Houten kappen in Nederland 1000-1940
(1989)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
2. DakbedekkingenDe komst van dakbedekkingsmaterialen, die het ook in het natte Nederlandse klimaat mogelijk maakten een geringe dakhelling te maken, is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de kapconstructies in de 19de eeuw. Met dakpannen en leien was het onmogelijk een dak enigermate waterdicht te krijgen bij een helling van minder dan 35o. Machinaal vervaardigde dakpannen stonden een iets geringere dakhelling toe. Met lood was het in principe mogelijk, maar het grote gewicht en de hoge kosten maakten, dat deze toepassing beperkt bleef tot kleine oppervlakken en kleine overspanningen. Koper is weinig toegepast omdat het in Nederland een kostbaar materiaal was en omdat het zich bij horizontale naden in schuine daken moeilijk waterdicht laat maken. Toen het bladzink sedert omstreeks 1818 in Nederland werd aangevoerdGa naar eind3., met name uit Luik en omgeving, was men in staat grote dakvlakken met een geringe helling tegen redelijke kosten waterdicht te maken. Dit maakte het bovendien mogelijk te voldoen aan het ideaal van de neoclassicistische architectuur: de dakhelling van 22½o. Zink kwam ook de industriële bouwkunst te hulp. Met dit materiaal was het mogelijk naden tussen glasplaten in lichtkappen afdoende af te dekken. Met name de ontwikkeling van de zogenoemde patentroeden is van groot belang geweest (afb. 589). Zink werd ook toegepast in ruitvormige elementen, de zogenaamde losanges, die waterdicht in elkaar sloten en mogelijkheden boden tot het dekken van gecompliceerde dakvormenGa naar eind4.. Verzinkte ijzeren platen, meestal gegolfd, boden geen mogelijkheden voor duurzame representatieve architectuur. Hetzelfde geldt voor asbestcement, ook wel aangeduid met de handelsnaam Eternit. De gebitumineerde papierachtige materialen deden omstreeks 1840 hun intrede in Nederland. In die tijd experimenteerde Soetens met zijn ‘kunstlood’, een gebitumineerd bordpapier. Het was brandgevaarlijk en niet bestand tegen sneeuw- en regenwaterGa naar eind5.. Is. Warnsinck meldde in 1843Ga naar eind6., dat sedert 1838 Marsuri de Cequirre in Parijs waterdicht hennepvilt (chanvre imperméable) fabriceerde. Het was een soort vilt uit hennep of andere plantaardige vezels, door vette, harsachtige of bitumineuze stoffen verbonden en aan sterke drukking of persing onderworpen. Het werd verhit tot 50-75o R (70-94o C). Wij zouden dit materiaal dakvilt noemen. Warnsinck beveelt het aan voor landelijke en ‘economische’ gebouwen, niet voor publieke of kostbare gebouwen. In twee (sic!) jaren, waarin hij het materiaal toepaste, hield het zich goed.
589. Schematische doorsnede over een patentroede.
Duurzaam was het evenwel niet. Opvallend is, dat de auteur het hennepvilt wel vergelijkt met lood, maar over zink niet wordt gerept. Eerst in 1858 besteedden de Bouwkundige Bijdragen uitvoerig aandacht aan dat materiaal. Ook de rietbedekking bleef in gebruik, met name bij landelijk bouwwerken, zelfs wanneer gebruik werd gemaakt van niet-traditionele spantconstructies. |
|