6. Vakwerk
Een vakwerk is een constructie, waarbij balken en staven volgens een stelsel van driehoeken aan de uiteinden of kruislings door middel van kruishouten of schoren tot een onwrikbaar geheel verbonden worden. Onderdelen van een kapconstructie kunnen als vakwerk zijn uitgevoerd, zoals spantbenen van schoor- en springwerken. Ook kunnen spantbenen in een vakwerk aan de bovenzijde beweeglijk aan elkaar zijn verbonden, zodat een driescharnierspant is ontstaan.
Een vlak dak, een nok of een horizontale goot kunnen worden ondersteund door vakwerkliggers.
Vakwerken worden soms gebruikt om in combinatie met schuingeplaatste delen een vlak dakgedeelte te formeren. Er ontstaat dan een zogenoemd uitgeschoven spant (zie afb. 612).
Reeds in de 19de eeuw waren vakwerken voor kapconstructies toegepast. Men had echter de consequenties van een optimaal gebruik van de mogelijkheden nauwelijks doorzien.
Van de Manege, die koning Willem II in 1846 aan de Nassaulaan in 's-Gravenhage liet bouwen, bleven twee modellen van de kapspanten bewaard (afb. 613). Beide zijn ontworpen als een soort vakwerk met kruisschoren in het onderste gedeelte.
Het gebouw werd in 1853 omgebouwd tot kerk. Daarin bevonden zich gietijzeren kolommen, die optisch het stucgewelf ondersteunden (afb. 614). Eén van de modellen komt daarmee overeen, zodat dit als voorbeeld bij de bouw gediend zal hebben. De kerk werd in 1971 afgebroken onder handhaving van de voorgevel.
Het model toont een vakwerkligger, die rust op de ijzeren kolommen. De onderbalk bestaat uit twee delen, die in het midden gelast zijn. De ligger is doorgetrokken tot de beide zijmuren. Het schuine dak loopt van kolom tot kolom. De gedeelten tussen de schuine dakvlakken en de gekanteelde borstweringen waren vlak afgedekt. Het stucgewelf hing aan schenkels, die het onvolledige model gedeeltelijk toont.
612. Schema van een uitgeschoven vakwerkspant.