Houten kappen in Nederland 1000-1940
(1989)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
IV. Na 1800 | |
[pagina 295]
| |
1. InleidingIn het eerste gedeelte van de 19de eeuw volgden de constructies van de kappen voornamelijk de traditionele bouwwijzen uit voorgaande perioden, zoals die van generatie op generatie door de timmerlieden werden uitgevoerd. Binnen het systeem van de gilden werd de kennis vooral mondeling van meester op leerling doorgegeven. Ontwikkelingen gingen vrijwel nooit sprongsgewijs maar zeer geleidelijk. Dit betekent, dat de daken meestal gedragen werden door horizontale gordingen in de lengterichting van het dak. Zij rusten op dwars daarop geplaatste kapspanten, die opgebouwd zijn uit schuin gestelde elementen. Die volgen ongeveer de dakhelling en zijn daarbij onderling verbonden door horizontale balken. Soms zijn de spanten opgebouwd uit verschillende elementen boven elkaar, zoals dat reeds sedert de middeleeuwen gebruikelijk was bij Nederlandse kapconstructies. Bij wat grotere overspanningen of samengestelde bouwlichamen zijn de constructies soms ingewikkelder, maar toch vrijwel steeds gebaseerd op de traditionele principes. In de nu volgende periode was kenmerkend voor de Nederlandse daken, dat de dragers van de dakbedekking en de dakhuid (meestal het dakbeschot en de gordingen), de kapspanten, steeds haaks op de lengterichting van de kap zijn geplaatst, op een afstand van enkele meters uit elkaar. Aan het einde van de 18de eeuw werd het gildestelsel door de Franse overheersers opgeheven. Dat had met name voor het bouwbedrijf in Nederland grote gevolgen. Het systeem van dagonderwijs, zoals dat door de gilden sedert eeuwen was gehanteerd, verviel. Het stelselmatig opleiden van leerlingen en de strenge regels, waaraan dat gebonden was, verdwenenGa naar eind1.. De tamelijk geïsoleerde toestand van ieder ambacht als gesloten eenheid in zichzelf maakte plaats voor een open systeem. Aanbestedingen van bouwwerken vonden niet meer plaats per ambacht maar als geheel onder algemene aannemersbedrijven. De hoofdaannemer van een bouwwerk was niet langer een excellente vakman maar eerder een organisator en ondernemer, die uiteraard veel verstand had van het totale bouwvak, maar niet alle beroepen zelf beheerste. Er was al enkele eeuwen een andere ontwikkeling gaande, die in Nederland nog weinig van invloed was geweest op de kapconstructies. In het middeleeuwse stelsel van gilden en bouwloodsen waren bouwmeesters en anderen, die van invloed waren op het bouwproces en op de constructiewijzen, steeds uit het bouwvak afkomstig. In de tijd van de renaissance traden er, met name buiten de Nederlandse landsgrenzen, ontwerpers op van gebouwen en constructies, die in eerste instantie opgeleid waren als kunstschilders, wiskundigen of vestingbouwers. Zij bedachten nieuwe zaken op papier, ver van de bouwplaats, iets dat voorheen in het geleidelijk verlopende ambachtssysteem onmogelijk was. In Nederland was met name Jacob van Campen een dergelijke figuur, die bij de bouw van het stadhuis van Amsterdam nieuwe vormen en constructies inbracht. Bij de kapconstructies waren in het buitenland soortgelijke ontwikkelingen gaande, maar die zijn vóór de 19de eeuw vrijwel niet tot Nederland doorgedrongen. Ook de komst van de bouwtechnici, opgeleid in technische instituten als de Ecole Polytechnique te Parijs (sedert 1794) en later in Nederland de Polytechnische School te Delft is van grote invloed geweest op denkwijzen en bouwwijzen. Het gildestelsel was geen belemmering meer, daar de bouwleiding in handen werd gelegd van meer technisch opgeleiden. Dit maakte het mogelijk, dat nieuwe ontwikkelingen een open veld vonden. De meer esthetische vorming van toekomstige architecten en bouwkundigen vond in de eerste helft van de 19de eeuw vooral plaats in de avondscholen. Deze zijn niet van invloed geweest op technische ontwikkelingen. Ook de noodzaak van grotere en nieuwe typen gebouwen voor de industrie en veranderende architectonische inzichten vormden de aanzet tot nieuwe constructies. Hout was op zichzelf soms niet zo geschikt voor de nieuwe doeleinden. Toch bleek het in de 19de eeuw mogelijk er ruimten van 22 m breed mee te overspannen. In de 20ste eeuw namen de mogelijkheden nog toe. Een ander nadeel van hout, met name van de naaldhoutsoorten, die in de 19de eeuw voor balken en kappen werden gebruikt, is de mogelijkheid tot snelle aantasting door schimmels onder vochtige omstandigheden, waardoor verrotting optreedt. Toch heeft het hout zijn belangrijke positie als constructiemateriaal in de 19de eeuw en de periode voor de Tweede Wereldoorlog niet verloren, alhoewel het toen al veel in belangrijkheid heeft moeten inboeten. Eerst werd terrein prijsgegeven aan het ijzer en staal en later nog veel meer aan het gewapend beton. Deze tendens heeft zich na 1945 voortgezet. Er is evenwel voldoende reden om in de volgende bladzijden uiteen te zetten welke typen houten kapconstructies in de periode van 1800 tot 1940 tot ontwikkeling kwamen en welke mogelijkheden zij boden. De belangrijke rol van het ijzer, met name bij de verbindingen en als | |
[pagina 296]
| |
587. ‘Gewapende balk’ naar Heynincx, 1845.
verbindingsmiddel, zal eveneens aan de orde gesteld worden. Wanneer men houten kapconstructies uit de genoemde periode in de literatuur wil bestuderen, stuit men op een aantal problemen. In Nederland hebben de houtconstructies daarin weinig aandacht gekregen. Het waren dan ook geen echt spectaculaire ontwikkelingen, die te vermelden waren. De meeste vakboeken uit de 19de eeuw zijn in Duitsland uitgegeven of waren Nederlandse bewerkingen van buitenlandse uitgaven. De Duitse constructies verschilden echter wezenlijk van de Nederlandse. Wij zetten dat hiervoor al uiteen. In Nederlandse tijdschriftartikelen is het onderwerp weinig ter sprake geweest. In standaardwerken, zoals de delen IX en X van Constructie van gebouwen van J.G. Wattjes, worden een aantal voorbeelden besproken. Sommige van deze gebouwen bestaan thans nog, andere zijn helaas afgebroken. Dat laatste geldt ook voor een aantal constructies, die in de loop van de jaren door medewerkers van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werden opgemeten en gedocumenteerd.
588. Schema van een onderspannen balk.
| |
Samengestelde balkenDe invoering van nieuwe technieken voor draagconstructies ging niet zonder problemen. E.S. Heynincx, die een nieuw systeem bedacht voor samengestelde balken (hij noemde het gewapende balken), beklaagde zich in 1845 over de toepassing van de stedelijke keuren op het timmerenGa naar eind2.. Het is overigens de vraag of zijn balkconstructie (afb. 587) wel veilig en effectief was, ondanks de berekeningen. De tekening in het artikel geeft een balk weer van slechts 8,30 m lengte. In plaats van een massieve balk van ca. 30 × 30 cm doorsnede bestond zijn balk uit drie planken van 7,3 × 30 cm en de nodige vulstukken, zodat de materiaalbesparing niet groot was. In de tekening ontbreken de bouten, die waarschijnlijk nodig waren en ook andere zaken zijn onnauwkeurig weergegeven. Wij hebben die in onze afbeelding gecorrigeerd. Het voorbeeld is illustratief voor het experimentele stadium, waarin de vernieuwing van houtconstructies zich rond 1850 bevond. Uit experimenten met balken kwamen ook kapconstructies voort. Wanneer een balk werd voorzien van een ijzeren spanconstructie aan de onderzijde, bestaande uit een verticale staaf in het midden en twee gespannen staven van deze staaf naar de uiteinden van de balk, kon het hout geringere afmetingen hebben (afb. 588). Twee van deze zogenoemde onderspannen balken schuin tegen elkaar geplaatst leverde het principe van het hierna te bespreken Polonceauspant op. |
|