Houten kappen in Nederland 1000-1940
(1989)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
525. Schermerhorn, Herv. kerk, zuider zijbeuk. 1636.
526. Amsterdam, Westerkerk, 1623.
| |
[pagina 265]
| |
3. Houten gewelvena. Normale houten tongewelvenIn de zich vernieuwende architectuur van de protestantse kerken waren de architectuurvormen vaak geënt op de renaissance en het classicisme. Op het platteland werden veelal verschraalde vormen van de gotiek gevolgd. In de kapconstructies en kapvormen trad weinig vernieuwing op. Het houten tongewelf bleef het beeld bepalen. In de roerige tijden van 1572 tot 1575 werden in Holland en Zeeland tientallen dorpskerken verwoestGa naar eind16.. Bij de herbouw werden vele weer voorzien van een kap met een houten tongewelf volgens de traditionele constructieprincipes en vormen, meestal zonder nokgording. Opvallend is, dat in geen van deze gevallen meer dan één gewelfrib werd gemaakt. Ook in deze tijd bleef een gewelfbeschot soms lang achterwege. De tongewelven van de kerk te Zoeterwoude (Z.H.) (type I.b.t1+a.1) waren tot omstreeks 1860 onbeschoten, het koor zelfs tot de restauratie van 1950-'57. | |
Gebinttype I.b.t1.1/2De Grote kerk te Edam, verbrand in 1602, herkreeg eveneens kappen met tongewelven, zonder schaar- of nokgebinten op de spitsbooggebinten. Er zijn gehakte telmerken. De kappen van het oostelijk deel en het ‘kruijswerk’ werden in 1603 gemaakt door Willem Jansz Benning en die op het westelijk deel werden in 1622 aangenomen door Jan Jansz Vijselaer, ‘een man wel stijfzinnig dog van veel vernuft’Ga naar eind17.. Alles werd nog in eiken gemaakt. De kerk te De Rijp werd nog na de dorpsbrand van 1654 herbouwd met een eiken kap, die vrijwel de middeleeuwse constructies volgt. | |
Gebinttype I.b.t1+rIn 1634-'36 werd de kerk te Schermerhorn (N.H.) gebouwd, met in de middenbeuk houten tongewelven, waarop een spruit met opgelegde flieringen. De zijbeuken hebben halve tongewelven van de gebruikelijke constructie (afb. 525). Op één van de trekbalken prijkt groot de naam van Jan Jansz Vijselaer. | |
Gebinttype I.b.t1+a+nDe Nieuwe kerk te Amsterdam verbrandde in 1645 door onachtzaamheid van een loodgieter. De kappen van de lichtbeuk werden geheel in eiken herbouwd volgens de spitsbogige vorm. Boven de gewelven kwamen schaargebinten en nokgebinten. | |
Gebinttype I-II.b.t3+a+nNa een brand in 1654 werden de kappen van de Grote kerk te Culemborg herbouwd met drie gewelfribben, een schaargebint en een nokgebint op de spitsbooggebinten. Aan te nemen is, dat deze kap een copie is van die, welke er voor de brand was.
Na de Franse inval van 1672 moesten enkele kerken van een nieuw dak worden voorzien, onder andere de kerken te Bodegraven en Woerden. Beide kerken kregen een kap met houten tongewelf naar oud model, geheel in grenehout. Bij de laatste kap uit 1678 werd achter het tongewelf een gording in het dakvlak aangebracht en één boven het gewelf. Daarboven is een schaargebint met flieringen en gordingen en een nokgebint. De kap werd nog voorzien van gehakte telmerken.
Het spitsbooggewelf paste niet in de classicistische ontwerpen van Hendrick de Keyser. Ook hij ontwierp kerkgebouwen met houten tongewelven, die een ellipsvormige doorsnede kregen. De spantopbouw, die uiteraard door een stadstimmerman werd bepaald, wordt gekenmerkt door een tamelijk hoog schaargebint, waarin de nok van het tongewelf op ongeveer 1 m onder de schaarbinten ligt. In de Zuiderkerk te Amsterdam (1603-'11) staan daarop schaargebinten en nokgebinten (gebinttype I.b.a(t)+a+n). In de twintig jaar later gebouwde Westerkerk (afb. 526) ontbreken trekbalken. In het onderste schaargebint is tussen de korbelen op ongeveer twee meter onder de dekbalk een extra balk aangebracht, die voor een deel de trekkrachten zal opnemen. Het bovenste schaargebint heeft een stijl in het midden en de nok van het gewelf is opgehangen aan een korte stijl tussen het schaarbint en de aparte balk (type I.0.a(t)+aqs+n). Op deze wijze is een constructie gemaakt, die nog tamelijk dicht bij het middeleeuwse type staat. De gewelfribben zijn echter uitgegroeid tot gordelbogen in de vorm van een brede band met cassettes. De kap van de Jezuïtenkerk te Antwerpen, gebouwd in 1621 door dezelfde Marcus Anthonius, die ook de kap van de Grote kerk te Goes bouwdeGa naar eind18., had ook een houten tongewelf en kapgebinten met een tussenbalk en een dekbalk. De kap ging bij een brand in 1718 verloren.
Talrijke andere kappen in Noord-Holland kregen of herkregen een houten tongewelf. Vele, zoals de Westzijderkerk te Zaandam, gebouwd in 1638-'40, en de kerk te | |
[pagina 266]
| |
527. Krommenie, Herv. kerk, 1658.
Krommenie, in 1658 hersteld, hebben normale (grenen) schaargebinten, waarbinnen een los tongewelf is geformeerd, op ongeveer dezelfde wijze als dat in Friesland in de 16de eeuw gebeurde. Dat had tot gevolg, dat het tongewelf niet meer hoog spitsbogig in de kap opging, maar een gedrukte ellips- of halfcirkelvormige doorsnede kreeg. De aanzet van het gewelf kwam ook verder naar binnen te liggen. Dat werd bewerkstelligd door een brede geprofileerde plaat, die over de trekbalken werd gelegd (afb. 527).
528. Schermerhorn, Herv. kerk, beschildering zuider zijbeuk, 1636.
Ook buiten het oorspronkelijke gebied van de houten tongewelven kwam deze typisch Nederlandse overdekking in de 17de en 18de eeuw tot stand, onder andere in de provincie Groningen, zoals in de kerk te Midwolda, gebouwd in 1738-'40.
In een aantal gevallen werd een tongewelf aangebracht onder de kap, daarvan geen deel uitmakend. Deze categorie wordt hier niet behandeld. | |
b. BeschilderingenDe middeleeuwse traditie van het beschilderde houten tongewelf werd in Noord-Holland in de 17de eeuw in een andere, maar weer geheel eigen vorm voortgezetGa naar eind19.. Zowel bij nieuwe kerken als bij herbouw na verwoesting in de eerste periode van de Tachtigjarige Oorlog werd de traditie voortgezet. In de omstreeks 1635 gebouwde kerk te Schermerhorn werd het gewelf geheel versierd met ornamenten, die grotendeels aan de plantenwereld werden ontleend. Op een geelgroene ondergrond werden op de velden in de zijbeuken wingerdranken en gestileerde bloeiende planten geschilderd (afb. 528). Ook in de koorsluiting (in deze Hervormde kerk nog als herinnering aan de middeleeuwse bouwwijze aangebracht) zijn bloem- en wingerdornamenten (afb. 529), maar in de middenbeuk is een meer sobere versiering van heraldische lelie's gemaakt. De trekbalken zijn blauw geschilderd. In de kerk van Beets zal in dezelfde tijd op de middeleeuwse houten gewelven een soortgelijke beschildering zijn aangebracht, die wat eenvoudiger van vormgeving is. In het aangrenzende dorp Oudendijk werd in 1649 een nieuw kerkje gebouwd, waarin nu nog resten van een beschildering als te Schermerhorn en Beets te zien zijn.
529. Schermerhorn, Herv. kerk, beschildering koorsluiting, 1636.
| |
[pagina 267]
| |
In de kerk te Hensbroek, gebouwd in 1657, is het gewelf lichtgeel met groene ribben. Op 10 cm van de ribben is op de gewelfvelden een groene bies geschilderd. De voetplaat onder het gewelf is rood gemarmerd. In de kerk te Krommenie werden bij de restauratie, die omstreeks 1965 werd uitgevoerd, op de gewelven onder latere verf- en witsellagen kleuren gevonden, die overeenkomen met die te Schermerhorn. Er zijn geen ornamenten, alleen maar gekleurde biezen. Toen men deze kerk herbouwde in 1658, werden de trekbalken geschilderd als waren zij van rood marmer (afb. 527). Enkele jaren na de ontdekking van de schilderingen in Krommenie kwamen in de kerk te Heemskerk, eveneens een herbouw na verwoesting rond 1572, restanten van weer andere kleurige gewelfschilderingen tevoorschijn. Op een groene achtergrond waren er op het tongewelf met grote krullen ornamenten in lichtgeel aangebracht. De gewelfribben zijn groen met rode biezen, de trekbalken rood met lichtgele ornamenten. In de kerk van het naburige Beverwijk werd in 1592-'94 op de zuidbeuk een nieuwe kap gezet. Eerst in 1636 is het gewelf beschilderd, zoals blijkt uit een jaartal op een muurplaat. Op de ribben zijn vermiljoenrode biezen op een grijsgroene ondergrond. Op de kruisingen van de ribben staan okergele klaver-vier-vormige figuren geschilderd. | |
c. Het stadhuis van AmsterdamIn 1648 begon het bouwen van het nieuwe stadhuis van Amsterdam. Nadat in 1652 het oude stadhuis afbrandde, moest het nieuwe gebouw versneld bruikbaar gemaakt worden. De geheel eiken kappen van de vleugels kregen zwaar gedimensioneerde gebinten van een traditionele opbouw. De kap van de grote zaal, thans Burgerzaal genoemd, heeft een overspanning van ca. 16m tussen de muren en zou te zijner tijd een houten tongewelf moeten omvatten. De constructie van de kap is bekend van tekeningen uit 1701Ga naar eind20. (afb. 530). In feite gaat het hier om kloek uitgevoerde schaargebinten zonder trekbalken. De zijdakvlakken stonden onder een hoek van 70o, het middendeel was vrijwel vlak en zal met lood gedekt zijn geweest. De dakbedekking zal gerust hebben op gordingen, die in de tekeningen ontbreken. Er bleef een model bewaard, dat sterke overeenkomst vertoont met de kapconstructie van de Westerkerk (afb. 531). Al spoedig na de bouw, in 1660, openbaarden zich gebreken, die vooral het gevolg waren van het feit, dat er nog steeds een tijdelijke bedekking was van dakpannen, die niet aangestreken waren en dus veel water doorlieten. In 1685 werd besloten een nieuwe kap te ontwerpen. Nadat
530. Amsterdam, Paleis, Burgerzaal. Oorspronkelijke kap van 1660 naar tekeningen van N. Listingh.
531. Amsterdam, Paleis, Burgerzaal. Model van niet uitgevoerd ontwerp, 1700.
| |
[pagina 268]
| |
532. Amsterdam, Paleis, Burgerzaal. Tekening van N. Listingh met ‘Dry Concepten Ontwerpen’, 1700.
| |
[pagina 269]
| |
533. Amsterdam, Paleis, Burgerzaal. Maquette van uitgevoerd ontwerp, 1700.
de tekeningen door de raad goedgekeurd waren, werd aan de burgemeesters een machtiging verstrekt om de nieuwe kap te laten plaatsen. De begrotingen van verschillende timmerlieden liepen zo ver uiteen en waren zo hoog, dat het project voorlopig niet werd uitgevoerd. In 1699 werd nieuwbouw onafwendbaar geacht. Hans Jansz van Petersom (stadstimmerman sedert 1667), Hubert Kramer (ook bekend als Herbert Cramer, stadsmetselaar), Adriaan de Jonge (timmerman, 1646-1719Ga naar eind21.) en Joachim van Gent inspecteerden de kap en kwamen tot de conclusie, dat de meeste balken en stijlen aangetast waren door schimmels. De kap zou ‘veel bequamer met minder hout’ gemaakt kunnen worden. De zijmuren waren door de druk van de trekbalkloze spanten tot 9 cm uitgeweken. Er werd een aantal ontwerpen gemaakt voor de kap, waarvan modellen van spanten en maquettes bewaard blevenGa naar eind22. (NL X 60). Daaronder zijn ontwerpen van Steven Vennecool, alle variaties op het thema schaargebint zonder trekbalken met tongewelf. Eén ervan vertoont rondgezaagde en vastgeboute schenkels. In 1701 werd de oude kap afgebroken. Opvallend is, dat Nicolaas Listingh, die gravures van de ontwerpen (afb. 532) maakte, constateerde, dat de kap met enige versterkingen behouden had kunnen blijven (bijlage A 17). Hij vond het gebrek aan lichtopeningen, eigen aan een houten tongewelf, het grootste bezwaar. De nieuwe kap vond hij zwakker dan de oude. Deze nieuwe kap werd uitgevoerd in eikehout, dat door de stad uit voorraad werd geleverd, volgens een ontwerp van Adriaan de Jonge en Peterson d'Oude. De constructie (afb. 533) ging uit van het schaargebint, waarvan het bovenste deel door middel van een hangwerkconstructie versterkt is, zodat het schaargebint minder zal doorbuigen en de horizontale krachten op de muren worden beperkt. Het dakbeschot wordt gedragen door kepers op gordingen. Het gewelf werd in 1705 beschilderd onder leiding van de graveur en schilder Jan Goeree. | |
[pagina 270]
| |
534. Amsterdam, Grote Hoogduitse synagoge, 1671. Schaal 1:200.
535. Amsterdam, Port. Isr. synagoge, 1675. Schaal 1:200.
| |
d. Gecompliceerde kerkdakenDe kerken van Hendrick de Keyser gingen nog uit van het principe van de basiliek of de pseudobasiliek, voorzien van een aantal dwarskappen en konden dus overdekt worden met tamelijk traditioneel geconstrueerde kappen met een houten tongewelf. Moeilijker werd dat bij de kerken, die op een plattegrond van een Grieks kruis werden gebouwd. Hierbij werden, zoals bij de middeleeuwse kruiskerken, in het midden zware kilkeperbalken rond een koningstijl geplaatst, waaromheen meestal traditionele schaargebintkappen met houten tongewelven werden gemaakt. Op de kruising staat vrijwel steeds een toren, die soms van grote afmetingen kan zijn. De eerste kerk, die op deze wijze werd gebouwd, was de Noorderkerk te Amsterdam, die in 1620-'23 is opgetrokken. De kap zal zijn gemaakt naar plannen van de stadstimmerman Hendrick Jacobsz Staets. Aan vier zijden is het dak tegen de topgevels beëindigd met een wolfeind. De kapspanten hebben trekbalken en boven het tongewelf een schaargebint en een nokgebint. De gewelfribben hebben ook hier de vorm van een brede band met cassettes. De Nieuwe of Noorderkerk in Groningen (1660-'64) kreeg een vrijwel identieke vorm. De Grote kerk in Maassluis, tussen 1629 en 1639 gebouwd naar ontwerp van Arent Lambrechtsz, heeft een soortgelijke opbouw als beide voorgaande kerken. De kruisvorm maakte het mogelijk de trekbalken te laten vervallen, omdat de dwarsmuren de zijdelingse druk kunnen opvangen. Tijdens de bouw is het ontwerp van de kap gewijzigd, omdat de kerkmeesters vreesden voor de stabiliteit van het gebouwGa naar eind23.. De kap, waaraan de timmerman Maerten Gillisz van der Pijpen uit Dordrecht werkte, heeft een opbouw met gebinten van twee schaargebinten en een nokgebint. Op Amsterdamse wijze is in het onderste schaargebint een extra balk tussen de schaarstijlen aangebracht op de hoogte van de top van het tongewelf. In 1648-'50 werd aan de westzijde een toren gebouwd naar ontwerp van Arent van 's-Gravesande, ter vervanging van de houten kruisingstoren, die gevaar opleverde. De Nieuwe kerk te Haarlem, in 1646-'49 gebouwd naar ontwerp van Jacob van Campen, is weliswaar gebouwd op de plattegrond van een Grieks kruis, maar kreeg een west-oost gericht middendak, dat doorsneden wordt door drie parallelle daken in noord-zuidrichting. Ook hier zijn geen trekbalken. Aan de geveleinden kregen deze daken een eindschild, dat aan de dakvoet begint. De houten gewelven, die wel een kruis vormen, worden daarom aan noord- en zuidzijde beëindigd met een eindveld. De gewelven werden beschilderd met wapensGa naar eind24.. De kerken te 's-Graveland (1657-'58) en te Oudshoorn (thans Alphen aan den Rijn, 1663-'65), ontworpen door Daniël Stalpaert, kregen kruisdaken met vier eindschilden. Ook de tongewelven werden op die wijze afgesloten. In 's-Graveland zijn in de ‘viering’ getimmerde schijngordelbogen | |
[pagina 271]
| |
536. 's-Gravenhage, Nieuwe kerk, kapplattegrond. Gem. archief 's-Gravenhage.
537. 's-Gravenhage, Nieuwe kerk, doorsnede. Gem. archief 's-Gravenhage
in het gewelf. In Oudshoorn zijn die geschilderd, compleet met cassetten. Het timmerwerk werd er aangenomen door Hans Jansz van Petersom, later stadstimmerman van AmsterdamGa naar eind25.. In beide kerken ontbreken trekbalken. In de Oosterkerk te Amsterdam, gebouwd 1669-'71 naar ontwerp van Daniël Stalpaert, werd het houten tongewelf aangebracht onder de trekbalken. Het bevindt zich dus niet in de kap, waardoor de trekbalken niet zichtbaar zijn. Het gewelf loopt zelfs voor de ramen langs. De spanten zijn op traditionele wijze opgebouwd uit twee schaargebinten en een nokgebintGa naar eind26.. Ook hier eindigen de daken in een driehoekig schild boven de horizontaal afgesloten gevels, zoals bij de eerder genoemde kerken van Stalpaert. De Hervormde kerk te Westzaan (N.H.) uit 1740 heeft gewone topgevels. Er werd in de kap een stucgewelf gemaakt. De in 1773-'75 naar ontwerp van de Amsterdamse stadsdirecteur J.E. de Witte opgetrokken kruisvormige Hervormde kerk te Ouderkerk aan de Amstel heeft houten gewelven. Alle hiervoor genoemde kerken kregen een kap, waarvan de constructie de tradities volgt. De Grote Hoogduitse Synagoge te Amsterdam, onder directie van Daniël Stalpaert in 1670-'71 tot stand gekomen, is een halvormig gebouw bestaande uit een middenbeuk van 7,7 m breed met twee iets lagere en smallere zijbeuken, gedekt door houten tongewelven. De kap heeft een ingewikkelde constructie, waarbij zijdelingse krachten op muren en kolommen zoveel mogelijk vermeden zijn (afb. 534). De kap is nog gebouwd volgens het principe van de sporenkap met schaargebinten. De aannemer was Gilles van der VeenGa naar eind27.. De Portugese Synagoge in Amsterdam (1671-'75) heeft een kap met een soortgelijke opbouw (afb. 535). Omdat de middenbeuk er een breedte heeft van ruim 10 m, is daar in het midden een zakgoot nodig. Ook hier werd het timmerwerk aangenomen door Gilles van der VeenGa naar eind28.. De Nieuwe kerk in 's-Gravenhage, ontworpen door de timmerman Pieter Noorwits en de bouwmeester Barthold van Bassen, is in 1656 gebouwd op een gecompliceerde plattegrond, gevormd door een rechthoek met zes absiden (afb. 536, 537). Met vele koningstijlen, kilkepers en schoren kwam hier een stabiel geheel tot stand, waarbinnen ook houten tongewelven met vijf ribben in de doorsnede bedoeld waren. Er werd geen groef in de spanten gemaakt, waarin het beschot zou moeten sluiten. Wel werden op de kruispunten onder de koningstijlen en van de gewelfribben gesneden rozetten aangebracht. De absiden worden overdekt met lagere koepel-tongewelven met een rib halverwege, die aansluiten op de onderste van de vijf uit de hoofdkap. De vier jaar eerder gebouwde kerk te Woubrugge (Z.H.) heeft een soortgelijke opbouw in eenvoudiger vorm. | |
[pagina 272]
| |
538. Luyksgestel, H. Kruiskapel, XVIIA.
539. Ravenstein, Herv. kerk. Met benamingen volgens bestek 1641.
| |
[pagina 273]
| |
540. Ravenstein, Herv. kerk, kap naar westen.
541. Ravenstein, Herv. kerk, 4/8 koorsluiting.
| |
e. Bijzondere tongewelvenIn de huidige provincie Noord-Brabant kwamen ook in de 17de en 18de eeuw kappen met houten tongewelven tot stand. De Heilig Kruiskapel te Luyksgestel, destijds buiten de Republiek gelegen op Luiks gebied, kreeg in de eerste helft van de 17de eeuw een kap, die gedragen wordt door schaargebinten met flieringen en gordingen, waarop nokgebinten. Binnen het schaargebint is een tongewelf getimmerd (afb. 538). De Hervormde kerk te Ravenstein (N.B.), destijds gelegen in Kleefs gebied, werd in 1641 gebouwd volgens het bestek, dat bewaard bleef (afb. 539, bijlage A 11). De nog aanwezige kap (afb. 540) wekt de suggestie van een houten tongewelf, maar heeft geen gewelfhouten en gewelfbeschot. De kapgebinten, die van het tussenbalktype zijn, werden voorzien van een ‘hollen tooch’, ‘rond gesteecken met oren voorzien’. Als herinnering aan de vijf horizontale gewelfribben werden zij voorzien van bewerkte klossen ter hoogte van de ontmoeting met de schaarstijlen en van kalven met een bewerkte knop, die in de ontmoeting van schaarstijl en tussenbalk gepend zijn. In het midden is op de kapbinten een geprofileerde naald gelegd ‘om het nolle span tegen te sluijten’. Naald en toog zijn rond gestoken. Een bijzonderheid is ook, dat de ruimte een vier-achtste koorsluiting heeft (afb. 541). | |
[pagina 274]
| |
542. Drimmelen, Herv. kerk, 1792.
De Hervormde kerk te Drimmelen (N.B.) werd in 1792 gebouwd. Dit gebied behoorde toen nog tot Holland. De kerk kreeg een houten tongewelf (afb. 542). De kapgebinten hebben een traditionele opbouw, bestaande uit twee schaargebinten op elkaar en een spruit met nokgording. Merkwaardig is de wijze, waarop het tongewelf binnen het onderste schaargebint is gemaakt. Op enige afstand onder het schaarbint is een ankerbalk aangebracht met korbelen en nog ‘vulschoren’ naar dat bint. Een vijftal gordingen verzorgt de bevestiging van de gewelfhouten. Daartegen is normaal het gewelfbeschot getimmerd. Trekbalken ontbreken, maar er zijn wel trekstangen. Langs de muren zijn stijlen van de hoogte van de vloer tot de kapvoet. Een rib tussen de stijlen, op enige afstand onder de kapvoet, versterkt met schoren tussen de stijlen en deze rib, formeert eigenlijk een soort houtskelet, dat de stijfheid in de dunne bakstenen wanden verzorgt. Hij vormt tevens de voet van het houten tongewelf. |
|