven (1909). In het kasteel van Woerden werden behalve rechthoekige ruimten ook een achthoekig keukengebouw overdekt met een kap met schenkelspanten, die een gebroken dak dragen. De schenkelspanten zijn in verschillende constructie-uitvoeringen en vormen toegepast. De schenkels kunnen met verspringende stuiknaden op elkaar gespijkerd zijn (afb. 616). Een ander type heeft ter weerszijden van de stuiknaden twee bouten, die aan beide zijden van het spant twee ijzeren strippen vastklemmen, waarmee de schenkels op elkaar bevestigd werden. Een variatie op dit thema kent kruislings aangebrachte strippen. De schenkelspanten zijn in verschillende vormen uitgevoerd. De eenvoudigste vorm is één rondlopende halfcirkelvormige boog. Twee cirkelsegmenten konden ook tot een spitsboog worden samengevoegd (afb. 618). De spantdelen kunnen elkaar ook kruisen en in de richting van het dakbeschot doorlopen. Een derde vorm kent twee knievormige spantbenen met rechte stukken, die elkaar in de nok ontmoeten. Tenslotte kennen wij een type met kruisende cirkelsegmenten en rechte stukken, die elkaar bij de nok ontmoeten. Op de schenkelconstructie kan ook een driehoekige constructie geplaatst zijn van normaal massief hout, een zogenoemde spruit. In de spanten kunnen nog elementen voorkomen als een verticale makelaar van het hoogste punt van het boogspant naar de nok, die een nokgording ondersteunt. Ook kan een horizontale hanebalk voorkomen en eventueel kunnen er schuingeplaatste schoren zijn. Deze elementen kunnen ook dubbel zijn uitgevoerd, aan weerszijden van het schenkelspant. Het dakbeschot en de dakbedekking kunnen worden gedragen door latten, die direct op de gebogen spanten zijn bevestigd, door sporen van de nok naar de muurplaat, of door horizontale gordingen, die zowel op hulpconstructies als op de spantbenen kunnen rusten. Meestal zijn de spanten boven een zoldervloer geplaatst en voor lagere niveau's aan het gezicht onttrokken. Bij hallen en representatieve ruimten zijn zij wel van beneden zichtbaar. Dan is er vaak meer zorg aan de afwerking besteed. | |
[pagina 311]
| |
620. Vijlen, R.-K. pastorie, XIXA.
621. Amsterdam, Westergasfabriek, 1855. Ketelhuis in machinegebouw.
622. Amsterdam, Westergasfabriek, 1855. Ketelhuis in machinegebouw. Detail van gebout schenkelspant.
Er zijn ook bestaande daken versterkt met schenkelspanten, onder meer in de Hervormde kerk te Uithuizermeeden (Gr.).
De Hollandsche Maatschappij schreef tussen 1850 en 1860 jaarlijks een prijsvraag uit voor een modern boerderij-ontwerp. Bij de gepubliceerde ontwerpen is opvallend, dat er veelvuldig gebruik is gemaakt van schenkelspantenGa naar eind14.. Op de spanten rustten gordingen, waarover ‘juffers’ (daksparren van rondhout), vaak gedekt met riet. Ook bij uitgevoerde boerderijen uit de tweede helft van de 19de eeuw vinden wij schenkelspanten, zoals in de stal van ‘Den Eng’, Middenweg O.1 bij Wijk-bij-DuurstedeGa naar eind15., waar de schenkelspanten geplaatst zijn op de gebruikelijke stalgebinten, bestaande uit twee stijlen en een balk. Er is een korbeel tussen de beide stijlen en de balk. Interessant is hier het samengaan van een traditionele constructie uit het zogenoemde hallehuis met een moderne kapconstructie.
Ter illustratie bespreken wij hier enkele specifieke voorbeelden van spanttypen, zonder daarmede volledig te willen en kunnen zijn. Eén van de oudste bekende voorbeelden van schenkelspanten is aangetroffen in het pand Jansveld 12 te Utrecht (NL X 56a) en dateert uit het einde van de 18de eeuw (afb. 619). De spitsboogvormige spanten waren versterkt met een makelaar en een hanebalk en met stijlen langs de borstwering op de vloerbalken. Tussen de stijlen en de hanebalk zijn korbelen aangebracht, die met pen-en-gat zowel in de stijl als de hanebalk verbonden zijn. Inkepingen voor zware latten aan de bovenzijde van de schenkels tonen aan, dat het dak een gebogen vorm heeft gehad. Wellicht is het met lood gedekt geweest.
Vijlen (L.), Vijlerberg 33. Eerste helft 19de eeuw. Overspanning 7,5 m (afb. 620). De spanten bestaan uit halfcirkelvormige bogen van 15 cm hoogte. De schenkels zijn 2,5 cm, 9 cm en 2,5 cm dik, waarbij de dikte van het middelste deel opvalt. De lengte van de schenkels is groot: 2 tot 3 m. De schenkels zijn tweezijdig gespijkerd, het hout is ongeschaafdGa naar eind16..
Amsterdam, Westergasfabriek, machinegebouw en meterhuizen, 1855 (NL X 57). Overspanning resp. 11 m en 5,5 m (afb. 621, 622). De spanten bestaan uit halfcirkelvormige bogen van twee lagen schenkels, die met bouten aan elkaar verbonden zijn. De stuiknaden met zijn kruislings aangebrachte strippen aan weerszijden versterkt. De spantbogen lopen een eind langs de muren naar beneden en worden met blokkelen aan de muurplaat verbonden. Het dakvlak wordt gedragen door rechte kapbenen. De nok is met een makelaar verbonden aan de boogspanten. Opvallend is de visgraatvormig aangebrachte binnenbeschieting van het dak, die een windverband vormt. De horizontale krachten worden door de muren opgenomen. Bij de grootste overspanning zijn later trekstangen aangebracht. | |
[pagina 312]
| |
623. Arnhem, Jansstraat 24, achterhuis.
624. Delft, Burgwal 20, 1830.
625. Amsterdam, Cavalleriekazerne, hoofdgebouw, 1863.
626. Rotterdam, Wijnhaven 15.
Arnhem, Jansstraat 24. Eerste kwart 19de eeuw. Overspanning 6,25 m (afb. 623). De spanten bestaan uit spitsboogschenkels, die gepend zijn in een makelaar. De schenkels zijn gespijkerd, 24 cm hoog en samengesteld uit drie lagen van 2,2, cm, 3,0 cm en 2,2 cm dik. De lengte van de schenkels is 1,5 m. De spantbenen steunen op sloffen, dwars op de richting van de balklaag eronderGa naar eind17..
Delft, Burgwal 20, voormalige pastorie van de Sint Jozefskerk, 1830. Overspanning 11,65 m (afb. 624). De spanten bestaan uit twee elkaar kruisende cirkelsegmenten, die samen een spitsboog vormen en ‘in verband’ zijn gemaakt met rechte spantbenen onder de dakvlakken. De schenkels zijn gespijkerd op opgebouwd uit vier lagen. De hoogte van de schenkels is 25 cm, de lengte is ca. 2 m.
Amsterdam, Cavalleriekazerne, hoofdgebouw, Sarphatistraat 112, 1863. Overspanning 12,5 m (afb. 625). De kap bestaat uit 25 hele en 10 halve spanten (waarvan 4 als hoekkeper en 6 in de eindschilden). De vijf halve spanten bij de kopgevels zijn ingelaten in een zeskante makelaar. De spanten zijn opgebouwd uit schenkels, die aan elkaar gebout zijn naast de stuiknaden van de beide lagen. Onder twee bouten is in de hoogterichting aan weerszijden van het spant een ijzeren strip aangebracht. De schenkels zijn 35 cm hoog, 6 cm dik en 1,70 m lang. Volgens het bestek zijn die van dennehout. Zij rusten door middel van ijzeren schoenen op de ijzeren vloerbalken, met uitzondering van de vier hoekspanten, die op eiken sloffen staan. De spanten zijn met twee blokkelen van 12 × 17 cm aan de muur bevestigd.
Rotterdam, Wijnhaven 15. Overspanning 6 m (afb. 626). De spanten bestaan uit knieschenkels met een makelaar en een hanebalk. De schenkels zijn 25 cm hoog en beneden samengesteld uit stukken van 0,7 en 1 m lengte; het bovenste rechte deel is ca. 3,5 m lang.
Breda, voormalige manege van de Koninklijke Militaire Academie, 1827. Overspanning tussen de muren ca. 22 m. Gesloopt 1962 (afb. 627). Het bestek van deze kap is in bijlage A 18 opgenomen. Deze kap is een ‘huzarenstukje’ van constructiekunst geweest. De spanten waren opgebouwd uit elkaar kruisende cirkelsegmenten, die een vlakke spitsboog vormden en ‘in verband’ waren gebouwd met rechte spantbenen onder de dakvlakken (afb. 628). De schenkels bestonden uit twee lagen van 5 cm dikte en 40 cm hoogte. De rechte spantbenen waren samengesteld uit vier lagen hout van 5 × 50 cm. Op vele plaatsen waren ijzeren beugels ter versterking aangebracht. De schenkels waren zeer overvloedig op elkaar gespijkerd. De makelaar was opgebouwd uit twee stukken van ieder 19,5 × 19,5 cm doorsnede. De spanten stonden 1,35 m uit elkaar tegen inwendige steunberen in de zijmuren, die mede de enorme zijdelingse druk moesten opvangen. | |
[pagina 313]
| |
627. Breda, voorm. manege, 1827. Interieur (1961).
628. Breda, voorm. manege, 1827. Doorsnede over kap, met details.
| |
[pagina 314]
| |
629. Barneveld, De Schaffelaer, 1852.
Barneveld, Huis De Schaffelaer, 1852. Architect: A. van Veggel, 's-Hertogenbosch. Overspanning 10 m (afb. 629). Deze spanten zijn eigenlijk geen schenkelspanten in de betekenis, zoals die hiervoor steeds als afgeleide van het systeem van Philibert de l'Orme is gehanteerd. De spanten zijn opgebouwd uit twee cirkelsegmenten, die een vlakke spitsboog vormen en opgebouwd zijn uit twee van elkaar door een ruimte van ca. 3 cm gescheiden schenkels. Op het spant staat een spruit met een makelaar van 5 cm dikte, die tussen de beide 4 cm dikke schenkels is ingelaten. De voet van de schenkelspanten bestaat uit twee delen met een niet-parallelle boven- en onderzijde.
630. Laag-Keppel, Keppelse IJzergieterij, ca. 1840.
| |
[pagina 315]
| |
631. 's-Hertogenbosch, Zuidwillemsvaart 177, zijvleugel Schilderstraat, kort voor 1854.
| |
b. EmyspantenBij schenkelspanten zijn rechtop staande planken gebruikt. Wanneer men gebogen spanten zou willen maken van platliggende en op elkaar gestapelde planken of latjes, zal men die planken moeten buigen. Die techniek werd met name in de scheepsbouw reeds enige eeuwen toegepast door middel van verhitting. De kunst is om die buiging permanent te doen zijn. In de late middeleeuwen en de 16de eeuw werd gebruik gemaakt van kromgegroeid eikehout. Naaldhout verdraagt geen kromme delen. Men kan proberen het te forceren met beugels, bouten, deuvels en andere verbindingsmiddelen, maar steeds zal het naaldhout proberen weer zijn oorspronkelijke stand in te nemen. Omstreeks 1825 vond de Franse genie-kolonel Emy voor excercitiehallen een mogelijkheid om grote steunpuntloze overspanningen te maken. Hij vormde boogspanten, die gevormd werden uit planken, die liggend op elkaar werden gestapeld. De delen werden in de dikterichting gebogen en afwisselend op elkaar geklemd door middel van bouten en van beugels, die om het pakket planken werden geklemd. In Frankrijk en later in Duitsland zijn op deze wijze gebogen kapspanten gemaakt, maar de verschillende delen konden iets van elkaar verschuiven. Storm van 's Gravesande behandelt deze constructiewijze in zijn Handleiding voor kadetten van de genieGa naar eind18.. Omstreeks 1840 (a)Ga naar eind19. werd voor de Keppelse IJzergieterij te Laag-Keppel (Gld.) een giethal gesticht met een overspanning van ca. 18 m. Daartoe bouwde men een kap met een heel opvallende constructie, die gelijkenis vertoont met de principes van Emy (afb. 630). De negen kapspanten werden ieder gemaakt van twee krom gebogen boomstammen van ongeveer 13 m lengte. Deze ondergingen hiertoe een bijzondere behandeling. De stam werd vanaf het worteleinde, dat een diameter had van ongeveer 33 cm, in de lengte middendoor gezaagd tot ruim 3 m onder de top. Vervolgens werd van ca. 70 cm van de onderkant aan weerszijden van de eerste zaagsnede een andere gemaakt, eveneens tot ruim 3 m onder de top. De beide laatste sneden lopen dus niet door tot de onderkant. Vervolgens werd de stam kromgebogen. Na het buigen werden er aan de voet van de stam en even boven het sterkst geknikte deel een ijzeren bout door aangebracht, haaks op de zaagsneden. Ook werden er 13 tot 16 smeedijzeren beugels, bestaande uit twee met smeedijzeren krammen naar elkaar getrokken delen, om geklemd. Op deze wijze ontstonden knieboogspanten, die in de afgelopen anderhalve eeuw weinig vervorming hebben ondergaan. Wel moesten er trekstangen ter hoogte van de 4,5 m boven het maaiveld gelegen kapvoet worden aangebracht. De toppen van de gebogen spantbenen werden heel traditioneel in een makelaar gepend en verbonden door een hanebalk, die met bouten aan de spantbenen is verbonden. Aan de onderzijde is na het buigen tussen de binnenste en de buitenste zaagsnede een hoogteverschil van ca. 17 cm opgetreden tengevolge van het verschil in straal van de beide delen ter weerszijden van de middelste, doorlopende zaagsnede. Om dit verschil te fixeren is in het midden behalve de al genoemde bout ook een eiken deuvel met een rechthoekige doorsnede van 10 × 4,5 cm ingebracht, schuingeplaatst ten opzichte van de vezelrichting van het hout. Een effectieve werking hiervan kan betwijfeld worden (D 31:43). In het vlak, dat wordt gevormd door de rechte bovenzijden van de spanten, zijn over twee spanten doorlopende windschoren bevestigd, die over twee spantvakken doorlopen. Op de spanten rusten aan weerszijden van het dak vier gordingen en in het midden ligt een nokgording op de makelaars. Over de gordingen zijn sporen gelegd, die een pannendak ondersteunen. De kap werd in 1988 gesloopt. De zijvleugel aan de Schilderstraat van het voormalige Huize Sint Agnes, Zuidwillemsvaart 177 te 's-Hertogenbosch, daterend van kort voor 1854 (b), heeft een kap met Emy-achtige spanten (afb. 631). Zij zijn vervaardigd uit grenehout. Aan de onderzijde van de 20 cm hoge spantbenen is over een lengte van ongeveer 2,5 m een vijftal parallele zaagsneden aangebracht, waarna deze gedeelten gebogen zijn. Er zijn vier bouten door geboord met een ronde vaste kop en aan de andere zijde een moer op schroefdraad. Op de spanten rusten aan weerszijden twee gordingen en er is een nokgording. Over de gordingen werd een staand dakbeschot getimmerd. De kap was door stucwerk aan het zicht onttrokken maar is thans na een renovatie wel zichtbaarGa naar eind20.. Ook in Delft zijn enkele panden, waarin dergelijke gebogen spanten voorkomen, onder andere Oude Delft 29/31 en 150 (vermoedelijk 1875) en Koornmarkt 34Ga naar eind21.. | |
[pagina 316]
| |
632. Scheveningen, O.L. Vrouwe van Lourdeskerk, 1924.
| |
c. Volwandige spantenMen kon een spant maken, waarbij de ruimte tussen spitsboog en daklijn massief met hout gevuld is. Een voorbeeld daarvan vormt de kap van de O.L. Vrouwe van Lourdeskerk te Scheveningen, die in 1924 werd gebouwd naar ontwerp van C.M. van Moorsel. De spanten werden berekend door ir. L.H. Huyds (NL 33,X: fig. 232). Er zijn vijf kapspanten met een spanwijdte van ruim 20 m (afb. 632). Die rusten op 4,75 m boven de vloer op kolommen van gewapend beton. De spanten zijn berekend als driescharnierspanten. Om een topscharnier te vormen zijn de boutgaten onder de knoopplaten in een van de beide spanthelften ovaal gemaakt. Iedere spanthelft heeft een I-vormige doorsnede, waarvan het lijf wordt gevormd door kruislings over elkaar gespijkerde delen. Deze dubbele laag is aan weerskanten betimmerd met dunne delen. De liggende delen van de I, de flenzen, bestaan uit vier ribben, die aan het lijf en aan elkaar gekoppeld zijn door bouten. De bovenflens is recht, de onderflens spitsboogvormig gebogen. Daartoe zijn de ribben voor de onderrand gebogen in hete stoom. | |
[pagina 317]
| |
633. Haarlem, Ger. kerk Kloppersingel, 1926. Constructieschema.
| |
d. VakwerkspantenOp bijzondere wijze is in 1926 van vakwerkspanten gebruik gemaakt bij de overkapping van de gecompliceerd gevormde ruimte van de Gereformeerde kerk aan de Kloppersingel te Haarlem, naar ontwerp van B.T. Boeyinga volgens de berekening van ir. J.H.J. op den Oordt (afb. 633). Op twee topgevels rust een nokligger O in vakwerk van 22,70 m lengte. Loodrecht erop is een hoofdspant I van 27 m breed en 18 m hoog. Het is berekend als een driescharnierspant. Evenwijdig aan dit hoofdspant staan drie spitsboogvormige vakwerkspanten (IV, III en V), evenwijdig met de nokligger twee soortgelijke spanten (VI en VII). De knooppunten van de vakwerken zijn verbonden met bouten en moeren en kramplatenGa naar eind22. (zie hoofdstuk IV-11: Verbindingsmiddelen). Onder de kap is een gecompliceerd stucgewelf aangebracht. Boeyinga ontwierp in hetzelfde jaar een kleinere soortgelijke kerk te Bergen (N.H.), overspannen met elkaar doorsnijdende schoorwerken, eveneens met stucgewelven. Op de kruising staat een dakruiter, die rust op twee elkaar kruisende vakwerken, die boven in de schoorwerken liggen (NL 33,X: fig. 846). | |
e. Gelamineerde spantenKarl Friedrich Otto Hetzer (1846-1911) heeft in Weimar de plankjes voor een gebogen spant voor het eerst op elkaar gelijmd, waardoor wel een onverbrekelijk geheel ontstond (NL 35). De brede kant van de planken volgt de onderrand van de constructie. Er werd een besparing aan materiaal en gewicht bereikt door de doorsnede van een spant niet rechthoekig maar I-vormig te maken. In 1907 kwamen de eerste spanten van op elkaar gelijmde plankjes, de zogenoemde gelamineerde spanten, op de markt. De dakvorm kan de spantvorm volgen, maar er zijn ook vele gebouwen, waarbij de dakvorm niet parallel loopt aan de spantlijn. | |
[pagina 318]
| |
634. Amsterdam, voorm. RAI-gebouw, 1922. Interieur.
635. 's-Hertogenbosch, Veemarkt, 1930. Interieur.
| |
[pagina 319]
| |
636. Kapelle-Biezelinge, Veilinghal, 1929. Detail van spanten.
637. Delfshaven (Rotterdam), Ger. kerk.
Sedert 1921 zijn deze constructies in Nederland gefabriceerd en toegepast. Over het algemeen zijn het driescharnierspanten, soms vlak paraboolvormig, soms in de vorm van kniespantbenen, die elkaar onder een stompe of rechte hoek in de nok ontmoeten. De beide benen van een spant kunnen eventueel verschillend van vorm zijn, zodat een asymmetrisch spant ontstaat. Ook andere spantvormen kunnen worden samengesteld uit gelamineerde onderdelen. Er zijn op deze wijze zeer boeiende constructies en ruimten ontstaan. Een bekend voorbeeld was de tentoonstellingshal van de RAI (Rijwiel- en Automobiel-Industrie) aan de Ferdinand Bolstraat in Amsterdam, die in 1922 gebouwd was en in 1977 gesloopt is. De hal had een overspanning van 30 meter (afb. 634). De grootste overspanning die op deze wijze in Nederland tot stand is gebracht, treft men aan in de Groenoordhal te Leiden, gebouwd in 1968 en 75 m breed. Gelamineerde spanten zijn ook toegepast bij kerken (Hersteld Apostolische Gemeente te Enschede, 1921; Gereformeerde kerk te Wezep (Gld.), 1939), scholen (aula van het Gymnasium te Alkmaar, 1939), garages (Arnhem, 1924), hallen (Veemarkt te 's-Hertogenbosch, 1930, afb. 635; Van Zijll fabriek te Blerick (L.), 1936), boerderijen (Wieringermeer, 1939), opslagloodsen (veiling Kapelle-Biezelinge (Z.), 1929, afb. 636; zoutloods te Almelo, 1937, zoutloods van de MEKOG te Velsen; NL 33,X: 125) en vele andere gebouwtypen. Een bijzonder gebruik van gelamineerde boogspanten werd gemaakt in de Gereformeerde kerk te Delfshaven (NL 33,X: fig. 243). Het interieur wordt overdekt door een houten tongewelf, waarvan de dragers gelamineerde bogen zijn, ook in de kruising. Daarboven wordt het dak gedragen door een vakwerkachtige gordingenkap die op de boogspanten rust (afb. 637). |
|