Houten kappen in Nederland 1000-1940
(1989)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
2. Traditionele kapconstructiesa. Schaar- en kromstijlgebintenDe meeste nieuwe kappen in de steden van het westen van Nederland kregen een nokgording. In de landelijke gebieden en in steden en dorpen in het oosten van het land werden nog veelal sporenkappen toegepast. Daar worden zelfs nog enkelvoudige sporenkappen aangetroffen op nieuwe gebouwen uit de 18de eeuw, zoals op de Hervormde kerk te Megchelen (Gld.) van 1776. | |
Gebinttype I.b.a+nEén van de eenvoudigste vormen van een sporenkap met gebinten is de kap, waarbij de gebinten bestaan uit een schaargebint met een nokgebint (afb. 492). Een dergelijke kap heeft bijvoorbeeld de achtervleugel van de Nieuwe Doelen te Alkmaar (1618), die geheel van grenehout is gemaakt. De smalste vleugels van het stadhuis van Amsterdam, thans Paleis op de Dam, voltooid omstreeks 1660, hebben eenzelfde kaptype, uitgevoerd in eiken. | |
Gebinttype I.b.a+oIn de voormalige bakkerij en brouwerij van het Burgerweeshuis te Amsterdam, gebouwd in 1606, is de kap opgebouwd uit gebinten, bestaande uit een schaargebint, waarop een spruit, die alleen een nokgording draagt. De spruitbenen zijn aan de bovenzijde versmald (afb. 493). Hiervoor zal de timmerman Jan Willems verantwoordelijk geweest zijn. Oorspronkelijk waren er sporen, waarover een dakbeschot, dat met leien gedekt wasGa naar eind1.. In 1723 kwamen er gordingen, een staand dakbeschot, waarop tengels, panlatten en pannen. | |
Gebinttype I.b.k+oEen soortgelijke kap, maar dan met kromstijlgebinten, hebben de vleugels van dit weeshuis, die in 1634 en 1635 zijn opgetrokken. De timmerman was Pieter InteszGa naar eind2.. | |
Gebinttype I.b.a+rDe 17de-eeuwse grenen kap van de kerk te Westergeest (Fr.) heeft - als zoveel andere gebouwen uit die tijd - kapgebinten, bestaande uit een schaargebint waarop een spruit met flieringen en een nokgording. In de kap werden enkele oudere eiken onderdelen verwerkt. | |
Gebinttype I.b.k+a+rHet Huis met de Hoofden, Keizersgracht 123 te Amsterdam, gebouwd in 1621, bezit een kap, waarvan het systeem van de in hoofdzaak grenen kapgebinten bestaat uit een gebint met eiken krommers, een schaargebint erop en een spruit met flieringen en een nokgording. De spruitbenen zijn aan de bovenkant versmald, zoals bij het Burgerweeshuis. De van oorsprong ronde daksporen zijn aan de onderkant op de helft van de doorsnede doorgezaagd en verlopen naar het dunnere topeinde tot de volle cirkelvormige doorsnede, zodat de hoogte van de doorsnede steeds dezelfde blijft. | |
Gebinttype I.b.a+a+rDe Nieuwe Doelen in Alkmaar heeft op de voorste vleugel een kap met grenen gebinten, bestaande uit twee schaargebinten, waarop een spruit met flieringen en een nokgording. Datzelfde was ook het geval bij het uit 1612 daterende raadhuis te Schagen (N.H.)Ga naar eind3. (afb. 494), dat in 1959 gesloopt werd. De onderdelen waren er van eiken en grenen gemaakt. De flieringen op het eerste schaargebint hadden aan de binnenzijde een groef, waarop de delen van de vlieringzolder aansloten.
Tot in de 16de eeuw werd een vlieringzolder meestal gemaakt door over de dekbalken van de schaar- of kromstijlgebinten ribben te leggen, waarop de zoldervloer werd gespijkerd. De afstand van de gebinten tot elkaar werd in de 16de eeuw kleiner. In de balklagen verdwenen langzamerhand de kinderbinten. Ook bij de vlieringzolders werd sedert de 16de eeuw geen gebruik meer gemaakt van ribben. Daarvoor in de plaats kwamen één of meer balken, die aan de flieringen werden bevestigd. Meestal werd er een ijzeren beugel aan de fliering aangebracht, waarin de balk werd opgehangen (afb. 131, 495). In Zwolle en Kampen zijn dergelijke beugels waargenomen, die uit de jaren rond 1500 moeten dateren (NL 16,2:69). De veelvuldiger toepassing van ijzer is het gevolg van verbeteringen in het produktieproces in de loop van de 16de eeuwGa naar eind4.. Heel bijzonder is de wijze, waarop dergelijke tussenbalken in de Waterlandse hallehuizen werden aangebracht. Omdat bij de daar gangbare ankerbalkconstructie de zolder veel lager ligt dan de wormen (en de zolder er dus geen vlieringzolder genoemd kan worden) werden aan de wormen hangstijltjes bevestigd, waarin de tussenbalken met een pen zijn opgehangen (afb. 496). Het ondereinde van | |
[pagina 252]
| |
498. Gorinchem, Doelen, doorsnede kap met termen uit bestek van 1589.
497. Type I.b.k.+a+n. Gorinchem, Doelen, 1589.
499. Barendrecht, Voordijk 397, kap van voorhuis, XVIIa
de hangstijltjes werd meestal voorzien van een versiering (NL 30:30). | |
Gebinttype I.b.k+a+nEen gebruikelijk kaptype bij burgerlijke gebouwen is dat, waarbij de onderste gebinten kromme stijlen hebben en op die kromstijlgebinten een schaargebint en een nokgebint is geplaatst. Dit is onder meer het geval in de beide vleugels van de Doelen te Gorinchem, in 1589 gebouwd (afb. 497). Hiervan is het bestek bewaard gebleven (zie bijlage A 6). Daarin is de gebruikelijke terminologie aangehouden. Deze is weergegeven in afb. 498. Opmerkelijk is de zinsnede: ‘Het Huys moet soe hooch gespannen worden alst wijdt is’, waarmee bedoeld wordt, dat de dakhelling 60o moet zijn. Het Mauritshuis te Willemstad (N.B.) uit 1623 heeft een soortgelijke kap met eiken krommers en verder grenen onderdelen. | |
Gebinttype I.b.k+a+oIn het schoutshuis van Carnisse, Voordijk 397 te Barendrecht (Z.H.), daterend uit de eerste helft van de 17de eeuw, werden geen nokstijlen gemaakt. De nokgording rust op de benen van een topdriehoek of spruit en heeft in de lengterichting van de kap een windverband, bestaande uit schoren tussen de dekbalk van het schaargebint en de nokgording (afb. 499). Als een kapgebint aan één kant onder een normaal dakvlak staat maar aan de andere zijde bijvoorbeeld in een dakkapel uitkomt, is het mogelijk dat men daar de dekbalk laat rusten op een verticale stijl. De dekbalk van het ‘dakkapelgebint’ is langer dan bij de normale gebinten. Dit komt onder meer voor in het pand Spanjaardstraat 56 te Middelburg. De kapstijl is daar tevens middenstijl van een tweelichtdakkapel. | |
[pagina 253]
| |
500. Type I-II.b.k+a+q. Leiden, Rijnlandshuis, doorsnede kap met termen uit bestek van 1597.
501. Type I-II.b.b+b+n. Goes, Grote kerk, doorsnede kap schip met termen uit bestek van 1618.
502. Type I-II.b.b+a+n. Ginneken, Herv. kerk, 1630. Verwoest 1940.
| |
Gebinttype I-II.b.k+a+qOok het Rijnlandshuis te Leiden, dat aan de voor- en achtergevel enkele stenen Vlaamse gevels heeft, kreeg dergelijke gebinten. De normale gebinten bestaan uit een kromstijlgebint, waarop een schaargebint en een spruit met gordingen staan (afb. 500). Het bestek uit 1597 omschrijft dit als volgt: ‘... VII fliergebinten, met vier boochstijlen, daer onder sullen wesen tien rechte stijlen, die binten lanck naden eisch, dick deurgaende elf ende dertien duymen, met de boochstijlen ende kerbeels ende blockeels goet droech hout nae de bocht gewasschen, standvincken of te rechte stijlen, swaer ses ende thien duym de langte van de carbeels vijff voet tusschen de tanden, met pennen ende gaten gewrocht, so dat behoort, die verdiepinge hooch die bovencant bint IX voeten, de burstweringe met de bovencant van de muyerplaat IIII voeten’. Zie bijlage A 8. In 1601 overleed de stadstimmerman van Leiden, die het toezicht hield op de bouw. Een andere timmerman verklaarde toen, conform de gebruiken van het gildestelsel, dat de overledene hem had verklaard, dat alles, behalve de bovenste zolder, overeenkomstig het bestek was uitgevoerd. Die zolder werd alsnog nagemeten, waarna de rekening werd goedgekeurdGa naar eind5.. In het bestek van het Rijnlandshuis en in dat van de herbouw van de kap van de oude dorpskerk te Velsen (bijlage A 7) vinden wij voor nokstijl de benaming mander of manger. | |
Gebinttype I.b.a+a+nDe kap van de na oorlogsschade in 1596 herbouwde kerk van Velsen (N.H.) heeft een eveneens gebruikelijk type met twee schaargebinten (hier vliergebint en schaargebint genoemd) en een normaal nokgebint op elkaar. De uit 1682 daterende grenen kap van de kerk te Warns (Fr.) heeft ook soortgelijke gebinten. | |
Gebinttype I-II.b.b+b+nBij de herbouw van de in 1618 door onachtzaamheid van een loodgieter in brand geraakte Grote kerk te Goes was een timmerman uit Antwerpen, Marcus Anthonius, betrokkenGa naar eind6.. Dat is hier en daar uit de terminologie in het door hem gemaakte bestek (bijlage A 9) af te lezen en ook uit de constructie (afb. 501). Die vertoont namelijk in beide schaargebinten een gording, een element, dat naar het noorden toe minder werd gebruikt. De schaarstijlen kregen ‘basen’. | |
Gebinttype I-II.b.b+a+nDe na oorlogsschade in 1630 herbouwde kap van de oude kerk te Ginneken (N.B.), verwoest in 1940, had alleen in de onderste schaargebinten gordingen (afb. 502). | |
Gebinttype I-II.b b+as+nDe Sint Janskerk te Oosterhout (N.B.) heeft op koor en dwarsschip dergelijke kappen uit dezelfde tijd, waarbij in de schaargebinten een stijl in het midden is opgenomen. | |
[pagina 254]
| |
503. Type I.b.a+k+n. Geffen, R.-K. kerk, 1607.
504. Type I-II.b.k+i+k+n. Haarlem, Vleeshal, 1602.
505. Type I-II.b.ks+b+a+o. Breda, Karnemelkstraat 11, ca. 1650. Gesloopt 1963.
| |
Gebinttype I.b.a+k+nDe kap van de kerk te Geffen (N.B.), gebouwd in 1607, is samengesteld uit gebinten, die op een normaal schaargebint een kromstijlgebint en een nokgebint dragen (afb. 503). | |
Gebinttype I-II. b.k+i+k+nDe kap van de Vleeshal te Haarlem is 1602 door Klaas Pietersz op heel bijzondere wijze opgebouwd. De kapgebinten bestaan er uit drie kromstijlgebinten op elkaar, waarop een nokgebint staat (afb. 504). Het onderste gebint draagt sleutelstukken, het tweede gebint gordingen. De dakbedekking is bij uitzondering van lood. | |
Gebinttype I-II. b.ks+b+a+oHet in 1963 gesloopte pand Karnemelkstraat 11 te Breda (afb. 505) had een kap, gebouwd omstreeks 1650, waarvan de onderste gebinten licht gekromde grenen benen hadden en een stijl in het midden met twee korbelen naar de dekbalk. Het schaargebint erboven droeg gordingen, het bovenste schaargebint niet. Twee schuine stijlen droegen de nokgording. In het tweede gebint werd het windverband gevormd door twee elkaar kruisende schoren tussen de gebintstijlen. De middenstijl is een element, dat in de 17de eeuw meer en meer werd gebruikt, omdat de onderste schaargebinten in grenehout minder sterk waren dan in eiken en bovendien juist daar vaak belast werden. | |
Gebinttype I-II.b.k+b+b+nHet Kruithuis te 's-Hertogenbosch, gebouwd in 1619, heeft op vier van de zes zijden van het complex een kap, waarvan de gebinten bestaan uit een kromstijlgebint, waarop twee schaargebinten met flieringen en gordingen en een nokgebintGa naar eind7.. | |
[pagina 255]
| |
506. Delft, Armamentarium, zuidelijk gedeelte, 1602, reconstructie.
507. Aerdt, huis Aerdt, 1652.
508. Alkmaar, Verdronkenoord 63, XVIIIb.
| |
b. Niet traditionele constructie-elementenIn de loop van de 17de eeuw zien wij een aantal kappen die niet volgens de oude tradities zijn gebouwd. Zij zijn niet goed in het als hulpmiddel gehanteerde coderingssysteem onder te brengen. In 1602 kreeg het Armamentarium, het arsenaal van Holland en Westfriesland te Delft, over het zuidelijk gedeelte een kap (afb. 506), die werd opgebouwd uit driehoeksgebinten met twee hanebalken, waarop flieringen en gordingen, ingelaten in de spruitbenen, en een nokgording. Er waren kepers aangebracht over gordingen en flieringen. Een ander voorbeeld is de kap van het in 1652 gebouwde huis Aerdt in de Liemers (Gld.), die nog geheel in eiken werd gemaakt (afb. 507). Een hoog schaargebint heeft halverwege een tweede horizontale balk, die langs de gebintstijlen doorloopt en gordingen draagt. Het gebrek aan geschikt krom eikehout werd in het grootste deel van Nederland in het tweede kwart van de 17de eeuw nijpend. In bouwkundige boeken uit het midden van de 17de eeuwGa naar eind8. worden de kromme gebintstijlen echter nog aangegeven en zelfs nog in Franse boeken uit het midden van de 18de eeuwGa naar eind9..
Doorgaans was het rechte hout al grenen, maar voor krommers was eiken onontbeerlijk. In het pand Verdronkenoord 63 te Alkmaar zijn in de kap sommige krommers eigenlijk gecombineerde spantbenen-korbelen en wordt het bovenste deel van de benen gevormd door een los stuk (afb. 508). Soms werd nog een poging ondernomen om krommers uit grenehout te zagen, onder meer in het pand Oude Delft 194 te DelftGa naar eind10.. In andere gevallen, zoals het huis Empe (gem. Brummen, Gld.) zijn zowel eiken als grenen krommers gebruiktGa naar eind11.. Dat huis zal dateren uit het tweede kwart van de 17de eeuw. | |
[pagina 256]
| |
509. Oost-Souburg, Herv. kerk, 1582-'83.
510. Batenburg, Herv. kerk, 1612.
Enkele pseudobasilikale kerken kregen bij herstel of verbouwing aan het einde van de 16de of in de eerste helft van de 17de eeuw een schuurachtige kapconstructie. De kolommen met scheibogen en de muur daarop tussen de middenbeuk en de zijbeuken werden geheel of gedeeltelijk vervangen door houten stijlen ter ondersteuning van trekbalken en dragende platen (die wij wormen zouden kunnen noemen) ter plaatse van de oorspronkelijke muurplaten tussen middenbeuk en zijbeuken. Op die wijze werd in 1582-'83 de kap van de kerk te Oost-Souburg (Z.) gebouwd (afb. 509). Men herkent er zuidelijke elementen in, zoals gordingen en basen aan de gebintstijlen. De kap van de kerk te Batenburg (Gld.), gebouwd tussen 1608 en 1634, is gedeeltelijk opgetrokken van secundair gebruikt eikehout en de rest is van grenen. Hier vindt men een mengeling van kenmerken, die zowel uit de constructie van schuren als die van kerken stammen (afb. 510). | |
[pagina 257]
| |
511. Rotterdam, Wijnhaven 13, XVIIIB.
| |
c. Lage kappen met zakgoten of een plat middendeelVaak was in de latere 17de eeuw en in de 18de eeuw één hoog dak over het hele gebouw strijdig met de gangbare architectonische vormgeving of met de constructieve mogelijkheden. Dan werd gekozen voor een oplossing, waarbij de onderste spanten over de hele breedte van het gebouw doorlopen, eventueel ondersteund door stijlen of standvinken. Er bovenop kwamen aparte driehoekige spantjes, waartussen één of meer zakgoten ontstonden. Hendrick de Keyser ontwierp in Amsterdam een aantal gebouwen met gekoppelde topgevels voorzien van dergelijke kappen, onder meer het huis ‘De Dolfijn’, Singel 140-142, uit 1605 en het Stads Bushuis, Singel 423, ook bekend als de Militiezaal, gebouwd in hetzelfde jaar. Het water uit de zakgoten moest soms over de zolders afgevoerd worden door open, met lood beklede goten, die soms met een plank afgedekt waren en Keulse goten genoemd werden. Lekkages bij verstopping, vorst of sneeuw veroorzaakten veelvuldig ongemak en verrotting. De daken werden in veel gevallen voorzien van voor- en achterschilden en waren rond lichthoven en binnenplaatsen gegroepeerd. Balklagen werden in twee verschillende richtingen gelegd. Rookkanalen zijn meestal dwars door de kapruimte op leihouten naar de hoekpunten van de daknokken gesleept. Dat alles kwam niet ten goede aan de overzichtelijkheid en hechtheid van de constructies. Als eenvoudig voorbeeld kozen wij het pand Wijnhaven 13 te Rotterdam uit de tweede helft van de 18de eeuw (afb. 511). | |
[pagina 258]
| |
512. Haarlem, voorm. Diaconiehuis, plattegrond en doorsnede kappen. Tekening Jan Smit 1768. Gem. archief Haarlem.
513. 's-Gravenhage, Luth. kerk, 1760.
| |
[pagina 259]
| |
514. Amsterdam, Oost-Indische huis, Oude Hoogstraat 24, zuidvleugel, 1606.
Eenzelfde kaptype met rondlopend dak en een zakgoot in het midden heeft het voormalige Diaconiehuis aan het Koudenhorn te Haarlem, dat in 1768 gebouwd werd. Bestek en tekeningen bleven bewaard (afb. 512). Het gedrukte bestek van het timmerwerkGa naar eind12. omschrijft in artikel XXII de kap heel summier, ‘alles volgens de daar van gemaakte Teekening, alle de Spanten zwaar agt à negen duym, zo hoog en wijd van malkanderen als de Teekening aantoond, de Hoek- en Kilkeepers zwaar negen à elf duym, alle de Gordingen en Nokken vyf à zeven duym alle de Boomen in de Gooten, en aan de zijde van de Killen van drie duyms Planken, tusschen de Spanten, Ribben van vier à vier duym tien duym van malkanderen...’ enzovoort. Meer dan vroeger wordt hier verwezen naar de tekeningen, in dit geval gemaakt door (de architect) Jan Smit. Aan de buitenzijde is een borstwering aangebracht, aan de binnenplaatszijde niet, waardoor de kap een asymmetrische doorsnede kreeg. In de bovenverdieping is op traditionele wijze de balklaag met muurstijlen en korbelen versterkt. Daardoor was het mogelijk de balken te belasten met een stijl in het midden, die de spantdekbalk steunt onder de zakgoot. Op het spantjuk staan twee spruiten, die ieder een nokrib dragen. De kap werd voorzien van sporen, waarop latten (1¼ × 2 duim) en was dus onbeschoten.
De Lutherse kerk in 's-Gravenhage is gebouwd in 1759-'61, mede naar ontwerp van de meester-timmerlieden Coenraad van Valkenburg uit Den Haag en Sibout Bollard uit AmsterdamGa naar eind13.. De ruimte werd overdekt door één dak met twee zakgoten, die rusten op een bijzonder zwaar samenstel van schuin en loodrecht geplaatste stijlen en schoren, dat door beugels bij elkaar wordt gehouden (afb. 513). De trekbalk, die een overspanning van 17,80 m heeft, is twee maal opgehangen aan een stijl, die door middel van schoren omhoog wordt gedrukt en zijn krachten op deze wijze overbrengt naar de beide einden van de balk. De opbouw heeft verwantschap met het hangwerk, dat in de 19de eeuw veel is toegepast. Zie deel IV, hoofdstuk 4a. Er zijn op dit thema talloze variaties gemaakt, die wij hier niet alle zullen behandelen. Bij brede gebouwen, zoals pakhuizen en andere opslagplaatsen, werd de ruimte overdekt met twee of meer evenwijdige kappen, die soms in het midden van het gebouw in de lengterichting steunden op een muur, soms op een rij standvinken, die doorgaande onderslagbalken ondersteunden. Een zakgoot geeft vaak aanleiding tot lekkages. In sommige gevallen is de inhoud van het gebouw van dien aard, dat water tot elke prijs vermeden moet worden. Dat was onder meer het geval bij het Bushuis, dat in 1550 aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam werd gebouwd. Wapens en munitie konden geen vocht verdragen. Daarom werden de beide buitenvlakken van het dak vrij steil geplaatst en met leien gedekt. De vlakken boven de twee knikpunten kregen een geringe helling en werden met lood gedekt. Op die wijze ontstond een gebroken kap. De constructie werd opgebouwd rond de in de kap doorgezette standvinkenrij. De zeer brede onderste kapjukken werden in het midden ondersteund door een onderslagbalk. Op die jukken droegen aan de buitenzijden flieringen onder de dakvlakken. Het bovenste gedeelte van de kap was voor Nederlandse begrippen wat primitief opgebouwd met gebinten, die bestonden uit twee halve jukken, die in het midden door een standvinkenrij ondersteund werdenGa naar eind14.. Het gebouw is in 1890 gesloopt. Het is het oudste voorbeeld van een kap met een vrijwel vlak middengedeelte in Nederland. Een vrijwel gelijke vorm kreeg het dak van de zuidvleugel van hetzelfde complex, dat in 1606 gebouwd werd. Hierin is in de balklagen grenehout verwerkt, maar de kap is nog van eiken. Bij de topgevel aan de lange binnenplaatszijde zijn de spantbenen doorgetrokken tot die gevel en worden ondersteund door verticale stijlen (afb. 514). Het voormalige Mannenhuis te Antwerpen (1564) had een soortgelijk dak. | |
[pagina 260]
| |
515. Amsterdam, detail van tekening, ca. 1775.
516. Nienborg (D.), Hohe Haus, ca. 1605.
| |
d. Kreupele stijlIn de 18de eeuw vond men een oplossing voor het probleem, dat ontstaan was door het niet meer beschikbaar zijn van krommers. Met normale schaargebinten was het niet mogelijk de gewenste borstweringen te realiseren. Aan de spantbenen, die op de muurplaten rusten, zijn zogenoemde kreupele stijlen toegevoegd, die van de zoldervloer bij de borstwering naar het spantbeen lopen. Tussen de kreupele stijlen en de hanebalk zijn korbelen aangebracht. Meestal is er een slof onder de kreupele stijlen, die de druk over de zolderbalken verdeelt. Dit kaptype komt zowel voor bij sporenkappen (afb. 515) als bij gordingenkappen, welke hierna worden besproken. | |
e. TussenbalkgebintenOok gedurende de 17de eeuw bleven in het oosten en zuidoosten van Nederland de tussenbalkgebinten in gebruik. In het aangrenzende Duitse gebied werden zij eveneens nog gemaakt, onder meer in het Slot Raesfeld (1607) bij Borken en het Hohe Haus te Nienborg (ca. 1600, afb. 516). De voor deze streek karakteristieke ‘geschulpte’ korbelen zijn in Nederland niet aangetroffen. | |
[pagina 261]
| |
517. Type I-II.b.z.1. Ootmarsum, Grotestraat 15, 1589. Reconstructie.
518. Well (L.), kasteel, tiendschuur, 1600.
519. Well (L.), tiendschuur, 1600.
| |
Gebinttype I-II.b.z.1Veelvuldig zijn in de 17de eeuw gordingen boven op de gebintstijlen gelegd. Eigenlijk is dit een logische ontwikkeling, omdat een gording beter aansluit op het schuine bovenvlak van een gebintstijl dan een fliering. In de eenvoudigste vorm komt dit voor in het huis Grotestraat 15 in Ootmarsum (Ov.), gedateerd 1589 (d), waar ook nog aan weerszijden een gording in de kromstijlen is ingelaten (afb. 517). Er zijn sporen met hanebalken. Een nokgording ontbreekt derhalve. Dat is ook het geval in de tiendschuur van het kasteel Well (L.), die in 1600 werd gebouwd (afb. 518, 519). Dit gebouw valt bovendien op, doordat de hoofdconstructie ervan gebinten met twee ankerbalken heeft. In Westfalen is een dergelijke kap waargenomen op een kerk: de St.-Maria Magdalena te Horneburg (Kr. Recklinghausen), daterend uit 1654 (D 13,11:111). | |
[pagina 262]
| |
520. Type II.b.z+n. Well (L.), kasteel, westvleugel, XVIIb.
521. Type I-II.b.y+a+n. Baarlo, kasteel d'Erp, noordoostelijke vleugel, XVId.
522. Type II.b.ys+y+n. Neeritter, pastorie, XVII.
524. Type II.b.a+zv+n. Roermond, Begaardenklooster, westvleugel, XVIIb.
523. Leveroy nr. 3 (gem. Heythuizen), 1768. Gebroken gebinten.
| |
[pagina 263]
| |
Gebinttype II.b.z+nDe kap van de westelijke vleugel van het kasteel Well wordt gedragen door tussenbalkgebinten met kromme stijlen, waarop een nokgebint staat (afb. 520). | |
Gebinttype I-II.b.y+a+nDe noordoostelijke vleugel van het kasteel d'Erp te Baarlo (L.) heeft een kap met gebinten bestaande uit een kromstijl-tussenbalkgebint met gordingen, een normaal schaargebint daarop en een nokgebint (afb. 521). De kap zal dateren uit het einde van de 16de eeuw. | |
Gebinttype II.b.ys+y+nDe pastorie te Neeritter (L.) wordt gedekt door een 17de-eeuwse kap, waarvan de gebinten bestaan uit twee tussenbalkgebinten met enigszins gekromde stijlen waarop gordingen en een nokgebint (afb. 522). Midden in het onderste gebint is een stijl, omdat bij deze overspanning doorbuigen van het bint dreigt. Dat is gebleken bij de kap van de boerderij Leveroy nr. 3 bij Heythuizen (L.) uit 1768, die dezelfde constructie kreeg. Door de ongunstige belastingen op de onderste kapbinten braken die tussen stijl en korbeel (afb. 523). | |
Gebinttype II.b.a+zv+nTenslotte wordt de kap van de westelijke vleugel van het voormalige Begaardenklooster te Roermond besproken, waarvan de kapgebinten bestaan uit een schaargebint, dat gordingen draagt, een kromstijl-tussenbalkgebint met twee stel gordingen en een nokgebint (afb. 524). De kromstijlgebinten zijn hier voorzien van voetschoren tussen de gebintstijlen en de binten van de schaargebinten, een element, dat zuidelijker in Limburg veelvuldig voorkomt. | |
f. Buiten NederlandIn de Zuidelijke Nederlanden werden ook in de 17de en 18de eeuw zowel op kerken als op burgerlijke gebouwen kappen gemaakt, die geheel geconstrueerd zijn volgens de principes van de ‘Nederlandse’ kap, zoals die zich in de late middeleeuwen ontwikkeld hadden. Zo werd in 1644 op het huis Rodenborg, Grote Markt 40 te Antwerpen een kap gemaakt, waarvan de gebinten zijn opgebouwd uit een schaargebint met flieringen en gordingen met sleutelstukken aan het schaarbint en een vlieringzolder daarop, twee schaargebinten met flieringen en gordingen boven de vlieringzolder en een nokgebint (type I-II.b.b+b+b+n). In hetzelfde jaar werd de kerk van Sint Pieters-Banden te Dudzele bij Brugge voorzien van een kap, waarvan de gebinten bestaan uit een schaargebint met gordingen, waarop een schaargebint en een nokgebint met gordingen en een nokgording (type I-II.b.b+a+r)Ga naar eind15.. Op het in 1740 gebouwde woonhuis van de Neerhof te Dilbeek bij Brussel troffen wij een kap aan, waarvan de gebinten bestaan uit een schaargebint dat flieringen draagt, daarop een gebint met iets gekromde benen, flieringen en gordingen ingelaten in de schaarbenen, een spruit met gordingen en een nokgording (type I-II.b.k+b+q). Ook de schuur van deze hofstede, die van omstreeks 1600 dateert, heeft een constructie, zoals die in het Nederlandstalige gebied gebruikelijk is. Er zijn meer van dergelijke voorbeelden aan te wijzen. Hieruit moge blijken, dat de politieke scheiding tussen de beide Nederlanden in dit verband minder belangrijk is geweest dan de taal, die de traditionele constructies bewaarde. Ook in Westfalen werd het Nederlandse kaptype, door Mennemann (D 13) ‘liegende Stuhl des westeuropäischniederländischen Typs’ genoemd, na de middeleeuwen nog verschillende keren toegepast. |
|