Houten kappen in Nederland 1000-1940
(1989)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
2. Gordingenkappena. Zuivere gordingenkappenTen zuiden van de Alpen heeft de architectuur zich uit de steenbouw ontwikkeld. Dit werd in de inleiding uiteengezet. De mediterrane kappen hebben een dakhelling van 18-30o (F 6:179). Zij worden gedragen door driehoekige spantconstructies of door stenen gordelbogen. De gordingen van de arcade van het Pantheon te Rome, gebouwd omstreeks 130 n. Chr., rustten tot 1625 op een bronzen kapspantGa naar eind1.. In de Romeinse tijd werd bij een houten kap de trekbalk van een spant opgehangen aan een makelaar, zodat een hangwerk werd gevormd. Deze spanten zijn zwaarder dan de romaanse driehoekige gespannen, zoals die in de door de Romeinen beïnvloede streken ten zuiden en ten westen van de Alpen werden gemaakt. De spanten dragen gordingen, waarvan het bovenvlak evenwijdig is aan het dakvlak. De gordingen zijn ingelaten in de spantbenen, niet opgelegd. Daarop rust de dakhuid, gevormd door de kepers, latten en de dakbedekking. Er is sprake van een meervoudige kapconstructie. Kenmerk van een gordingenkap is, dat er ook steeds een nokgording is. De oude Romeinse weg van Keulen langs Heerlen, Maastricht, Tongeren, Bavay en Cambrai (Kamerijk) naar Duinkerken heeft eeuwenlang een belangrijke rol gespeeld in de scheiding tussen twee culturen, de Romeinsromaanse en de inheemse Noordwest-europese. Het bouwen geschiedde in West- en Noord-Europa met hout als hoofdmateriaal, in Zuid-Europa werd steen als voornaamste materiaal gebruikt. In de eerste bouwwijze was een steil en hoog opgaand dak makkelijker te verwezenlijken, omdat het sporendak met hanebalken geen flauwe dakhelling toelaat. Vanuit de bouwtraditie van de steenbouw met dragende houten elementen was het eenvoudiger de ruimte tussen de zware muren te overdekken met een flauw hellend dak. De hier gesignaleerde verschillen hebben eeuwen de bouwtechniek in een brede grensstrook langs de genoemde Romeinse weg beheerst. Ostendorf (D 5:91) vermeldt, dat in Noordoost-Frankrijk de gordingenkap nog gebruikelijk was in de vroege middeleeuwen als traditioneel overblijfsel uit de Romeinse tijdGa naar eind2.. Viollet-le-Duc (F 2,I:169) geeft een dergelijke kap weer in de kerk van Vignory (dep. Haute Marne) op geringe afstand van de bovenloop van de Maas gelegen (gerestaureerd in 1854). Toen werden nog enige oude spanten van de oude bekapping gevonden. Zij stonden 4,40 m uit elkaar. De kap werd in de 11 de eeuw gedateerd. Helaas is de weergave niet tot in alle punten duidelijk, maar hier is een poging gedaan de tekening zo goed mogelijk te interpreteren (afb. 190). In Engeland ging de ontwikkeling van de sporenkappen na ca. 1300 in de meeste streken in de richting van de zuivere gordingenkappen en daarmede werd ook de dakhelling steeds geringer (GB 24; GB X 1). Hier is geen sprake van een relict uit de Romeinse tijd.
Bij de zuivere gordingenkappen behoren de spantbenen ononderbroken van de voet tot de nok door te lopen. De gordingen zijn daar op ingelaten. Enkele van deze kappen zijn in Nederland aangetroffen. Hier worden die samengevat onder de code II.b.q.
190. Vignory (F.), reconstructie van kapspant, naar Viollet-le-Duc.
| |
[pagina 126]
| |
191. Type II.b.q. Deurne (N.B.), Dinghuis, doorsnede, XVIB.
192. Deurne, Dinghuis, gedeelte van de kap, rustend op vakwerkwand.
Een merkwaardig overblijfsel bevat het in vakwerk gebouwde Dinghuis te Deurne (N.B.). Asymmetrisch geplaatst op een houtskelet uit de tweede helft van de 16de eeuw (c) staat een vermoedelijk oudere kap waarvan de spanten worden gevormd door twee benen van voet tot nok, voorzien van twee hanebalken en aan iedere zijde een gording. Een nokgording ontbreekt. Er zijn ‘kepergespannen’ met één hanebalk, waarvan de kepers met houten nagels op de gordingen gehecht zijn (afb. 191, 192). De kappen van de Onze Lieve Vrouwekapel en de Heilig Kruiskapel aan de noordzijde van het koor van de Nieuwe kerk te Amsterdam werden gemaakt in 1488 en bleven gespaard bij de brand van 1645. Zij hebben een relatief flauwe dakhelling en zijn van een opvallende gordingenconstructie, waarin een nokgording ontbreekt (afb. 193, 194, 39). Men dient daarbij te bedenken, dat in Amsterdam de gordingenkap in die tijd volledig onbekend was. Het dichtstbij zijnde punt, waar die bouwvorm voorkwam, werd een kleine 200 km zuidelijker gevonden. Het is tot nu toe onverklaarbaar hoe het mogelijk was, dat een dergelijke constructie op de Nieuwe kerk werd toegepast. Tijdens de restauratie omstreeks 1970 kwam boven de zuidelijke kapellen van de kooromgang een groot aantal onderdelen van twee andere kappen tevoorschijn uit de balklaag van het flauw hellende dak, dat er op dat moment was. Reconstructie leverde eveneens een gordingenkap op, maar nu met een nokgording. Zeer afwijkend was de asymmetrische doorsnede van de beide kappen (afb. 195). Vermoedelijk was die gekozen om voldoende licht te laten vallen door de vensters van de achterliggende koorlantaarn. Op afbeeldingen uit de 17de en vroege 18de eeuw zijn beide kappen nog te zien, waaruit blijkt dat zij niet door de brand van 1645 verloren waren gegaan. Van groot belang is het telmerktype op de onderdelen van de kappen aan de zuidkant. Zij werden gesneden volgens het in Zuid-Nederland en België gebruikelijke type met dwarsstreep. Men zou kunnen veronderstellen, dat deze kappen en ook die aan de noordzijde van het koor door Vlaamse of Noordfranse timmerlieden zijn gebouwd, gebruik makend van de ‘zuidelijke’ flauwe dakhelling. | |
Afschrijven van verbindingen.De kappen aan de zuidzijde van het koor van de Nieuwe kerk te Amsterdam konden worden gereconstrueerd dank zij de ingekraste lijnen, waarmede verbindingen en omtrek van stijlen op de onderdelen waren afgeschreven (afb. 195). Het was een algemeen gebruik bij de timmerlieden om onderdelen, die op elkaar moesten aansluiten, zoals pennen en gaten, inkepingen en dergelijke, voor het uitzagen en uithakken af te schrijven met duidelijk zichtbare kraslijnen. Ook hartlijnen van pengaten zijn meestal aangegeven. | |
[pagina 127]
| |
193. Type II.b.q. Amsterdam, Nieuwe kerk, O.L. Vrouween H. Kruiskapel, 1488. Telmerken: zie afb. 44.
194. Amsterdam, Nieuwe kerk, kap H. Kruiskapel tijdens restauratie.
195. Amsterdam, Nieuwe kerk, kap Eggertkapel, reconstructie van de laat-15de-eeuwse toestand. Onder: kraslijnen op balk.
| |
[pagina 128]
| |
196. Type II.b.a+n. Roermond, Munsterkerk, kap koorsluiting, XVI.
197. Type II.b.a+qs. Maastricht, St.-Mathiaskerk, westelijk deelt, XVIA.
198. Type II.b.as+qs. Maastricht, St.-Mathiaskerk, oostelijk deel, XVB.
| |
b. Kappen met schaargebinten en gordingenIn zuidoostelijk Nederland bleven geen zuivere gordingenkappen bewaard uit de periode voor de late middeleeuwen. Er zijn daar wel kappen gebouwd waarbij de gordingen ingelaten zijn in schaargebinten, waarop een driehoekig nokgebint rust. De schaargebinten wijzen op de invloed van de Nederlandse constructiewijzen op de gordingenkappen in dit gebied. Er zijn in de schaargebinten vaak stijlen in het midden aangebracht, die de verwantschap met de hangwerken aantonen. De oudste kappen met dit type constructie zijn bekend uit de 15de eeuw. | |
1. Kapgebinten met één schaargebint, gordingen en nokgordingGebinttype II.b.a+nDe halfcirkelvormige koorsluiting van de Munsterkerk in Roermond heeft een kegelvormig dak met een helling van ongeveer 40o (afb. 196). Het dak wordt gedragen door een strijkgebint, dat bestaat uit een schaargebint met aan de onderzijde enigszins gekromde stijlen en standzonen, dat voorzien is van twee verticale stijlen. De schaarstijlen en de gebintdekbalken dragen ieder een gording. De top wordt gevormd door een geschoorde stijl, die bij een normaal zadeldak waarschijnlijk een nokgording gedragen zou hebben. Haaks op dit strijkspant staat een half spant en tussen strijkspant en half spant zijn raveelbalken (zogenoemde zwaarden) ingelaten, waartegen aan beide zijden twee halve spanten rusten. Gezien de huidige stand van de kennis over dit type constructies zou deze constructie in de 16de eeuw te plaatsen zijn, dus jonger dan de kerk, die uit de 13de eeuw dateert. | |
Gebinttype II.b.a+qsDe Sint Mathiaskerk te Maastricht heeft op het westelijke gedeelte, dat in de eerste helft van de 16de eeuw tot stand kwam, een gordingenkap. De spanten bestaan uit schaargebinten en een driehoekig nokgebint met middenstijl, dat een nokgording draagt. Op de spanten liggen aan weerszijden vijf gordingen (afb. 197). Eenzelfde kap heeft ook de Cellebroederskapel in Maastricht, daterend uit het tweede kwart van de 16de eeuw. Uit later tijd is nog een aantal van deze kappen in Maastricht en Sittard bekend. | |
Gebinttype II.b.as+qsDe Maastrichtse Mathiaskerk heeft op het nog 15de-eeuwse koor soortgelijke spanten, waarvan de schaargebinten voorzien zijn van een middenstijl met korbelen naar het schaarbint (afb. 198). | |
[pagina 129]
| |
199. Type II.b.av+a+qn. Meerssen (L.), R.-K. kerk, XV (gesloopt).
200. Type II.b.as+as+n. Gemert (N.B.), R.-K. kerk, koor, oorspr. toestand, XV.
201. Type I-II.b.b.2. Roermond, voorm. Begaardenklooster, XIVB-XVa.
| |
2. Kapgebinten met twee schaargebinten, gordingen en nokgordingGebinttype II.b.av+a+qnDe kap van de kerk te Meerssen (L.) werd in de late 14de eeuw opgebouwd uit gebinten, bestaande uit twee schaargebinten, waarop een topdriehoek, die aan weerszijden een gording droeg, in combinatie met een nokgebint (afb. 199). De onderste schaargebinten werden aan de voet gesteund door schoren. De kap werd vervangen in 1936. | |
Gebinttype II.b.as+as+nDe kap van het koor van de kerk van St.-Jansonthoofding te Gemert (N.B.) werd in de 15de eeuw opgebouwd uit soortgelijke gebinten met alleen een nokgebint. De schaargebinten dragen beide aan weerszijden een gording, die op korte afstand onder de dekbalk in de schaarstijl is ingelaten (afb. 200). Vermoedelijk later in dezelfde eeuw werd deze constructie niet stabiel genoeg gevonden en werden op de gebruikelijke wijze flieringen toegevoegd, die windschoren hebben en voorzien zijn van horizontale schoren naar de dekbalken (afb. 227). | |
c. Kappen met schaar- of kromstijlgebinten, flieringen en gordingenReeds in de 14de eeuw zijn gordingen op het Nederlandse schaargebint aangebracht op halve hoogte tussen kapvoet en flieringen (afb. 201). Omdat de sporen halverwege de flieringen de maximale doorbuiging ondergaan, was de gording het aangewezen element om de gewenste versterking te bewerkstelligen. Het is één van de wonderlijke ontwikkelingen in het middeleeuwse bouwbedrijf, dat deze constructieve verbetering er meer dan een eeuw over heeft gedaan om van Limburg tot het westen van Nederland door te dringen. In de noordelijke provincies heeft het element gedurende de middeleeuwen vrijwel geen vaste voet gekregen. | |
1. Kapgebinten met één schaargebintGebinttype I-II.b.b.2De eenvoudigste constructie is waar te nemen in de kap van de kapel van het voormalige Begaardenklooster, Zwartbroekstraat 1 te Roermond (afb. 201). De kap wordt gedragen door schaargebinten met gordingen en heeft gespannen met twee hanebalken. De datering is waarschijnlijk in de tweede helft van de 14de eeuw of het begin van de 15de eeuw. | |
[pagina 130]
| |
202. Type I-II.b.b+l.1. Veen (N.B.), Herv. kerk, schip, XVB. Zie gelijktijdige kap met tongewelf afb. 320.
203. Type I-II.b.b+a+l.2. Bergeyk (N.B.), R.-K. kerk, koor, XVB
204. Type I-II.b.b+b+l.1. Utrecht, Domkerk, dwarsschip, 1477.
| |
2. Kapgebinten met een schaargebint, waarop een stijlGebinttype I-II.b.b+l.1/2Een zestal kappen is in Nederland bekend met schaargebinten met gordingen en met flieringen, waarop standvinken staan, die een hanebalkfliering dragen. Drie ervan zijn aangetroffen in het huidige Noord-Brabant en drie in Noord-Overijssel en Friesland. Zij zullen uit de 15de eeuw en de eerste helft van de 16de eeuw dateren. De kap van het schip van de Hervormde kerk te Veen (N.B.) (afb. 202) vormt één geheel met die van het koor, die een houten tongewelf omsluit (afb. 326). | |
3. Kapgebinten van twee schaargebinten op elkaarGebinttype I-II.b.b+bDe Sint Michielskathedraal (Sint Goedele) te Brussel bezit twee schaargebinten op elkaar met ieder een stel gordingen halverwege op de schaarstijlen. De kappen van de kerk te Dilbeek (B.) zijn vrijwel identiek. | |
Gebinttype I-II.b.bs1+as1.1Het midden- en zuidkoor van de Jacobikerk in Utrecht hebben kappen uit de tweede helft van de 15de eeuw met gebinten, bestaande uit twee schaargebinten, middenstijlen en hanebalkflieringen tussen de schaargebinten. Gordingen zijn in de onderste schaargebinten aangebracht. | |
4. Kapgebinten van twee schaargebinten, waarop een stijlGebinttype I-II.b.b+a+l.1/2Het koor, het dwarsschip en het middenschip van de Grote kerk te Breda hebben een kap, die op schaargebinten met gordingen gewone schaargebinten en standvinken met een hanebalkfliering draagt. Op grond van deze constructie zijn wij geneigd de datering van Ozinga en MeischkeGa naar eind3., die het koor in het tweede kwart van de 15de eeuw dateren, te volgen. Dwarsschip en schip dateren dan uit het derde kwart van die eeuw. Uit dezelfde tijd dateert ook de identieke kap van het koor van de kerk te Bergeyk (N.B.) (afb. 203). | |
[pagina 131]
| |
205. Utrecht, Domkerk, dwarsschip.
206. Type I-II.b.b+(a+l). 1. Zaltbommel, St.-Maartenskerk, schip, XVc
Van een soortgelijke kap in de kerk te Hakendover in België ten oosten van Tienen bleef het bestek uit 1454 bewaard (B 2:305). Daarin is te lezen, dat de sporen onderbroken werden op de ‘rijboem’, de fliering op het onderste schaargebint. Een dergelijk gedeelte van een span werd ‘aenvelder’ genoemd. De hanebalkfliering onder de hanebalken heette ‘philiere’. | |
Gebinttype I-II.b.bs+as+l.1In het dwarsschip van de Dom te Utrecht, gedateerd 1477 (d), zijn de gebinten samengesteld uit een schaargebint met gordingen, een gewoon schaargebint en standvinken onder een hanebalkfliering (NL X 54). Om de doorbuiging van de bijna 11 m lange balken tegen te gaan werden hangstijlen gemaakt, die met ijzeren beugels aan elkaar verbonden zijn. Tussen de hangstijlen en de beide schaarbinten zijn vrij steil staande korbelen gemaakt (afb. 203, 204). De windschoren in de onderste schaargebinten kruisen de gordingen en elkaar. De sporen zijn onderbroken op de onderste flieringen, die daarom verdubbeld zijn en blokkelen en standzonen van het bovenste gedeelte van de sporen dragen. De binnenste flieringen kregen nog een schoor naar de sporen bij de gordingen. | |
Horizontale windschoren.In het dwarsschip van de Dom in Utrecht zijn tussen de flieringen en de gebintdekbalken horizontale windschoren aangebracht (afb. 205). Datzelfde is ook het geval in de Sint Maartenskerk te Zaltbommel in het schip uit de tweede helft van de 15de eeuw en in het tussen 1508 en 1539 gebouwde koor van de Janskerk en de iets latere Sint Catharinakerk in Utrecht. Ook bij de verbouwing van de kap van de kerk van St.-Jansonthoofding te Gemert (N.B.) in de tweede helft van de 15de eeuw werden horizontale schoren aangebracht, evenals bij verschillende kappen van de Sint Walburgskerk in Zutphen. De Grote kerk in Zwolle kreeg bij de herbouw na 1548 op vele plaatsen horizontale windschoren. In het met tongewelven gedekte schip van de Hervormde kerk te Leerdam, daterend van voor het midden van de 16de eeuw, zijn eveneens dergelijke horizontale windschoren aanwezig. Het zelfde geldt voor het schip van de kerk te Breugel (N.B.) | |
Gebinttype I-II.b.b+(a+l).1Het schip van de Sint Maartenskerk te Zaltbommel heeft een kap uit het derde kwart van de 15de eeuw (afb. 206), waarin de benen van het bovenste schaargebint tot in de nok doorlopen en tevens een hanebalkfliering met hanebalk omvatten (NL X 61). Ook andere details van deze constructie wijken af van de geijkte patronen. Er zijn als het ware twee zware sporen toegevoegd, die deel uitmaken van de gebintopbouw. Halverwege zijn aan deze sporen verbindingen naar de schaarstijlen gemaakt, waarop een gording rust. | |
[pagina 132]
| |
207. Type I-II.b.b+b+l.1. Dordrecht, Grote kerk, schip en dwarsschip, ca. 1460.
208. Type I-II.b.i+a+a.1. Bergen op Zoom, Markiezenhof, Hof- en zuidvleugel, 1485 en 1505.
| |
Gebinttype I-II.b.b+b+l.1De kappen van schip en dwarsschip van de Grote kerk te Dordrecht werden na een brand omstreeks 1460 herbouwd met uitermate zwaar houtGa naar eind4.. De afstand tussen de sporen is minder dan de breedte van die sporen. De constructie toont gordingen zowel in onder- als bovenschaargebinten. De sporen zijn onderbroken op de onderste flieringen, die daartoe verdubbeld zijn (afb. 207). Ook hier werden nog windschoren aan boven- en onderzijde in flieringen en stijlen gepend, zodat aan de onderzijde klossen onder de schoren in de stijlen moesten worden aangebracht.
209. Bergen op Zoom, Markiezenhof, zuidvleugel onder flieringzolder.
| |
[pagina 133]
| |
210. Type I-II.b.bs+a+a+l. 1. Utrecht, Janskerk, koor, XVIa.
| |
5. Kapgebinten van drie kromstijl- of schaargebinten op elkaarKappen van een dergelijke samenstelling worden vooral aangetroffen in België en het zuidwesten van Nederland. | |
Gebinttype I-II.b.b+a+a. 1De Onze Lieve Vrouwekerk te Vilvoorde (B.) heeft op het schip een kap, waarvan de gebinten bestaan uit een schaargebint met flieringen en gordingen, waarop twee normale schaargebinten (GB 25,2:pl.36Ga naar eind5.). De kap zal omstreeks 1450 zijn gebouwd. | |
Gebinttype I-II.b.b+b+a. 1De Kapellekerk en de Zavelkerk te Brussel bezitten beide een kap, waarvan de gebinten zijn opgebouwd uit twee schaargebinten met flieringen en gordingen op elkaar, waarop een normaal schaargebint (GB 25,3:pl. 98 en 99). Beide kappen kwamen tot stand in de tweede helft van de 15de eeuw. | |
Gebinttype I-II.b.i+a+a. 1Bij profane gebouwen is een borstwering voor de bruikbaarheid van de zolder een onmisbaar element, omdat er anders te weinig hoogte overbleef tussen de zoldervloer en de onderste hanebalken of gebintbalken in de kap. Daartoe kregen de kappen kromstijlgebinten, die soms sedert de 15de eeuw ook gordingen dragen. Zo hebben de Hofvleugel (1485) en de zuidelijke vleugel van het Markiezenhof te Bergen op Zoom, gebouwd in 1505Ga naar eind6., dergelijke gebinten, waarop twee zwaar gebouwde gewone schaargebinten staan, die van ‘basen’ voorzien zijn. De kromstijlgebinten in de laatstgenoemde vleugel dragen sleutelstukken en een flieringzolder, hetgeen - in combinatie met een stookplaats - op bewoning van deze zolderruimte wijst (afb. 208, 209). | |
Gebinttype I-II.b.i+b+b. 0Het refugium van Ter Duinen, Steenstraat 28 te Hulst (Z.), gebouwd in het tweede kwart van de 16de eeuw, heeft een soortgelijke kap met gordingen in alle gebinten. | |
Gebinttype I-II.b.b+b+b. 1Het stadhuis van Damme (B.), gebouwd in 1464-1467 heeft kapgebinten, bestaande uit drie schaargebinten met flieringen en gordingen op elkaar (B 2:357). | |
6. Kapgebinten van drie schaargebinten, waarop een stijlGebinttype I-II.b.b+a+a+l. 1Het koor van de Sint Sulpitiuskerk te Diest (B.), gebouwd omstreeks 1436, heeft een kap met drie schaargebinten op elkaar, waarvan het onderste ook gordingen halverwege de schaarstijlen draagt. Op de bovenste schaargebinten staan standvinken, die een hanebalkfliering dragen. | |
Gebinttype I-II.b.bs+a+a+l. 1Het koor van de Janskerk, in Utrecht, opgetrokken tussen 1508 en 1539, heeft een kap met drie schaargebinten op elkaar en standvinken onder een hanebalkfliering (afb. 210). In het onderste schaargebint is een gording aan weerszijden en er zijn middenstijlen in de twee onderste schaargebinten. De sporen zijn onderbroken zowel op het eerste als op het tweede schaargebint. Hier is een tekort aan lang hout, dat zich in deze tijd steeds meer voordoet, duidelijk merkbaar. | |
[pagina 134]
| |
211. Type I-H.bv.bs+n.2. Maastricht, Dominicanenkerk, westelijk deel, ca. 1300.
212. Type I-II.b.bs+n. Maastricht, St.-Janskerk, schip, XIVd
| |
d. Kappen met kromstijl- of schaargebinten, flieringen, gordingen en nokgordingIn de kapconstructies van Nederland is het in de 14de en 15de eeuw niet gebruikelijk, dat de sporen boven in het dak onder de nok gesteund worden. Het wezen van de sporenkap is immers, dat de gespannen vrij staan. Uit de gordingenkap komt in het uiterste zuiden van het huidige Nederland al aan het einde van de 13de eeuw naast de gording in de schaargebinten ook de nokgording naar voren. Er moet dan van kepers gesproken worden, alhoewel er nog wel hanebalken voorkomen als teken van de vermenging van beide constructieprincipes. In de tweede helft van de 15de eeuw verbreidde zich de invloed van de nokgording geleidelijk naar het noorden. De nokgording vond echter in Groningen, Drenthe, het grootste deel van Overijssel en de Gelderse Achterhoek geen toepassing, zeker niet voor 1600 (zie afb. 244). | |
1. Kapgebinten met één kromstijl- of schaargebint, waarop een nokgebintGebinttype I-II.bv.bs+n. 2De kappen van het schip van de Dominicanenkerk en de Franciscanenkerk in Maastricht, die beide in de eerste helft van de 14de eeuw tot stand kwamen, hebben zeer hoge schaargebinten met gordingen en middenstijlen, waarop een geschoorde stijl staat, die een nokgording draagt (afb. 211). Een dergelijk element werd een nokgebint genoemd. Bij beide kappen is het opvallend, dat er nog een voetraveling is, waarop de standzonen van de ‘kepergespannen’ staan. Dit element is ons uit de 13de eeuw bekend. Een soortgelijke kap heeft de St.-Deniskerk te Luik, gebouwd in de tweede helft van de 14de eeuw (B X 4:23, afb. blz. 80). | |
Gebinttype I-II.b.bs+nDe Sint Janskerk in Maastricht heeft op het laat- 14de-eeuwse schip een soortgelijke kap met een veel flauwere helling, waarin geen voetraveling voorkomt (afb. 212). Er zijn steeds twee windschoren naar de nokgording, één van de nokstijl en één van de middenstijl van het schaargebint. Schip en dwarsschepen van de Onze Lieve Vrouwekerk in Maastricht worden eveneens gedekt door soortgelijke kappen uit de 15de eeuw. Uit het begin van de 16de eeuw zullen dergelijke kappen op de noord- en zuidbeuk van de Hervormde kerk te Roermond zijn. | |
[pagina 135]
| |
213. Type I.b.k+n. Baarlo(L.), d'Erp, z.o. vleugel, middendeel, na 1578.
214. Type I-II.b.a+n1. Noorbeek (L.), R.-K. kerk, schip, XVB.
215. Type I-II.b.b+n1. Noorbeek (L.), R.-K. kerk, koor, XVB-XVIA.
| |
Gebinttype I.b.k+nHet houten schip van de kapel van de Nieuwenhof te Maastricht, die gesloopt is omstreeks 1663, maar waarvan het bestek uit 1493 bewaard bleef (NL 41), had een kap, waarvan de kapgebinten bestonden uit een gebint met aan weerskanten een ‘boechstyl’, waarop een nokgebint bestaande uit een ‘bontstyl’, geschoord door twee ‘bonten’, waarop een ‘verst’ (nokgording). Op de ‘verst’, de ‘spanwermen’ (flieringen) en de ‘wermen’ (voetplaten) rustten ‘kepers’. Het Haus Diek bij Säffelen (D.), dicht bij de Nederlandse grens ter hoogte van Roermond heeft een dergelijke kap (D 36:305). Soortgelijke kappen werden in de 16de eeuw in het grootste gedeelte van Nederland gemaakt (afb. 213). | |
Gebinttype I.b.k+rEen variant van het nokgebint is de ‘spruit’, een driehoekig gebint met een nokgording, waarin een hanebalk is aangebracht, die gordingen of flieringen draagt. Op woonhuizen is het type uit de 16de eeuw enkele malen aangetroffen, onder meer in Delft, waar na de stadsbrand van 1536 een grote bouwactiviteit valt waar te nemen, waarbij de toenmalige nieuwe constructieprincipes veelvuldig toepassing vonden. | |
Gebinttype I.b.a+n.1/2In Friesland is een viertal kerken, dat een kap met schaargebinten en een nokgebint bezit uit de 16de eeuw bezit. Er zijn hier nog wel hanebalken. | |
Gebinttype I.b.a+n1Het schip van de kerk te Noorbeek (L.) bezit een kap uit de 15de eeuw, waarvan de gebinten bestaan uit een schaargebint met een nokgebint en -gording. Er is een regel in de lengterichting van de kap tussen de nokgebinten (afb. 214). | |
Gebinttype I.b.a+rEen voor de hand liggend type is dat, waarbij op een schaargebint een nokgebint of een spruit is geplaatst, waarop aan weerszijden nog een fliering draagt. In Nederland is dit nog niet aangetroffen. De langgevelhoeve Ter Doestweg 21 te Koolkerke bij Brugge (B.), gedateerd 1573, bezit een dergelijke kapGa naar eind7.. | |
Gebinttype I-II.b.b+n1De kerk te Noorbeek heeft op het koor een kap met schaargebinten met gordingen en een nokgording waaronder een regel in de asrichting van de kap tussen de nokgebinten, daterend uit de tweede helft van de 15de of de eerste helft van de 16de eeuw (afb. 215). Eenzelfde kap heeft het schip van de kerk te Hoensbroek (L.), daterend uit de eerste helft van de 16de eeuw. | |
Gebinttype I-II.b.b+nIn Belgisch-Limburg komt een soortgelijke kap voor op het koor van de kerk te Neeroeteren, daterend uit de eerste helft van de 16de eeuw. Hier ontbreekt de middenregel onder de nok. | |
[pagina 136]
| |
216. Bolsward, Grote Dijlakker 22, XVIb-m.
217. Type I.b.k+a*+n. Middelburg, Vlasmarkt 8 (links); Korte Delft 23 (rechts); beide XVIb.
218. Type II.b.k+a+n. St.-Joost (L.), voorm. Caulitenklooster, XVIc.
219. Type I-II.b.(a+b)+n. Thorn (L.), Grote Hegge, zijvleugel, XVIm.
| |
2. Kapgebinten van twee kromstijl- of schaargebinten, waarop een nokgebintGebinttype I.b.k+a+nVan omstreeks 1525 tot het midden van de 17de eeuw werd zeer algemeen op profane bouwwerken een kap gebouwd, waarvan de gebinten bestaan uit een kromstijlgebint, waarop een schaargebint en een nokgebint (afb. 216). Nauwkeurig is het beschreven in een bestek voor de Doelen te Gorinchem uit 1589, dat in deel III van dit boek zal worden besproken. | |
Gebinttype I.b.k+a*+nIn Middelburg en Vlissingen komt in de 16de eeuw een merkwaardige variant voor, waarbij in de bovenste kleine schaargebinten geen korbelen zijn gemaakt. In plaats daarvan zijn de schaarstijlen aan de bovenkant verzwaard (NL 21:77; afb. 217). Hetzelfde komt ook in België voor, onder meer in de omgeving van Mechelen (B 18) en in de Ezeldijkmolen te Diest (1553). | |
Gebinttype II.b.k+a+nIn midden-Limburg is in het voormalig Caulietenklooster te Sint Joost en in het pand Luifelstraat 11 te Roermond een kap uit het derde kwart van de 16de eeuw gevonden met gebinten, bestaande uit kromstijlgebint, schaargebint en nokgebint, waarbij gordingen zijn aangebracht in plaats van flieringen (afb. 218). | |
Gebinttype I-II.b.(a+b)+nDit Limburgse gebied vertoont een dermate rijke variatie aan kapconstructies, dat het onmogelijk is die volledig te behandelen. Wij zullen ons beperken tot een aantal typerende voorbeelden. Een dergelijk exemplaar bevindt zich op de zijvleugel van de Grote Hegge te Thorn, daterend uit het midden van 16de eeuw (afb. 219). Beter dan een beschrijving zal het bestuderen van de tekening hier een inzicht in de gecompliceerde denkwijze van de timmerlieden kunnen geven. | |
[pagina 137]
| |
220. Type I.b.k+a+r. Leiden, Rapenburg 63, XVIB.
221. Type I.b.k+(a+r). Delft, Koornmarkt 1, XVIm.
222. Type I.bv.as1+as1+n.2. Maastricht, St.-Janskerk, koor, XVm.
| |
Gebinttype I.b.k+b+nOp het pand Oudkerkhof 19-21 in Utrecht is een kap aangetroffen met kromstijlgebinten, waarop een schaargebint met gordingen en een nokgebint (NL X 56b). | |
Gebinttype I.b.k+a+rGrotere 16de-eeuwse burgerlijke bouwwerken, zoals het raadhuis van 's-Gravenhage, werden soms voorzien van een kap met kromstijl- en schaargebinten, waarop een spruit. Een soortgelijke kap bezit Rapenburg 63 te Leiden (afb. 220). In het pand Oude Delft 16 te Delft hebben de kromstijlgebinten alleen windschoren aan de straatzijde, de schaargebinten hebben aan beide zijden windschoren. | |
Gebinttype I.b.k+(a+r)Het pand Koornmarkt 1 in Delft, ook van na de stadsbrand van 1536, heeft weer een andere variant, waarbij op de kromstijlgebinten een gecombineerde schaargebint-spruit is geplaatstGa naar eind8. (afb. 221). | |
Gebinttype I.b.a+a+nEén van de meest voorkomende kapconstructies uit de 16de en 17de en zelfs 18de eeuw is die, waarbij de gebinten bestaan uit twee schaargebinten op elkaar en daarop een nokgebint. | |
Gebinttype I.b.a+a*+nIn Middelburg is een variant gevonden met verzwaarde stijlen aan het bovenste schaargebint in plaats van korbelen. | |
Gebinttype I.0. a+a+nIn Zeeland is in de kerk te Kapelle op de noordelijke kapel (eerste helft 16de eeuw) en in de Sint Bavokerk te Aardenburg op het zuidelijke koor (midden 17de eeuw) een kap aangetroffen met twee schaargebinten en een nokgebint zonder trekbalken, conform de hierna te bespreken trekbalkloze tongewelven. | |
Gebinttype I.bv.as1+as1+n.2In Maastricht staat op het koor van de Sint Janskerk een kap uit het midden van de 15de eeuw, waarin op beide schaargebinten een rib in de lengterichting van de kap ligt. Daarop rusten hanebalken. In beide schaargebinten is een stijl in het midden. Boven in de kap zijn nokgebinten (afb. 222). | |
[pagina 138]
| |
223. Type I-II.b.bs+a+n. Thorn, Stiftskerk, schip, XVd.
224. Type I-II.b.bs+as+n. 's-Gravenhage, St.-Jacobskerk, koor, ca. 1545.
| |
Gebinttype I-II.b.bs+a+n.0/2De Stiftskerk te Thorn heeft op het laat-15de-eeuwse schip een kap als hiervoor beschreven met gordingen in de onderste schaargebinten (afb. 223). Er zijn twee hanebalken tussen de kepers aangebracht. De voormalige Franciscanen- of Minderbroederskerk te Roermond heeft op koor en schip een dergelijke kap zonder hanebalken, daterend van omstreeks 1500. In deze kap zijn dunne sporen met wankanten verwerkt van een voorgaande kap met een dakhelling van ongeveer 45o en tenminste twee hanebalken per gespan. | |
Gebinttype I-II.b.bs+as+nHet koor van de Stiftskerk in Thorn kreeg, waarschijnlijk bij een ingrijpende verbouwing aan het einde van de 15de eeuw, soortgelijke kapgebinten als het hiervoor genoemde schip. Beide schaargebinten hebben een stijl in het midden. Er zijn geen hanebalken. Een soortgelijke kap, versterkt met enkele horizontale regels in de lengte, kreeg de Sint Jacobskerk in 's-Gravenhage na de brand van 1539 (afb. 224). | |
[pagina 139]
| |
225. Type I-II.b.bs+bs+n1.1. 's-Hertogenbosch, St.-Janskathedraal, schip, XVIa.
| |
Gebinttype I-II.b.bs+bs+n1.1De kappen van het middenschip, het koor, het zuidelijke dwarsschip en het noordelijke dwarsschip van de Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch, tot stand gekomen tussen 1510 en 1525 (NL X 48), hebben eenzelfde uiterlijke vorm met aan de zijde van de vieringtoren een zeer steile driezijdige afschuining. Het dak van het schip heeft een dergelijke afschuining aan de westzijde, het dak van het koor vertoont de gebruikelijke vijfzijdige sluiting aan de oostzijde. De opbouw van de kappen van schip, koor en zuiderdwarsschip is nagenoeg identiek. De constructie in het noorderdwarsschip wijkt af van die van de drie andere hoofdkappen. De constructie van een kapgebint op het schip, het koor en zuiderdwarsschip bestaat in verticale opbouw uit twee schaargebinten. In de onderste schaarstijlen zijn twee gordingen ingelaten, op de bovenste schaarstijlen ligt één gording halverwege, die in het koor tijdens het bouwen van de kap is toegevoegd. Op het bovenste schaarbint staat een nokgebint, dat een hanebalkfliering en een nokgording draagt (afb. 225). Er is een afwisseling van hoofdgebinten op trekbalken ter plaatse van de muurdammen tussen de vensters en tussengebinten zonder trekbalken met langs de muur oplopende standzonen. Tussen de beide schaargebinten van een kapgebint en bij de hoofdgebinten ook tussen het onderste schaarbint en de trekbalk zijn in het midden stijlen aangebracht. De sporen zijn met een houten nagel bevestigd op de onderste gordingen en onderbroken bij de onderste flieringen. De bovenste sporen zijn niet vastgemaakt op de gordingen. In het onderste deel van de kap wordt dus het principe van de gordingenkap met kepers gehanteerd, in het bovenste deel dat van de sporenkap met gespannen. Ook de ondersteunde hanebalken zijn nog een uiting van dat constructieprincipe. In het schip zijn ter plaatse van de nokgebinten de hanebalken afgezaagd, waaruit moge blijken, dat er eerst geen nokgording bedoeld was en als modern element op het laatste moment is toegevoegd. De lange windschoren, die aangebracht zijn tussen de onderste gebintstijlen en de flieringen, kruisen elkaar tengevolge van de vrij geringe afstand tussen twee gebinten. Zowel van de nokgording als van de hanebalkfliering lopen windschoren naar de nokstijl. In het koor zijn korte schoren tussen de middenstijl en het bovenste schaarbint. In het koor zijn beide schaarbinten met horizontale windschoren verbonden aan de flieringen. In het noorderdwarsschip zijn geen tussengebinten met uitzondering ter plaatse van de afschuining bij de vieringtoren. De onderste gebinten dragen één gording per dakvlak. Bij de bovenste gebinten zijn geen gordingen aangebracht. | |
[pagina 140]
| |
226. Type I-II.bs+bs+n. Gemert (N.B.), R.-K. kerk, koor na wijziging, XVd.
227. Type I.b.as+as+n.2. Utrecht, Jacobikerk, n.zijbeuk, midden, ca. 1540.
228. Type I-II.0.b+a+n. Middelburg, St.-Pietersstraat 52, ca. 1540.
229. Type I-II.b.b+a+n. Den Dungen (N.B.), R.-K. kerk, XVd-XVIA.
| |
Gebinttype I-II.bs+bs+nIn de kerk van Sint Jans Onthoofding te Gemert (N.B.) werd na het midden van de 15de eeuw de bestaande gordingenkap van het koor voorzien van flieringen op beide schaargebinten (afb. 226). | |
Gebinttype I.b.as+as+n.2Omstreeks 1540 werd op het middendeel van de noorderzijbeuk op de Jacobikerk in Utrecht een kap gebouwd met twee schaargebinten met middenstijlen en een nokgebint (afb. 227). Dit sluit aan bij de in Utrecht eerder gebruikelijke kappen met stijlen in de schaargebinten. Opvallend bij deze kap zijn de haakse borsten tussen de schaarstijlen en -binten. Ook zij er twee hanebalken in de gespannen, hetgeen aantoont, dat het wezen van de nokgording nog geen gemeengoed was. | |
Gebinttype I-II.0.b+a+nHet tot de Abdij te Middelburg behorende huis Sint Pieterstraat 52, gebouwd omstreeks 1540, heeft stenen gewelven. De zijdelingse druk van gewelven en kap wordt opgenomen door trekstangen. Trekbalken ontbreken. De kapgebinten zijn opgebouwd uit een schaargebint beneden, waarvan de standzonen langs de muur naar beneden doorlopen, een schaargebint met gordingen en een nokstijl daarop (afb. 228). | |
Gebinttype I-II.b.b+a+nEen type, dat optreedt van het einde van de 15de eeuw en in gebruik bleef tot in de 17de eeuw, komt in het zuiden van het land voor. Het wordt gekenmerkt door een schaargebint met gordingen, erop een schaargebint en boven een nokgebint (afb. 229). In de beginfase zijn er soms nog hanebalken. In de kerk te Neeroeteren in Belgisch-Limburg komt op het schip een dergelijke kap voor uit de eerste helft van de 16de eeuw. | |
[pagina 141]
| |
230. Type I-II.b.b+k+n.1. Weert (L.), Franciscanenklooster, kerk, schip en koor, XVIa.
231. Type I.b.k+k+n. Baarlo (L.), d'Erp, z.w. vleugel, hoge deel, na 1578.
232. Type I.b.k+a+a+n. IJsselstein (U.), stadhuis, ca. 1550.
233. Type I.b.ks+as+as+n. Haarlem, St.-Adriaansdoelen, hoofdvleugel, 1562.
| |
Gebinttype I-II.b.b+b+nSoortgelijke kappen, ook met gordingen in het tweede schaargebint, hebben de kerk te Neeritter (L.), het Vrije te Brugge (B.) (B 2:369; B X 1:17-24) en de Grote kerk te Goes (1619). Van de laatste is het bestek bewaard gebleven, geschreven en uitgevoerd door een Antwerpse timmerman (zie bijlage A 9). De kap wordt beschreven in deel III van deze publicatie. | |
Gebinttype I-II.b.b+k+n.0/1In midden-Limburg en oostelijk Brabant zijn drie kerken uit het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw aangetroffen met kapgebinten, bestaande uit een schaargebint met gordingen, daarop een kromstijlgebint en een nokgebint (afb. 230). Er zou verondersteld kunnen worden, dat deze kappen door dezelfde vakmensen gemaakt zijn. | |
Gebinttype I.b.k+k+nVier 16de-eeuwse kappen zijn ons bekend met twee kromstijlgebinten op elkaar en een nokgebint (afb. 231). Het betreft het voormalige Begaardenklooster te Roermond uit 1521, het huis d'Erp te Baarlo (XVId), het achterhuis van het pand Korenbrugstraat 16 in 's-Hertogenbosch en het huis Ellestraat 26 in Elburg (XVIb). | |
3. Kapgebinten van drie kromstijl- of schaargebinten, waarop een nokgebintGebinttype I.b.k+a+a+nIn West- en Midden-Nederland zijn na omstreeks 1540 vele kappen gebouwd met kapgebinten bestaande uit een kromstijlgebint, twee schaargebinten en een nokgebint (afb. 232). | |
Gebinttype I.b.ks+as+as+nEenzelfde type met stijlen in alle gebinten werd in 1562 op de gebouwd Sint Adriaansdoelen in Haarlem (afb. 233). | |
[pagina 142]
| |
234. Type I.b.a+a+a+n. Dokkum (Fr.), Herv. kerk, schip, XVIb.
| |
Gebinttype I.b.a+a+a+nDertien kappen uit de 16de eeuw en de eerste helft van de 17de eeuw met drie schaargebinten en een nokgording zijn aangetroffen in Zeeland, Utrecht, Gelderland, westelijk Overijssel en Friesland (afb. 234, 235a, b). | |
Gebinttype I.b.as+a+a+nOp het schip van de Grote kerk in Harderwijk werd na de brand van 1503, wellicht in het tweede kwart van de 16de eeuw, een kap gebouwd met gebinten, bestaande uit een schaargebint met middenstijl, twee schaargebinten en een nokgebint.
235. Oldemarkt (Ov.), Herv. kerk, koor. a. gezicht naar het oosten met koorsluiting. b. onderste deel met dubbele fliering.
236. Type I.b.as+as+as+n.1. Grave (N.B.), St.-Elisabethkerk, koor, ca. 1515.
| |
Gebinttype I.b.as+as+as+n.1Omstreeks 1515 werd op het koor van de Sint Elisabethkerk in Grave een kap geplaatst met drie schaargebinten met middenstijlen en aansluitend een nokgebint (afb. 236). Het dwarsschip van deze kerk heeft soortgelijke gebinten zonder nokgebinten. | |
Gebinttype I.b.a+as+as1+nDe Sint Eloikerk te Duinkerken (F.) heeft een kap met drie schaargebinten op elkaar, waarvan in de beide bovenste een middenstijl, waarop een nokgebint. Deneux (F 1) dateerde deze kap 1717, maar hij zou op grond van de vorm nog uit de eerste helft van de 16de eeuw kunnen zijn. | |
[pagina 143]
| |
237. Type I-II.b.k+a+b+a+n. Delft, Koornmarkt 64, na 1536.
| |
4. Kapgebinten van vier kromstijl- of schaargebinten, waarop een nokgebintGebinttype I-II.b.k+a+b+a+nEen uitzonderlijke kap van omstreeks 1540 draagt het huis Koornmarkt 64 in Delft. De gebinten bestaan uit een kromstijlgebint, een schaargebint, een schaargebint met gordingen, een klein schaargebint en een heel klein nokgebint (afb. 237). | |
Gebinttype I-II.b.b+b+b+rHet stadhuis van Gent (B.), opgetrokken omstreeks 1535, heeft een kap met drie schaargebinten met flieringen en gordingen op elkaar en daarop een spruit met flieringen en een nokgording (B 2:372). De te overspannen breedte is 12,5 m. Eenzelfde kap is te vinden op het schip van de Onze Lieve Vrouwekathedraal te Antwerpen, die omstreeks 1540 is gebouwd. | |
e. Hallenkerk, drie beuken onder één dakDe Sint Catharinakerk te Doetinchem droeg over drie beuken één groot dak, vermoedelijk gebouwd na de stadsbrand van 1527 (afb. 238). De zijbeuken hebben twee halve schaargebinten, ingelaten in de stijlen van een dekbalkgebint over de middenbeuk. Op dat gebint stond een schaargebint, waarop een nokstijl. De kap werd opgemeten door Ad. Mulder in 1882 en daarna afgebroken. De kerk te Swolgen (L.) droeg voor 1944 eveneens een kap over drie beuken (afb. 239) met gebinten bestaande uit een breed schaargebint met gordingen, dat voorzien is van twee schuingeplaatste stijlen met korbelen, rustend op de scheibogen. Daarop stonden een schaargebint met gordingen en een nokgebintGa naar eind9..
238. Doetinchem (Gld.), Herv. kerk, reconstructie toestand XVIb.
| |
[pagina 144]
| |
239. Swolgen (L.), R.-K. kerk, na oorlogsschade in 1944.
240. Type I.b.d+n. 's-Hertogenbosch, Achter de Tolbrug 11. voorhuis tweede deel, XVIb.
241. Type I.b.d+a+n. 's-Hertogenbosch, Achter de Tolbrug 11, achtervleugel, ca. 1540.
242. Type I.b.j+j+n. Utrecht, Predikherenkerkhof 5-7, XVIb.
| |
f. Tussenbalkgebinten met gordingenOok de tussenbalkgebinten in het zuidoosten van Nederland werden van nokstijlen of nokgebinten voorzien. | |
1. Kapgebinten van één tussenbalkgebint, waarop een nokgebintGebinttype I.b.d+nHet voormalige refugiehuis van Mariënhage, later pastorie van Sint Pieter, Achter de Tolbrug 11 in 's-Hertogenbosch, heeft drie verschillende variaties, daterend uit het tweede kwart van de 16de eeuw (c). Op het tweede deel van het voorhuis is een kap met kromstijl-tussenbalkgebinten en een nokstijl (afb. 240). Op de tussenbalk rust een flieringzolder. | |
Gebinttype II.b.y+wHet pand Luifelstraat 3 in Roermond, volgens jaartalankers daterend van 1564, heeft een kap met tussenbalkgebinten, waarop gordingen rusten en waarboven een spruit met een nokgording. | |
2. Kapgebinten van twee tussenbalk- of schaargebinten, waarop een nokgebintGebinttype I.b.d+a+nDe achtervleugel van het pand Achter de Tolbrug 11 te 's-Hertogenbosch heeft kromstijl-tussenbalkgebinten, waarop schaargebinten en een nokgebint, waarvan de schoren zeer laag geplaatst zijn (afb. 241). Op beide gebinten rust een flieringzolder. | |
Gebinttype I.b.j+j+nHet huis Predikherenkerkhof 5-7 te Utrecht bezit tussenbalkgebinten met rechte stijlen, die nauwelijks boven de tussenbalken uitsteken (afb. 242). Het gebruik van dergelijke gebinten in Utrecht is zeer uitzonderlijk te noemen. | |
[pagina 145]
| |
243. Type II.b.y+y+n. Dokkum (Fr.), stadhuis, XVIB.
244. Verspreiding van de nokgording in Nederland tot het einde van de 16de eeuw.
| |
Gebinttype II.b.y+y+nUiterst merkwaardig lijkt de kap van het stadhuis van Dokkum (Fr.). De gebinten bestaan uit twee kromstijl-tussenbalkgebinten, waarop gordingen. Op de bovenste tussenbalk staat een nokgebint (afb. 243). Het heeft er alle schijn van, dat hier timmerlieden werkzaam zijn geweest, die uit het Westfaals-Nederlandse grensgebied afkomstig waren. Een Friese timmerman kon deze gebintvorm moeilijk zelf bedenken, omdat de constructie geheel afweek van hetgeen in dat gebied gebruikelijk was. Het oude stadhuis brandde af in 1572. Het nieuwe stadhuis werd in 1609 gebouwd, gebruik makend van een bestaand gebouw, het Mockema Blauwhuis. Vermoedelijk is ook de kap daarvan een overblijfsel omdat een dergelijke kap in de 17de eeuw waarschijnlijk niet meer werd gemaaktGa naar eind10..
De verspreiding van de nokgording in Nederland tot het einde van de 16de eeuw is weergegeven in afb. 244. Het valt op, dat in de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel en in het oostelijk deel van Gelderland geen nokgordingen voorkomen. |
|