Houten kappen in Nederland 1000-1940
(1989)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Middeleeuwse kappen (tot ca. 1575) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Sporenkappena. Enkelvoudige sporenkappen1. Inleiding.De oudste bouwwerken, die ons uit de vroege middeleeuwen zijn overgeleverd, zijn opgetrokken in steen met een houten kapconstructie. De muren moesten voldoende dik zijn om de grote zijdelingse druk van de kap op te kunnen nemen. Slechts in een betrekkelijk gering aantal gevallen zijn er trekbalken gebruikt, die aan dit probleem in belangrijke mate tegemoet komen. Vermoedelijk is dit het gevolg van het feit, dat de sporenkap zijn oorsprong vindt in de eenvoudige bouw op het platteland, waarbij de dakvoet nagenoeg op de grond lag. Dan zouden trekbalken de ruimte onbruikbaar maken. De dakhelling van de kappen in de 11de en de 12de eeuw bedraagt over het algemeen ongeveer 45°. Mogelijk is dit een aanwijzing, dat deze stenen gebouwen afstammen van de steenbouw uit Zuid-Europa, waarbij geringe dakhellingen gebruikelijk zijn. In de 13de eeuw werd de helling steiler en overschreed meermalen de 50°. Tegen 1300 kwamen hellingen voor van ongeveer 60°. Hetzelfde is ook buiten Nederland waar te nemen. Het Romaanse huis te Münstereifel (D.) uit 1167 (d) bijvoorbeeld heeft een dakhelling van 42° (D 30:83), het huis Webergasse 8 te Esslingen (D.) van 1266 (d) heeft een dak met een helling van 46° (D 28d:302), de kap van de kloosterkerk te Preetz in Holstein (D.), daterend van omstreeks 1325 (d) een helling van 60° (D 30:83). Hieronder volgt een overzicht van een aantal gebouwen in Nederland met daarbij vermeld de dakhelling, die afgemeten kan worden uit de nog bestaande kap of uit een moet van het dak op een muur.
De maximale breedte, die met een sporenkap zonder ondersteuning te overspannen was, bedroeg ongeveer 10 meter.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
69. Type I.b.0.1z4. Maastricht, O.L. Vrouwekerk, n. dwarsschip. Reconstructie van de 11de-eeuwse constructie met behulp van onderdelen, aanwezig in de 15de-eeuwse kap.
70. Maastricht, O.L. Vrouwekerk. Belastingschema van de balken in de kap in afb. 69.
71. Type I.0.0.1. Leeuwarden, Jacobijnerkerk, koor en middenbeuk. Reconstructie van de oorspronkelijke toestand, XIIId-XIVa.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Kappen van gespannen met voetbalken.Gespantype I.b.0.1z4In de kappen van de Onze Lieve Vrouwekerk te Maastricht bevinden zich onderdelen, die behoorden tot de kappen, die de kerk in de 11de eeuw gedekt hebben. In het noordelijke dwarsschip bleek het in 1960 mogelijk met behulp van de aanwezige delen een reconstructie te maken van de oorspronkelijke opbouw van de kap (afb. 69). Sedertdien zijn de onderdelen als gevolg van een restauratie helaas minder herkenbaar geworden. Aan weerskanten lag op de muren een eikehouten balk met rechthoekige doorsnede, een muurplaat. Daarop waren, haaks op de lengteas van het dwarsschip, twaalf driehoekige houtconstructies geplaatst, ongeveer een meter uit elkaar. De schuingeplaatste benen van de driehoek, de spannen, vormden een hoek van 42° met de horizontale balk. Zij hebben een doorsnede van ongeveer 13 × 20 cm. De twee spannen waren halverwege met elkaar verbonden door een horizontale hanebalk. Verder was het gespan versterkt met een viertal vrijwel verticaal geplaatste elementen tussen de spannen en de trekbalk. De hanebalken en de stijlen waren met de spannen en het bint verbonden door middel van een halfhoutse lip met een zwaluwstaartvormige inkeping aan één zijde en waren bevestigd met een houten nagel. De stijlen waren halfhouts over de hanebalken gekeept en daarmee eveneens verbonden met een houten nagel. De beide spannen werden aan de bovenzijde halfhouts en met een houten nagel verbonden en aan de onderkant in het bint gepend en eveneens met een houten nagel bevestigd. Bij het hiervoor beschreven type dienen de binten te verhinderen, dat de voeten van de spannen naar buiten schuiven. De binten nemen dus de trekkrachten in de constructie van de kapvoet op. De krachtenverdeling in een dergelijk gespan is vrij ongunstig, omdat de stijlen het bint belasten (afb. 70). Het bint moet daarom zwaar van afmetingen zijn. Het is mogelijk, dat deze vorm tot stand kwam onder invloed van de Romeinse en vroegchristelijke kapconstructies. Dit wordt besproken in hoofdstuk II-2. Elders in Nederland zijn tot heden geen voorbeelden van dergelijke kappen gevonden, maar in België zijn er nog enkele aanwezig, onder meer in Luik, St.-Barthélémy (B 2:318) en St.-Denis (B X 4); Doornik, kathedraal (B 2:315); Soignies, St.-Vincent (B 1:150), die alle uit de 10de eeuw, de 11de eeuw of de vroege 12de eeuw dateren. Ook in Duitsland (D 12; D 13) zijn er nog verscheidene aanwezig, onder andere in Westfalen in de kerk te Cappenberg (XIIb) en de kerk te Legden (XIIIb).
Als er geen stenen gewelven waren aangebracht, keek men meestal uit de kerkruimte vrij in de kap. Er zijn in Duitsland enkele gevallen bekend, waarbij onder tegen de trekbalken een houten plafond was aangebracht (Maulbronn, kloosterkerk, ca. 1178, D 2; Cappenberg, slotkapel, 1122-'45, D 13b:56). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
72. Oosterwijtwerd (Tr.), Herv. kerk. Sporenkap XIIIB, later versterkt.
73. Type I.0.0.1. Zutphen, Raadhuissteeg 3, XIII.
74. Type I.0.0.2. Oene (Gld.), Herv. kerk, koor. Oorspr. toestand, XIVA.
75. Type I.0.0.2. Utrecht, Oude Gracht 187, huis Te Putten, XIIId.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Sporenkappen zonder voetbalken.Gespantype I.0.0.1/2/3Een type sporenkap, dat in Nederland meer dan eens voorkomt, mist het trekbint. De spannen zijn verbonden door één, twee of drie hanebalken. De gespannen rusten aan beide kanten van de kap aan de voet op een blokkeel, dat meestal op twee muurplaten ligt. Tussen het naar binnen gerichte einde van een blokkeel en de erop staande span is een standzoon aangebracht. De indruk bestaat dat de trekbalkloze sporenkap op stenen gebouwen pas in de 12de eeuw tot ontwikkeling is gekomen en beïnvloed werd door de inheemse wijzen van construeren in hout, die uit de archeologische vondsten kunnen worden gereconstrueerd. Afhankelijk van de overspannen afstand, de dakhelling en de doorsnede van de spannen hebben de gespannen één (afb. 71, 72, 73), twee (afb. 74, 75, 76) of drie (afb. 77, 78) hanebalken, die moeten voorkómen, dat de spannen onder de last van de dakbedekking doorbuigen. De zijdelingse druk van de kapvoeten moet in hoofdzaak door de muren worden opgenomen. Dergelijke kappen zijn onder meer aangetroffen op woonhuizen in de stad Utrecht (afb. 75, 78, 87) en de IJsselsteden (afb. 73, 84). Ook in kerken in Utrecht (afb. 76) en in het oostelijk en noordelijk deel van het land (afb. 85, 95), meestal gebouwd in de 12de eeuw, de 13de eeuw en de eerste helft van de 14de eeuw. Er werd op papier een reconstructie gemaakt van een dergelijke kap met een dakhelling van 45, die omstreeks 1100 op het koor van de Nicolaikerk te Utrecht gebouwd werd, uit onderdelen, die in de 13de eeuw opnieuw gebruikt waren (NL X 18a, b). De spannen hadden een doorsnede van 12-15 × 13-16 cm. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
76. Type I.0.0.2. Utrecht, Pieterskerk, Dekenkapel, ca. 1300.
77. Type I.0.0.3. Zweeloo (Dr.), Herv. kerk. Reconstructie toestand XIII.
78. Type I.0.0.2. Utrecht, Mariaplaats 50. Ca. 1300.
79. Type I.0.0.2m. Peize (Dr.), Herv. kerk, XIII. Met details houtverbindingen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
80. Type I.0.0.2m. Norg (Dr.), Herv. kerk, koor, XIII. Met detail houtverbinding.
81. Tekening van een sporenkap uit het schetsboek van Villard de Honnecourt.
Als er drie hanebalken zijn, zoals oorspronkelijk in de 13de-eeuwse kerk te Zweeloo (Dr.) (afb. 77) en in het pand Mariaplaats 50 in Utrecht uit ca. 1300 (b, afb. 78), wordt de onderste hanebalk wel erg slap, gaat doorhangen of wijkt zijdelings uit. Over de nog bestaande kap van de kerk te Zweeloo werd in 1893 geschreven: ‘eene onooglijke zoldering van ter nauwernood behakte balken dekt de kerk, die nog hare oude dakbedekking heeft’Ga naar eind1.. Er lagen toen eiken latten van 3 × 7 cm op, 17 cm hart op hart, waarop dokken (houten spanen). In dit geval was de belasting van de kap niet zo groot. De sporen hebben een doorsnede van 12,5-15 × 14-17 cm en staan hart op hart 75 cm. In 1929-1930 werden stenen gewelven aangebracht, waarbij de oude kap ontdaan werd van de onderste hanebalken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gespantypen I.0.0.1m, I.0.0.2mOok bij één en twee hanebalken deed het probleem van het doorhangen van de hanebalk zich voor. Om dat gebrek te voorkomen werd soms een stijl of makelaar aangebracht van de onderste hanebalk tot onder de top bij de samenkomst van de twee spannen. Deze makelaar verstijft de onderste hanebalk aanmerkelijk. Een dergelijke constructie bevindt zich in de 13de-eeuwse kerken te Peize (afb. 79) en Norg (afb. 80) in Drenthe. In Norg zijn er ook nog schoren tussen het onderste gedeelte van de spannen en de onderste hanebalken aangebracht. De Noordfranse bouwmeester Villard de Honnecourt tekende omstreeks 1245 in zijn schetsboek een sporenkap met één hanebalk, opgehangen aan een makelaar, aan de voet met ver naar binnen stekende blokkelen, maar geen trekbalken (afb. 81) en schreef erbij (omgezet in hedendaags Frans): ‘Maintenant vous pouvez voir un bon comble léger pour placer à l'héberge des murs d'une chapelle voûtée’Ga naar eind2.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
82. Type I.0.0.2s. Utrecht, Nicolaikerk, schip, XII. Met detail kapvoet.
83. Type I.0.0.3s. Utrecht, Nicolaikerk, koor, ca. 1225. Met detail kapvoet.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
84. Type I.0.0.2v. Deventer, Kerksteeg 12. XIII. Gesloopt 1961. Standzonen bij gespan 4.
85. Sellingen (Gr.), Herv. kerk. Kap naar het westen.
86. Type I.0.0.2v. Sellingen (Gr.), Herv. kerk. Sporenkap, ca. 1300. a. midden en westelijk deel; b. oostelijk deel. Telmerken: zie afb. 54.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gespantypen I.0.0.2s, I.0.0.3sEen dergelijke verstijving kennen de kappen van de middenbeuk en het koor van de Nicolaikerk in Utrecht (afb. 82, 83), die dateren uit 12de eeuw (b)Ga naar eind3. en van omstreeks 1225 (NL 11:182; NL X 18a). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gespantype I.0.0.2xEen enkele keer komt het voor, dat er in een gespan nog een kruis is aangebracht ter versteviging van de constructie. De beide kruisende latten lopen van de ene span onderaan naar de andere boven de bovenste hanebalk. Een dergelijk kruis komt eenmaal voor in de 13de-eeuwse kap van het koor van de thans Hervormde kerk te Wijhe (Ov.), die later versterkt werd met gebinten. In Westfalen (D.) komen deze kruisen in sporenkappen veel voor in de 13de eeuw en later, onder meer in de St.-Paulikerk te Soest, het schip van de Marienkerk te Lippstadt, de voormalige kloosterkerk te Ölinghausen (D 13b:174). In Lübeck kennen de uit 1285 daterende kappen van een deel van het Heiligen-Geist-Hospital kruisen in de gespannen en een versteviging met windlatten (D X 7, D X 9). Ook in Engeland komen dergelijke kruisschoren voor aan het einde van de 12de en in de 13de eeuw (GB 3:159). Nog verder weg, in Noorwegen, komen kappen voor, waarbij de kruisschoren nagenoeg evenwijdig lopen aan de spannenGa naar eind4.. In Zweden zijn in de 13de en de 14de eeuw soortgelijke ontwikkelingen waar te nemen (S 1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gespantype I.0.0.2vSoms zijn voorzorgsmaatregelen genomen tegen het naar buiten afschuiven van de kapvoet. Daartoe liet men om de vier of vijf gespannen de standzonen doorlopen langs de binnenzijde van de muur. De pen, waarmee het blokkeel aan de standzoon bevestigd was, stak dan soms daar doorheen en was er met een wig tegen geklemd (afb. 84). Deze houtverbinding wordt een enkele keer ook in andere kappen aangetroffen, maar is veel beter bekend van de ankerbalkconstructie in boerderijgebinten. Ook in kerkdaken is deze constructiewijze gebruikt, onder meer in de kap van de kerk te Sellingen (Gr.), die mogelijk van omstreeks 1300 (c) dateert. Daar kruisen blokkelen en standzonen elkaar halfhouts. De kruising is verbonden met een houten nagel (afb. 85, 86a). In het oostelijk deel van deze kap zijn schoren tussen het onderste gedeelte van de spannen en de hanebalken (afb. 86b)
b
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
87. Type I.0.0.2. Utrecht, Oude Gracht 114, Drakenburg. Sporenkap met windlat, ca. 1295.
88. Norg (Dr.), Herv. kerk. Sporenkap met windlat en latere versterkingen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
89. Denekamp (Ov.), R.-K. kerk. Sporenkap, 1811.
90. Megchelen (Gld.), Herv. kerk. Sporenkap, 1776. Twee hanebalken alleen bij gespannen 2, 6 en 11.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Geen verband in de lengterichting van de kap.Deze sporenkappen missen alle verbindingselementen tussen de gespannen onderling in de lengterichting van de kap. Na het oprichten ervan zullen er latten of een dakbeschot zijn bevestigd, waarna de dakbedekking werd aangebracht. Deze dakhuid moest de gewenste stijfheid geven in de lengterichting van de kap. Toch kwam het regelmatig voor, dat de gespannen alle in één richting scheef zakten. Om aan dit euvel tegemoet te komen heeft men hier en daar aan de binnenkant van de spannen een lat of plank gespijkerd, die schuin omhoog loopt (Utrecht, Oude Gracht 114, huis Drakenburg, afb. 87; Norg (Dr.), kerk, afb. 88). Dit element draagt de naam windlat. Deze methode werd voornamelijk sedert het midden van de 13de eeuw gehanteerd. Zij vond nog eeuwen toepassing in de landelijke bouwkunde, waar de sporenkap zich lang handhaafde. Dat was mogelijk, omdat de daken er meestal werden gedekt met lichte organische materialen, zoals stro en riet. Al in de 14de eeuw werd bericht over het vervangen van kappen, kennelijk omdat de sporenconstructies onder de last van zwaardere dakbedekkingen dusdanig verzakten, dat zij niet te handhaven waren. De abdijkerk van Egmond kreeg in 1328 een nieuw dak en ook het dak van de dormter van de abdij werd vernieuwd in 1332Ga naar eind5.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Borstwering en verdieping.Toen er nog open stookplaatsen in houten huizen voorkwamen, was het niet mogelijk de beroete ruimte onder het dak te gebruiken voor wonen en slapen en voor opslag van goederen (NL 30:73). Enerzijds bouwden adel en rijken zich reeds in de 12de en 13de eeuw stenen huizen, anderzijds schreven met name de 15de-eeuwse stadsbesturen voor, dat er stenen stookplaatsen en rookkanalen moesten komenGa naar eind6.. Bij huizen met dikke stenen muren was het mogelijk de muren boven de bovenste balklaag door te laten lopen. Zo bleef voldoende hoogte vrij tussen de zoldervloer en de onderste hanebalken van de gespannen. Het gedeelte van de muren, dat boven de balklaag uitsteekt, wordt de borstwering genoemd. Het verdiepte gedeelte vormt de oorsprong van het Nederlandse woord ‘verdieping’. De zijdelingse druk van de sporenkap moesten door de beide zijmuren worden opgenomen zonder er steunberen voor nodig te hebben (afb. 75, 87). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Enkelvoudige sporenkappen na de 13de eeuw.In de tweede helft van de 13de eeuw tekenden zich ontwikkelingen af, die wijzen naar kapconstructies met een verband in de lengterichting en met een ondersteuning van de gespannen. Op het platteland, met name in het oosten en noorden van Nederland, werd de enkelvoudige sporenkap nog lang toegepast, ook bij kleinere kerken. Soms zal daarbij het voorbeeld van een oudere kap gevolgd zijn, zoals in de kerk te Schildwolde (Gr.) in 1666, in de kerk van Heemse (Ov.) in 1686, in de kerk te Den Andel (Gr.), 1710 en te Denekamp in de Sint Nicolaaskerk omstreeks 1810 (b, afb. 89). Elders kwamen dergelijke sporenkappen ook tot stand op nieuwe kerkjes, zoals de Hervormde kerk te Megchelen (Gld.), die in 1776 gebouwd werd (afb. 90). In Doesburg heeft het huis Gasthuisstraat 3 een sporenkap met twee hanebalken per gespan, daterend uit de eerste helft van de 16de eeuw (b)Ga naar eind7.. In dezelfde tijd zijn er in hetzelfde landstadje doorgaans kappen met een ondersteuning gemaakt van het in die tijd gebruikelijke type. Men kan zich afvragen, of in Doesburg de invloed van de stedelijke ambachtsgilden zo zwak was, dat de op het platteland nog gangbare sporenkappen er ook nog werden toegepast. Hetzelfde geldt voor Westfriese steden. In Enkhuizen zijn onder meer in de panden Westerstraat 94 (1566) en 96 (XVIB) en op het achterhuis van Dijk 78 (ca. 1540) enkelvoudige sporenkappen van ronde sparren aangetroffen. Ook hier werden buiten de steden nog zeer lang dergelijke sporenkappen gemaakt.
In de landelijke bouwkunde bleef de sporenkap, ondersteund door ankerbalkgebinten, de meest gebruikelijke kap voor een boerderij, zonder dat de gespannen in de lengterichting van het gebouw afdoende met elkaar verbonden zijn. Dat was mogelijk, omdat de dakbedekking er, in tegenstelling tot in de steden, bleef bestaan uit lichte organische materialen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
91. Ederveen (Gld.), schaapskooi.
92. Garnwerd (Gr.), Herv. kerk. Koorsluiting. Makelaar secundair.
a
Het is verbazingwekkend hoe soms eeuwenoude bouwwijzen in geïsoleerde gebieden tot in de 20ste eeuw zijn blijven voortleven. Wij zeggen bewust voortleven, niet voortbestaan, want dat zou betekenen, dat zij moeizaam het leven gerekt hebben. De landelijke gebouwen in het oosten van Nederland kregen vanuit de eeuwenoude traditie nog in de 20ste eeuw sporenkappen zonder afdoend verband tussen de gespannen in de asrichting van het dak. Op het voormalige eiland Marken bleven houten huizen met een open stookplaats en eenvoudige sporenkappen tot in onze eeuw in gebruik en zij werden er zelfs nog in de 19de eeuw gebouwd (NL 30:111). Schaapskooien, zoals die op en rond de Veluwe nog lang werden gebouwd (afb. 91), weerspiegelen het eenvoudigste type sporenkap. Ook in Noord-Duitsland zijn de enkelvoudige sporenkappen vrijwel tot in onze tijd in gebruik gebleven, zelfs in de steden. Er is in dit gebied, ook langs de Nederlandse oostgrens, weinig waar te nemen van het denkproces, dat in het Nederlandse timmerambacht in de tweede helft van de 13de eeuw en de eerste helft van de 14de eeuw doorgemaakt werd. Dat was er met name op gericht houtskeletten en kapconstructies tot stand te brengen, die stabiel waren en voor winddruk onaantastbaar. Te Laar bij Weert (L.) staat de Sint Sebastiaanskapel, die nog gedeeltelijk in het bezit is van de 16de-eeuwse vakwerkconstructie en een sporenkap, dat tongewelfvormige gespannen bezit (afb. 252). Ook hier ontbreekt verband in de lengterichting van de kap. Aan de westkant ligt een horizontale rib over vijf hanebalken. Die vormde de verankering met de houten topgevel. Dit element treffen wij veel aan bij laat-middeleeuwse kappen, met name bij
93. Garnwerd (Gr.), Herv. kerk. a. Aangelaste sporen met latere versterking. b. Aangelaste sporen.
b | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
94. Oostum (Gr.), Herv. kerk. Versterkte sporenkap.
95. Huizinge (Gr.), Herv. kerk, westelijk deel schip. 13de-eeuwse sporenkap, later gewijzigd en versterkt bij aanbrengen van stenen gewelf. Gesloopt 1961.
b
stenen topgevels. In de veelzijdige koorsluiting staan halve gespannen eenvoudig tegen het laatste gespan. Meestal wordt bij sporenkappen op de plaats van de koorsluiting een makelaar of koningstijl opgenomen in het laatste volle gespan. De sporen van de sluiting waaieren daarvan uit (afb. 92).
Omdat de sporenkappen het gebrek hebben, dat zij scheef zakken werden zijn in de loop van de eeuwen meestal vervangen of versterkt (afb. 85, 93, 94, 95). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Sporenkappen met voetravelingen.Gespantype I.bv.0.1In de loop van de 13de eeuw trad een constructie naar voren, waarbij slechts één op de vier of meer gespannen voorzien is van een trekbalk. Tussen deze balken is aan weerszijden van de kap een raveelbalk aangebracht, die tot steun dient voor de standzonen van de gespannen en waarin de tot blokkelen ingekorte trekbalken van de gespannen worden opgevangen. Deze constructie kreeg de naam voetraveling. Een dergelijke kap heeft het koor van de Sint Salviuskerk te Limbricht (L.), die waarschijnlijk uit het midden van de 13de eeuw dateert (afb. 96a). In de koorsluiting is een makelaar. De richting van de balken aan de voet van de kap is een andere dan die van de gespannen, die alle naar de makelaar lopen (afb. 96b). In het rechte gedeelte van de kap hebben de beide muurplaten aan de bovenkant in het midden een opstaand randje en de blokkelen een sponning, zodat buitenwaarts verschuiven van de voeten van de gespannen bemoeilijkt wordt. De raveelbalk-constructie is kenmerkend voor de 13de-eeuwse kappen. Van het hiervoor geschetste type is in Nederland geen ander voorbeeld bekend. In België komt de constructie onder meer voor in de kerk van Onze Lieve Vrouw van Pamele te Oudenaarde (B 2:320), de Sint Nicolaaskerk in Gent (B 2:319), de Sint Laurentiuskerk te Ename bij Oudenaarde (B X 7:83) en in het koor van de Onze Lieve Vrouwekerk te Damme in de oorspronkelijke toestand (afb. 256a; B 2:321). Ook in Westfalen werd in de 13de eeuw hetzelfde constructietype toegepast, onder meer in de travee voor het koor van de Sint Paulikerk te Soest en in het schip van de Marienkerk te Lippstadt (D 13b:133). De kloosterkerk te Preetz in Holstein heeft een kap met voetravelingen, drie hanebalken en kruisschoren in de gespannen, gedateerd 1325 (D 29:81)
a
96. Type I.bv.0.1. Limbricht (L.), St.-Salviuskerk, koor, XIIIB. Telmerken met bijl gehakt. a. doorsnede; b. plattegrond kapvoet, reconstructie oorspr. toestand. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
97. a. Houten toognagel, Limbricht, St.-Salviuskerk, koor, XIIIB. b-f. Bevestiging van een zwaluwstaartverbinding.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Houtverbindingen.Reeds circa 2700 jaar voor het begin van onze jaartelling werden pen-en-gatverbindingen gemaakt (NL 33). Tot in de 13de eeuw werden voor het verbinden alleen houten nagels gebruikt, zowel bij pen-en-gat als bij halfhoutse lippen. De gaten werden gemaakt met een lepelboor, die de Romeinen reeds gebruikten. De nagels waren doorgaans achthoekig van doorsnede, puntig toelopend. De nagelkop was veelal vierkant en bijgestoken als een diamantkop (afb. 97a). Het is opvallend met hoeveel zorg dit vaak gebeurde. Nagels werden vrijwel nooit afgezaagd. In de loop van de 13de eeuw kwamen voor constructieve doeleinden ook de gesmede spijkers in gebruik. Meestal is dan een halfhoutse verbinding van een hanebalk aan een span vastgezet door middel van twee spijkers met een platte kop en één houten nagel (afb. 97f). De gang van zaken was als volgt: om de verbinding zo veel mogelijk tegen elkaar te trekken werden in het einde van de hanebalk en in de span een gat ‘togend’ geboord (afb. 97b). Dat wil zeggen, dat het gat in de span iets verder van de binnenzijde van de verbinding zit dan dat in de hanebalk. De term getoogd vinden wij terug in het bestek van de kap van de Grote kerk te Goes uit 1619: ‘Noch inden selven moyerbalck salmen wercken twee bouts veerthyen ende sestthen duym met gaten ende pinnen... inden balck getoocht elcken pinne met drie houten nagels van eenen duym int cruys.’ Om de gaten in één lijn te krijgen werd er eerst een ijzeren pen (toogijzer) ingeslagen (afb. 97d). Dan werden één of twee spijkers aangebracht om de verbinding te hechten (afb. 97e). Vervolgens werd het toogijzer verwijderd en de houten nagel er met een houten hamer ingeslagen (afb. 97f). In sommige gevallen, zoals in de Nicolaikerk te Utrecht (afb. 82, 83) zijn hanebalken met een pen in een gat in de spannen vastgemaakt. Een dergelijke verbinding wordt een pen-en-gatverbinding genoemd; daarbij is een onderdeel in een ander gepend.
Voor hoge daken waren er geen sporen van voldoende lengte te krijgen. Aan de bovenzijde werd er dan een stuk aan gelast met een eenvoudige liplas of scherf. Tot in de 13de eeuw werd deze las bevestigd met een houten nagel, zoals in de kap van de kerk te Nuis (Gr.). Later werden de lassen gespijkerd (afb. 71, 93b)Ga naar eind8.. De benaming scherf is onder meer te vinden in het bestek van het Rijnlandshuis te Leiden uit 1597: ‘men sal de gordingen over malcander lassen, ten minsten met een scherff van XXIIII duym, met een haecketant over malcander en niet meer als twe lassen in elcke gordinge ende nock’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
98. Type I.b.m1.2. Kortrijk (B.), O.L. Vrouwekerk, schip, ca. 1250.
99. Type I.b.m2.2. Doornik (B.), kathedraal, koor, ca. 1250.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Sporenkappen met makelaars en middenondersteuningIn de tweede helft van de 13de en in het begin van de 14de eeuw traden, met name in de zich ontwikkelende steden, stenen dakbedekkingen op, die veel meer gewicht hadden dan de voordien gebruikelijke organische materialen (NL 18)Ga naar eind9.. De enkelvoudige sporenkappen waren niet geschikt om die zware lasten te torsen. Zij moesten versterkt worden om te voorkomen, dat zij door zijdelingse verzakking in zouden storten. In Noord-Frankrijk (D 5:16-21; F 1) en in Vlaanderen werd sedert de tweede helft van de 13de eeuw naar een oplossing voor de gewenste ondersteuning in de lengterichting van een kap gezocht. De oplossing werd gevonden in een centraal geplaatste verstijving met makelaars, die in een gespan met trekbalk van de balk tot in de nok van het dak doorlopen. Daarin werden horizontale ribben ingelaten, die in de asrichting van de kap onder de hanebalken werden aangebracht, één, twee of drie, verdeeld over de hoogte van de constructie (B 2:336-346). Voor die ribben wordt de naam hanebalkfliering gebruikt. Er zijn in het genoemde gebied meestal schoren tussen de makelaar en de hanebalkflieringen, waardoor een grotere stijfheid in de lengterichting van de kap werd verkregen. Het middenschip van de Onze Lieve Vrouwekerk te Kortrijk heeft één van de oudste kappen van dit type, gebouwd omstreeks 1250 (B 2:337). Er is één hanebalkfliering (afb. 98). Uit dezelfde tijd dateert de kap van het koor van de kathedraal te Doornik, die twee hanebalkflieringen heeft. Hier is ook een voetraveling (afb. 99). Soortgelijke makelaarkappen kwamen in Duitsland later tot ontwikkeling. Zij komen er nog voor tot omstreeks 1700 (D 25). In Nederland zijn dergelijke kappen vooral aangetroffen op woonhuizen, die een borstwering hebben boven de zolderbalklaag. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
100. Type I.b.m1.2. 's-Hertogenbosch, Pensmarkt 13-17, eind 14de eeuw.
101. Type I.b.m2.2. Deventer, Bergschild 14, 1343. Zolderbalklaag gereconstrueerd.
a
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaptype I.b.m1.2In 's-Hertogenbosch zijn in het pand Pensmarkt 13-15 de resten van een makelaarkap met één hanebalkfliering uit de laatste jaren van de 14de eeuw (d) aangetroffen (NL X 63; afb. 100). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaptype I.b.m2.2(v)In de streek van de Gelderse IJssel, vooral in de steden Zutphen, Deventer en Zwolle, zijn deze makelaarspanten in de eerste helft van de 14de eeuw eveneens vrij veelvuldig gemaakt. Gezien de in die streek gebruikte ‘Vlaamse’ telmerken en de makelaars, die reeds eerder in Vlaanderen voorkwamen kan sterke invloed uit dat gewest verondersteld worden. In Duitsland komen ook dergelijke constructies voor, maar die dateren uit een latere periode (D 25). Merkwaardig is, dat in Kampen geen kappen met makelaars zijn gevonden (NL 20). Het Alheyt Plackaelshuis, Bergschild 14-16 in Deventer, gebouwd in 1344Ga naar eind10., heeft een kap met makelaars, twee hanebalkflieringen en twee rijen hanebalken. Tussen de hanebalkflieringen en de makelaars zijn windschoren gemaakt (afb. 101, 102a, b). Eenzelfde type kap uit de eerste helft van de 14de eeuw hebben het pand Roggestraat 12-14 in DeventerGa naar eind11. en het pand Oude Vismarkt 6-8 te Zwolle, na 1324 gebouwd (NL X 16,3:30). In sommige gevallen zijn er bij enkele gespannen standzonen, die langs de muur doorlopen, teneinde het afschuiven van de dakvoet tegen te gaan. Omdat de makelaars een belasting in het midden van de onderliggende balk geven, dreigt deze door te buigen. Daarom is in sommige gevallen een onderslagbalk aangebracht.
102. Deventer, Bergschild 14. a. Makelaar; b. Kap boven onderste hanebalken.
b | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
103. Type I.b.m2.3(v). Zutphen, Zaadmarkt 101, Bornhof, 1343 (d). Geen standzonen bij de gespannen 3, 8, (11), 15 en 20.
104. Zutphen, Bornhof. Onderste gedeelte van makelaar.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaptype I.b.m2.3(v)Er zijn ook dergelijke makelaarkappen met drie hanebalken en twee hanebalkflieringen. Bij het hoofdgebouw van het Bornhof te Zutphen uit 1343 (d) zijn ook schoren in de dwarsrichting tussen de makelaars en de hanebalken aangebracht (afb. 103, 104). In het pand Houtmarkt 42-44 in dezelfde stad zijn er bovendien sleutelstukken tussen de schoren in de lengterichting en de hanebalkflieringen (afb. 105).
105. Type I.b.m2.3(v). Zutphen, Houtmarkt 42-44, XIVA. Reconstructie van de oorspronkelijke toestand.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a
106. Type I.b.m3.3(v). Zutphen, Korte Hofstraat 14, XIVA. a. Doorsnede; b. Makelaar. c. Standzoon.
b
c
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
107. Type I.b.m3.3. Zutphen, Zaadmarkt 85, XIVA.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaptype I.b.m3.3(v)Tenslotte zijn er ook makelaarkappen met drie rijen hanebalken en drie hanebalkflieringen en enkele doorlopende standzonen (afb. 106a, b, c). Interessante bijzonderheden rechtvaardigen een afzonderlijke beschrijving van de goed bewaard gebleven makelaarkap van het huis Zaadmarkt 85 te Zutphen, daterend uit de eerste helft van de 14de eeuwGa naar eind12. (afb. 107). De kap heeft twee makelaars, ter hoogte van het 11de en 21ste gespan van de in totaal 32 gespannen tellende kap. Tussen de voorgevel en de eerste makelaar zijn 11 gespannen, tussen de beide makelaars 9 gespannen en tussen de achterste makelaar en de achtergevel 10 gespannen. De makelaars dragen drie hanebalkflieringen in de lengterichting van de kap, waarop de drie hanebalken van de gespannen rusten. Er zijn windschoren naar deze drie hanebalkflieringen en de korbelen tussen de makelaars en de hanebalken. Door de makelaars is op 1,19 m boven de middelste hanebalk een gat geboord van ca. 40 mm diameter. Het zal een rol hebben gespeeld bij het opbouwen van de kap. De beide makelaars rusten op balken, die ondersteund worden door een muur, die het pand evenwijdig aan de nok in tweeën deelt. De hanebalkflieringen rusten bij de beide topgevels op een stijl en een korbeel, hier tegelijk windschoor. De hanebalken zijn, zoals gebruikelijk, in de makelaars gepend. De middelste hanebalken zijn bij de makelaars voorzien van een sleutelstuk-achtige verzwaring, waarmee de verzwakking door de pen van het korbeel wordt gecompenseerd. Eén van de (halve) hanebalken heeft zelfs een los sleutelstukje van 3 ½ cm dikte. Wellicht hadden ook de onderste hanebalken bij de makelaars dergelijke sleutelstukjes, maar die zijn niet meer aanwezig. Sporen en hanebalken van de makelaargebinten zijn iets zwaarder van afmetingen dan de normale gespannen, die aan de onderzijde ca. 10 × 13 cm in doorsnede zijn en ca. 9 × 10 cm aan de bovenzijde. Zij staan ongeveer 55 cm hart op hart uit elkaar. De lengte van de sporen is ca. 12 m. Ribben van een dergelijke lengte waren slecht te verkrijgen omdat er uit een eikestam vrijwel geen rechte stukken van grotere lengte te zagen zijn. Daarom zijn vele voorzien van een aangelast stuk. De verlenging vond plaats met een liplas, die met drie rijen van drie gesmede spijkers aan elkaar is gehecht. De gespannen aan weerszijden van de makelaars en die in het midden van de drie vakken zijn voorzien van kruisschoren boven in het gespan. Waar deze schoren elkaar en de hanebalk kruisen zijn zij halfhouts overkeept en voorzien van één houten nagel. De verbindingen van de kruisschoren en de hanebalken met de sporen zijn halfzwaluwstaartvormige lippen, die met twee toognagels verbonden zijn, maar niet werden gespijkerd.
Een bezwaar van de makelaarconstructie is, dat de gespannen nog om de makelaars en de hanebalkflieringen kunnen draaien. Zij zijn dus nog niet vrij van schranken. Bovendien kan het onderste deel van de spannen de borstwering naar buiten drukken en daardoor krom buigen. Men heeft om die gebreken te ondervangen later flieringen aangebracht onder de ontmoeting van de onderste hanebalken met de sporen. De flieringen rusten op kromme ‘standbenen’, die ca. 1,60 m hart op hart staan en gedeeltelijk in de borstweringen zijn ingemetseld. Zij rusten op een eiken klos van 24 × 16 cm, die eveneens is ingemetseld. Tussen de standbenen en de flieringen, die in de lengterichting van de kap lopen, zijn windschoren, die in de flieringen gepend zijn en tegen de standbenen zijn gespijkerd. Een dwarsverbinding tussen de standbenen ontbreekt. Het schijnt, dat deze standbeenflieringen direct bij het maken van de kap zijn aangebracht. BerendsGa naar eind13. reconstrueerde aan de hand van voorhanden zijnde gegevens over onderdelen van het hoofdkoor en het dwarsschip van de Stevenskerk te Nijmegen een 14de-eeuwse kap met makelaars en drie hanebalkflieringen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
108. Type I.bv.l.2. Ootmarsum (Ov.), R.-K. kerk, dwarsschip, 1399 (d).
b
109. Type I.b.s2.2. Nijbroek (Gld.), Herv. kerk, koor, XIVA. a. Reconstructie doorsnede. b. Foto naar het westen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Kappen met middenondersteuningEen ander middel om het verzakken van een sporenkap te verhinderen schijnt men te hebben gezocht in het aanbrengen van een hanebalkfliering op standvinken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaptype I.bv.l.2Het dwarsschip en het oudste deel van het koor van de Sint Simon en Judaskerk te Ootmarsum (Ov.) hebben een sporenkap met een verhoudingsgewijs flauwe dakhelling, die aan weerszijden een voetraveling heeft. De blokkelen van de gespannen zijn met een opgewigde doorstekende pen met de raveelbalken verbonden. De hanebalken worden ondersteund door een hanebalkfliering, die op standvinken rust (afb. 108). Als bezwaar van deze constructie kan gelden, dat midden op de trekbalk een ongewenste belasting komt. Daardoor zakt de hanebalkfliering en zal toch weer scheefzakken van de gespannen kunnen volgen. Alhoewel dit kaptype een relatief oude indruk maakt, heeft een dendrochronologische datering uitgemaakt, dat de kap eerst in de laatste jaren van de 14de eeuw tot stand kwam (NL 19 b). In Lübeck werd een dergelijke constructie aangetroffen uit 1289 (d) in het Heiligen-Geist-Hospital (D X 7, D X 9). In Zuidwest-Engeland en in Lincolnshire komen in de middeleeuwen ook dergelijke kappen voor (GB X 1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaptype I.b.s2.2Op het 14de-eeuwse koor van de kerk te Nijbroek (Gld.) worden de gespannen ondersteund door twee hanebalkflieringen, die gepend zijn in stijlen, die niet doorlopen tot in de nok van het dak. Op het laagste hanebalkniveau zijn er schoren van de stijlen naar hanebalken en hanebalkfliering, onder de bovenste hanebalkfliering zijn alleen schoren in de lengterichting van de kap (afb. 109a, b). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaptype I.0.s2.2+1Tijdens een verbouwing werd in het pand Stromarkt 19 in Deventer een kap waargenomen met twee hanebalkflieringen, die in een stijl waren gepend, die niet tot in de nok van het dak doorloopt. In de gespannen was onder de onderste hanebalk op enkele plaatsen nog een hanebalk gemaakt, die de fliering ondersteunde.
a
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
110. Type I.b.k-.1. Deventer, stadhuis, laat-romaanse achterbouw.
Alle pogingen tot verbetering ten spijt, heeft de makelaarconstructie geen stand kunnen houden tegen de kwaliteiten van de kapvormen, die in de eerste helft van de 14de eeuw elders in de Nederlanden ontwikkeld werden. Slechts in het bovenste gedeelte van kappen vinden wij later soms de makelaar nog terug. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Sporenkappen met schaargebinten of kromstijlgebintenOmdat de makelaarconstructie toch geen afdoende stabiliteit bood aan een kap en het verdraaien van de gespannen niet voldoende tegenging, werd naar verbeteringen van de opbouw gezocht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Sporenkap met standbenen.Kaptype I.b.k-.1In het oudste, 13de-eeuwse gedeelte van het stadhuis van Deventer worden de sporen ondersteund door flieringen, die op kromme vrijstaande standbenen rusten (afb. 110). Door het ontbreken van een dwarsverbinding tussen twee overeenkomende standbenen kunnen deze gemakkelijk naar binnen worden gedrukt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Ontwikkeling naar kapgebinten.Buiten ons gezichtsveld moet zich in de 13de eeuw een ontwikkeling hebben voltrokken, die van beslissende betekenis is geweest voor de wijze waarop sedertdien in de Nederlanden kapconstructies werden gemaakt. Omstreeks 1280 kwam in West-Vlaanderen bij Lissewege, halverwege tussen Brugge en het latere Zeebrugge, een geweldige landbouwschuur tot stand, behorende tot de Cisterciënserabdij Ter Doest (NL 7). De Cisterciënsers dienden voor hun eigen levensonderhoud te zorgen, op grond van hun orderegels. Dit had tot gevolg, dat zij op vele plaatsen woeste gronden in ontginning brachten en inpolderingen deden. In de kustgebieden van Vlaanderen, Zeeland, Friesland en Groningen hadden zij vestigingen, die na de eerste aanlooptijd rijke oogsten opleverden. Daartoe moesten grote schuren gebouwd worden. Ook in het stamland van de Cisterciënsers, Frankrijk en in Engeland zijn nog resten van hun vestigingen aan te wijzen, maar er bleven slechts twee schuren compleet behouden: die van Ter Doest en de Great Coxwell Barn (US 1) in Berkshire in Engeland. De constructie van de beide schuren is vrijwel identiek. Wij moeten aannemen, dat er tientallen, zo niet enige honderden van deze schuren geweest zijn. Het is opvallend, dat de enige twee schuren, die bewaard bleven een zelfde constructie hebben. Ook in de klooster- en kerkbouw is geconstateerd, dat de Cisterciënsers volgens een streng schema bouwdenGa naar eind14.. Men zou kunnen veronderstellen, dat zij een soort internationaal bouwbureau hadden, dat plannen en constructieschema's leverde. Overigens waren zij voor de uitvoering van het bouwen afhankelijk van conversen (lekebroeders), die materiaalgebruik en vormgeving ontleenden aan plaatselijke gebruiken. Wij keren terug naar de schuur van Ter Doest. In die tijd gezien is de constructie ervan waarlijk baanbrekend te noemen (afb. 111). De schuur heeft een breedte van ruim 20 m en een lengte van 56 m. De breedte was niet meer te overspannen met enkele gespannen en dus was er een uitgebreide draagconstructie nodig. Men maakte gebinten, bestaande uit twee stijlen van 40 × 40 cm doorsnede, die 10 m uit elkaar staan en 12 m hoog zijn. De stijlen zijn verbonden door een dwars bint, dat halfhouts op de stijlen ligt. Tussen een stijl en het bint zijn steeds twee korbelen boven elkaar aangebracht. In de lengterichting van de schuur werden de gebinten met elkaar verbonden door twee platen, oudtijds flieringen of wormen genoemd, die juist boven de stijlen op de binten liggen. Tussen een stijl en een fliering werden aan weerszijden van de stijl steeds twee schoren aangebracht. Dit zijn de zogenoemde windschoren, die de windkrachten in de lengterichting van de kap op moeten nemen. Dit windverband ontbrak bij de oude sporenkappen geheel, waardoor regelmatig verzakkingen voorkwamen. Windschoren in de lengterichting en korbelen in de dwarsrichting lieten evenwel voldoende flexibiliteit in het houtskelet. Die is noodzakelijk bij de grote windbelastingen in het open polderland. Op de flieringen rusten de spannen. De afstand van de dakvoet tot de daknok is ongeveer 16 m. Een span dient dan bij de hier gebruikte doorsneden tenminste drie maal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
111. Lissewege (B.), Ter Doest, kloosterschuur, ca. 1280.
ondersteund te worden om te grote doorbuigingen te voorkomen. In de ‘zijbeuken’ werd een fliering aangebracht, die steunt op een half gebint met een stijl, die rust op een bint, dat tussen de stijl van het hoofdgebint en de zijmuur is aangebracht. Voor de stabiliteit en om de overmatige doorbuiging tegen te gaan is langs de muur een korbeel aangebracht tussen het bint en de hoofdstijl en tussen het bint en een stijl eronder. Tussen de onderste fliering en de stijl van het halve gebint zijn windschoren bevestigd. Ook tussen de hoofdgebinten en de daknok is nog een derde paar flieringen aangebracht. Dat steunt op een kapgebint, waarvan de beide stijlen schuin (schorend of scharend) zijn geplaatst, hetgeen een gunstiger krachtenverdeling geeft dan bij verticale stijlen. Voor de hedendaagse Nederlandse bouwkundigen is een dergelijk plaatsing heel normaal en begrijpelijk, maar voor de toenmalige bouwers moet dat een heel nieuwe gedachtengang geweest zijn. Die was geenszins vanzelfsprekend en moet eerst na zeer lang experimenteren geestelijk gemeengoed zijn geworden. Ook de bovenste flieringen zijn voorzien van windschoren, die naar de schuin geplaatste gebintstijlen lopen. Deze stijlen dragen doorgaans de naam schaarstijlen. Het hele gebint werd een schaargebint genoemd. Omdat een spoor van 16 m niet te leveren was, werd er een onderbreking gemaakt op de fliering over de hoofdgebinten. De spannen kregen er een blokkeel en een standzoon. De spannen rusten op de andere flieringen door middel van een klos, die tussen spoor en fliering is aangebracht. Halverwege de hoofdgebinten zijn onder de twee flieringen hulpsporen aangebracht met eigen ondersteuningsconstructies, die het doorbuigen van de flieringen tegengaan. Een dergelijke uitgebalanceerde en goed doordachte constructie moet een jarenlange voorgeschiedenis hebben, die helaas niet te achterhalen is. Zoals gezegd is het opvallend, dat de ongeveer even oude schuur van Great Coxwell uit ca. 1305 (d)Ga naar eind15. een vrijwel gelijke constructie heeft. Deze schuur heeft een overspanning van 14 m. Er zijn enkele verschillen, die de evolutie inleiden van de West- en Noordeuropese sporenkap naar de gordingenkap, zoals dat in de latere middeleeuwen in Engeland vrijwel algemeen gebruik werd. Wij hebben lang stilgestaan bij de Vlaamse schuur, omdat de daarin toegepaste constructiewijze hoog uitstijgt boven de simpele sporenkappen, zoals die toen nog alom in onze streken werden toegepast. Ter Doest markeert de weg, die de gangbare Nederlandse kapconstructies na 1300 zullen gaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
112. Type I.0.K+l.1/2. 's-Gravenhage, Ridderzaal, ca. 1280.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Grote kromstijlgebinten.In Engeland waren op het platteland talrijke niet versterkte adellijke woonhuizen (de zogenoemde manorhouses) en abdijen. Tot de gebruikelijke ruimten daarin behoorde een zaal. Het dak ervan werd gedragen door gebinten. Het was wat onhandig, dat de verticale stijlen van die gebinten midden in de zaalruimte stonden. Waar daartoe aanleiding was, werden die stijlen schuin naar de buitenmuren geplaatst. Zij werden doorgaans van krom hout gemaakt en van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om aan het kapgebint een spitsboogvorm te geven. De stijlen steunen tegen de binnenzijde van de muur op stenen consoles, die in de muur gemetseld zijn. Deze ontwikkeling is al in het laatste kwart van de 13de eeuw aanwijsbaar, onder meer in Sutton Courtenay Abbey (GB 3:175; GB 9). Ook in de grote landbouwschuren is een soortgelijke ontwikkeling te onderkennen, bijvoorbeeld aan de Barn te Dorchester, Oxon., die gesloopt is (GB 9:pl.XVII B). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.0.K+l.1/2In Holland, dat aan het einde van de 13de eeuw nauwe betrekkingen met Engeland onderhieldGa naar eind16., is een soortgelijke ontwikkeling gaande. Omstreeks 1280 moet men de Grote Zaal van het Grafelijk Hof te 's-Gravenhage, vroeger ook Hofzaal en tegenwoordig steeds Ridderzaal genoemd, van een dak hebben voorzien (afb. 112, 113). De overspanning was 18 m, veel te groot om met een eenvoudige sporenkap te overdekken. Daarmee was maximaal ongeveer 10 m te overspannen. Ook hier werd de besproken methode van gebinten met op de muur rustende en kromme gebintstijlen toegepast. Het moet een grote prestatie geweest zijn kromme gebintstijlen van een dergelijke lengte te bemachtigen. De grote zijdelingse druk werd opgevangen door zware steunberen. Tussen de gebintstijlen en het kapbint waren korbelen aangebracht. Ook hier werd met vulstukken een spitsboogvorm verkregen. Op het bint rustten aan weerszijden twee flieringen. De hoogte van de dakvlakken was te groot om spannen van één | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
113. 's-Gravenhage, Ridderzaal. Oorspr. kap zuidwesthoek. Potloodschets van J. Bosboom, ca. 1850.
lengte toe te passen. Daarom werd op deze wijze de mogelijkheid geboden om halverwege een las met ondersteuning van blokkeel en standzoon te formeren. Boven het gebint hadden de vrijstaande gespannen twee hanebalken, waarvan de onderste rustten op een hanebalkfliering op een rij standvinken, die op de gebinten is geplaatst. Dit is een oplossing, die in die tijd ook in Engeland regelmatig voorkwam (GB 3). Halverwege tussen de kapvoet en de bovenkant van de gebinten werden de gespannen nogmaals ondersteund. De windschoren werden zowel in de flieringen als in de gebintstijlen gepend. Omdat dit gebeurde na het opstellen van de gebinten moest het onderste gat iets groter zijn dan de pen van de schoor lang was, anders zou de schoor onvoldoende speling gehad hebben bij de montage. De overblijvende ruimte werd opgevuld met een klos, die ook met een toognagel bevestigd was in het gat. Deze klossen waren van houtsnijwerk voorzien. In 14de-eeuwse kappen wordt deze oplossing vaak aangetroffen. Later gaat men er toe over windschoren aan de onderkant in een enkele tand aan te brengen en te spijkeren.
114. 's-Gravenhage, Ridderzaal, kort na herbouw.
De kap van de Grote Zaal moest regelmatig gerepareerd worden. Vooral de onderdelen aan de voet werden vaak hersteld. Aan de RentmeestersrekeningenGa naar eind17. van 1383/84, 1385/86 en 1556/59 ontleenden wij de daar gebruikte termen en legden die vast in afb. 112Ga naar eind18.. In 1861 werd de kap, na een zorgvuldige opmetingGa naar eind19., gesloopt. J.A. Alberdingk Thijm meldde in die tijd, dat de kap in het geheel niet zo slecht was, dat afbraak noodzakelijk was. Rijksbouwmeester W.N. Rose verving de kap echter door een gietijzeren constructieGa naar eind20.. De protesten tegen deze gang van zaken bleven aanhouden, onder meer door Jhr. Victor de Stuers, die sprak van ‘de noodlottige verknoeiing der Hofzaal’Ga naar eind21.. In 1902 werd onder leiding van de Rijksbouwmeester C.H. Peters de gebrekkige gietijzeren kap vervangen door een getrouwe copie van de 13de-eeuwse kap (afb. 114). Enig houtsnijwerk aan de hiervoor genoemde klossen onder de windschoren was destijds door de Staat van de slopers teruggekocht en in het Rijksmuseum ondergebracht. Het werd bij de reconstructie weer gebruikt. De kap werd netter afgewerkt dan oorspronkelijk blijkens oude afbeeldingen (afb. 113) het geval geweest zal zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
115. Type I.0.K+l.1/2. Brouwershaven (Z.), Herv. kerk, middenschip. Reconstructie oorspr. toestand, ca. 1325.
116. Brouwershaven, Herv. kerk, kap middenschip.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
117. Brouwershaven, Herv. kerk, detail voet kapstijl middenschip.
118. Type I.b.K.2. Brugge (B.), St.-Janshospitaal, middenzaal, 1291.
In het begin van de 14de eeuw kwam de kap van het schip van de kerk te Brouwershaven tot stand (afb. 115, 116, 117). Hier werd bij een overspanning van ongeveer 12 m een vrijwel identieke constructie gekozen als voor de Ridderzaal. Waarom men hier koos voor een vorm, die meestal gebruikt werd voor niet-sacrale ruimten, is niet duidelijk. De bouwheer van de Ridderzaal, graaf Floris V, was in 1285 de stichter van de smalstad Brouwershaven. Wellicht moet men de invloed langs deze lijn zoeken. De kap bleef behouden, doordat hij in de 15de eeuw bij een verbouwing in zijn geheel enkele meters omhoog werd gebracht. Daardoor bleven alle houtverbindingen ongeschonden in elkaar. Bij die gelegenheid werden de gebintstijlen iets afgezaagd en op sloffen op trekbalken geplaatst (afb. 116). Aan de westzijde van de kerk werden twee nieuwe gebinten, die gelijkvormig zijn, toegevoegd (NL X 52). De voormalige Noordmunsterkerk in Middelburg, een vroeg-14de-eeuwse kruiskerk met zijbeuken, die in 1834 werd gesloopt, had op de middenbeuk een open kap met trekbalken, die mogelijk verwant was aan de kap te BrouwershavenGa naar eind22.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.K.2De sporenkap van de omstreeks 1291 verbouwde middenzaal van het Sint Janshospitaal te Brugge (B.) wordt ondersteund door twee paren flieringen, rustende op zeer zware kromstijlgebinten, die een ruim 3 meter hoge borstwering mogelijk maken (afb. 118). De knikken in de gebinten zijn uitgevuld met losse stukjes, waardoor een vloeiende lijn ontstond, zoals dat ook bij de Ridderzaal het geval is. Over de flieringparen liggen blokkeeltjes, die aan de sporen verbonden zijn. Daar zijn ook standzonen aangebracht zoals bij de voet van de sporen. Op deze wijze is een overspanning van 12,60 m op redelijke wijze overkapt (B 2:350). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
119. Type I.b.k.1. Utrecht, Oude Gracht 307, huis Leeuwenberch, XIVa.
120. Type I.b.k.3. Zutphen, Rode Torenstraat 12-14, XIVA.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Kapgebinten met één kromstijl- of schaargebint.Gebinttype I.b.k.1/2/3Ten behoeve van gebouwen met een borstwering boven de zoldervloer werden sedert circa 1300 kromhouten bij duizenden aangevoerd, teneinde er kapgebinten van te maken. Meestal lagen de dekbalken op de kromme stijlen. Aan weerszijden lagen flieringen op de dekbalken, ter ondersteuning van de sporen. Tussen de gebintstijlen en de flieringen waren windschoren bevestigd. Kenmerkend voor de kromstijlgebinten (booggebinten was de term, die in de 16de eeuw gebruikt werd) zijn de blokkelen, die op enige hoogte boven de stijlvoeten zijn bevestigd, soms met een pen aan de achterzijde, vaak met een zwaluwstaartvormige keep aan de zijkant gespijkerd. Het muurwerk van de borstweringen werd eerst gemetseld nadat de kap geplaatst was. De muurplaten werden daarvoor al op de blokkelen gelegd. Aan de blokkelen is vaak een anker gespijkerd, dat de borstwering vasthoudt. De kromme gebintstijlen brengen de krachten verticaal op de zolderbalken over, dus gunstiger dan dat bij de schaargebinten het geval is. Het huis Leeuwenberch, Oude Gracht 307 in Utrecht, heeft een kap met dennen gespannen met een rechthoekige doorsnede, die nog op primitieve wijze worden ondersteund door eiken gebinten met iets gekromde maar vrijwel verticaal staande stijlen (afb. 119). De dekbalken van de gebinten zijn verbonden met de bijbehorende spannen. Gebinten en gespannen zijn in één reeks van telmerken voorzien (NL X 53). De kap dateert uit 1316 (d). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.k1.3In dezelfde tijd zal de kap van het pand Rode Torenstraat 12-14 te Zutphen gemaakt zijn (afb. 120). Ook hier zijn de beide gebinten verbonden aan de (eiken) gespannen. Zij dragen dezelfde telmerken als de gespannen. Over de gebinten ligt een hanebalkfliering, die de onderste van de drie hanebalken van de gespannen ondersteunt. De gebinten staan op trekbalken, die aan de einden voorzien zijn van sleutelstukken, muurstijlen en korbelen, zogenoemde gebonden binten. Over de balken liggen ribben (thans doorgaans als kinderbinten aangeduid), waarop de zoldervloer ligt. Er is een duidelijk verband tussen de moerbalken en de gebinten. Bij de vroegere sporenkappen zonder gebinten zijn kap en zoldervloer onafhankelijk van elkaar. Rond 1300 voltrekt zich de splitsing tussen dragende elementen (balken, gebinten) en gedragen elementen (vloer, sparren en dakbedekking), die voor de Nederlandse kapconstructies tot in de 17de eeuw voort blijft bestaan. Merkwaardig is, dat er tussen de beide balken, die de kapgebinten dragen, nog een gebonden bint is gemaakt, dat zwaarder is dan de beide andere, ofschoon er geen kapgebint op staat. Het bint is door zijn te grote eigen gewicht sterk doorgebogen. Uit dit alles blijkt, dat men het systeem nog niet geheel beheerste. De kapgebinten staan extreem ver uit elkaar en hebben feitelijk meer een stabiliserende functie dan een dragende. Het huis Oude Gracht 175 in Utrecht had onder de kap moer- en kinderbinten. De onderste balklaag was nog een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
121. Type I.b.k.1. Vierakker (Gld.), Heerlerweg 1, 't Olde Spieker, XVIB.
122. Arnhem, Kerkstraat 19, Presickhaeffs huis, XVA.
123. Aangelipte korbelen, eerste helft 16de eeuw. a. Edam, Damplein 8; b. Enkhuizen, Breedstraat 51.
enkelvoudige dennen balklaag. Telmerken wijzen op een bouwtijd omstreeks 1300, zodat hier blijkt, dat men toen enkelvoudige en gebonden bouwsystemen nog samen gebruikte. Later was dat niet meer mogelijk (NL X 13). Het kaptype met kromstijlgebinten is voor woonhuizen en andere kleine profane gebouwen tussen ca. 1300 en 1625 het meest voorkomende (afb. 121, 122). Zelfs als het grenehout in de jaren na 1600 zijn intrede doet, blijven eiken krommers nog enkele tientallen jaren voor dit doel
124. Type I.bv.a1.2. Maastricht, Dominicanenkerk, koor, ca. 1290.
in gebruik. Alhoewel het onmogelijk is een volledig overzicht van alle woonhuiskappen in Nederland te krijgen, moeten er enkele honderden gebouwen zijn met een dergelijke kap. Een aantal is weergegeven in de inventarislijst achter in dit boek. In Ayen (Noord-Limburg) heeft de 17de-eeuwse Sint Anthoniuskapel boven de balklaag geen borstweringen, maar als uitzondering wel kromme gebintstijlen. Het kaptype vond inmiddels in de 16de eeuw ook verspreiding naar het aangrenzende Duitse Rijngebied (D 26).
In Noord-Holland zijn korbelen in kapgebinten soms niet met pen-en-gat met een kapbint verbonden maar er met een haakvormige of zwaluwstaartvormige lip op gespijkerd. In enkele gevallen is het korbeel ook aan de onderkant met een dergelijke lip tegen de kapstijl aangebracht. Wij vinden deze verbinding in woonhuizen, zoals Begijnhof 14 te Amsterdam (tweede helft 15de eeuw), het museum (Damplein 8) te Edam en enkele huizen te Enkhuizen, alle uit het tweede kwart van de 16de eeuw (afb. 123). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.ks1.2De refter van het Rode Weeshuis te Groningen, het voormalige Olde Convent, kort na 1401 tot stand gekomenGa naar eind23., heeft een kap, waarin de binten van de kromstijlgebinten steunen op een hanebalkfliering, die rust op een rij standvinken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.bv.a1.2Het schaargebint met rechte schuinstaande stijlen kwam ook omstreeks 1300 in gebruik. De kap van het in 1294 gewijde koor van de Dominicanenkerk te Maastricht paart een 13de-eeuwse sporenkap met voetraveling aan schaargebinten. Die zijn hier, zoals elders in dezelfde tijd, verbonden aan de gespannen (afb. 124). Windschoren ontbreken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
125. Type I.b.a.2. 's-Gravenhage, Binnenhof, kap boven De Lairessezaal, XIIId, reconstructie.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.a.1/2Algemeen is het kaptype, waarbij schaargebinten, rustend op trekbalken, aan weerszijden een fliering dragen, die de gespannen ondersteunen. Er zijn hiervan meer dan veertig gevallen bekend op kerken, kastelen en openbare gebouwen. Eén van de oudste bekende gevallen bevond zich in het dak van de ruimte boven de Lairessezaal achter de Ridderzaal op het Binnenhof te 's-Gravenhage, wellicht nog van voor 1300 daterend. Deze kon worden gereconstrueerd aan de hand van een rapport uit 1898 (afb. 125). In het midden rustte er een hanebalkfliering op de schaargebinten.
126. Type I.b.a.1. Zwolle, Praubstraat 10, XVc.
In het noorden en oosten van Nederland werden sporenkappen vaak versterkt door er later een rij schaargebinten onder te plaatsten met flieringen, die de spannen ondersteunen. In Duitsland komt dit type in Westfalen voor van ca. 1500 tot in de 18de eeuw, dus aanzienlijk later dan in Nederland. Mennemann (D 13) vermeldt zeven voorbeelden. Op woonhuizen komt dit type weinig voor, omdat daarbij geen borstweringen mogelijk zijn. In Zwolle is dit echter vrij gebruikelijk (afb. 126) en ook in Amsterdam en enkele andere plaatsen is dit verschijnsel waargenomen. Het pand Mariaplaats 9 in Utrecht bezit fragmenten van soortgelijke gebinten. De reden was hier, dat aan de straatzijde een overgekraagde houten langsgevel was, waardoor een borstwering moeilijk te realiseren wasGa naar eind24..
Een strijkgebint is een kapgebint, dat aan de binnenzijde van een gebouw langs een topgevel is geplaatst om flieringen en windschoren op te vangen. In steden met een steenbouwtraditie, zoals Utrecht, Deventer, Zutphen en Arnhem, zijn er geen strijkgebinten en liggen de flieringen in de muren, soms voorzien van een ondersteuning door een muurstijl en een korbeel of windschoor (afb. 122).
Omstreeks 1300 en in het begin van de 14de eeuw hebben daksporen een overwegend rechthoekige doorsnede. In de loop van de 14de eeuw wordt de doorsnede van de sporen meer en meer vierkant, ongeveer 10 × 10 cm (NL 16,2:68). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.0.a.1/2Er zijn vijf gevallen bekend, waarbij schaargebinten niet op trekbalken rusten. Vier daarvan bevinden zich op Groningse kerken (Huizinge, Loppersum, Schildwolde en Stedum) en één op een ondergeschikte aanbouw van een kerk in Zeeland (Kloetinge). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
127. Type I.b.k1+m1.2. Zutphen, Vleeshuis, XIV. Zoldervloer niet meer aanwezig.
128. Type I.b.a+m1.2. Zwolle, Bethlehemkerk, hoofdbeuk schip, XIVA.
129. Type I.b.ks1+m1.2. Beekbergen (Gld.), Herv. kerk, schip, o. deel, XIVA.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
130. Type I.b.ks1+m2.3. Nijbroek (Gld.), Herv. kerk, schip. a. Reconstructie oorspr. toestand; b. kap schip.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Kapgebinten met één kromstijl- of schaargebint, waarop een stijl.Gebinttype I.b.k1+m1.2Het Vleeshuis te Zutphen heeft een thans zichtbare kap. Oorspronkelijk lag er een zoldervloer over de trekbalken. Daarop staat een kap met kromstijlgebinten, waarop makelaars staan, die één hanebalkfliering dragen (afb. 127). Die kromstijlgebinten dragen in het midden nog een fliering. De kap kan nog dateren uit de 14de eeuw. Het woonhuis Bergschild 7 te Deventer heeft een soortgelijke kap (NL 16,3:35) met een vlieringzolder. Ook deze kap zal uit de 14de eeuw zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.a+m1.2De hoofdbeuk van het schip van de Bethlehemkerk te Zwolle wordt gedekt door een kap, daterend uit het midden van de 14de eeuw, opgebouwd met schaargebinten, waarop makelaars staan (afb. 128; NL 16,3:47). Van de makelaars lopen schoren omhoog naar de spannen. Zij zijn gepend in de makelaars, halfhouts kruisende aan de hanebalken verbonden en gelipt aan de spannen. De spannen in deze kap bestaan uit twee delen, onderbroken op de flieringen. De trekbalken werden, blijkens pengaten, ondersteund door zeer lange korbelen, die verbonden waren aan muurstijlen en verwijderd werden toen in de 16de eeuw gewelven werden aangebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.bv.as+m.2De kap van het middelste gedeelte van de Dominicanenkerk te Maastricht heeft, juist zoals die van het koor, voetravelingen. Er zijn schaargebinten met een stijl in het midden en erop makelaars. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.ks1+m1.2De kap van het oostelijke deel van het 14de-eeuwse schip van de kerk te Beekbergen (Gld.) heeft gebinten met geknikte stijlen, ofschoon er geen borstwering is. Dat komt op de oostelijke Veluwe meer voor. Deze gebinten hebben een stijl in het midden. De beide hanebalken van de gespannen worden ondersteund door hanebalkflieringen, waarvan de bovenste ingelaten zijn in makelaars (afb. 129). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.ks1+m2.3Het schip van de kerk te Nijbroek (Gld.) in dezelfde streek heeft een soortgelijke kap, waarbij de makelaars twee hanebalkflieringen dragen (afb. 130a,b; NL 16,3:49). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
131. Type I.b.ks+l.1. Zutphen, Sprongstraat 12-14, verm. XVIA.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.ks+l.1In Zutphen heeft het pand Sprongstraat 12-14 een kap, waarin één gebint met kromme stijlen, waarin een middenstijl en een standvink erop, die de hanebalkfliering draagt (afb. 131). Er zijn drie andere gebinten met alleen kromstijlgebinten. De kap dateert vermoedelijk uit de eerste helft van de 16de eeuw, op grond van het feit, dat er balken voorkomen, die met ijzeren beugels aan de flieringen zijn opgehangen en de vlieringzolder ondersteunen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.ks1x.3Tijdens de afbraak van de kap van het schip van de kerk te Hellendoorn tijdens de restauratie in 1961 kon de oorspronkelijke vorm van deze interessante kap worden gereconstrueerd uit de onderdelen (afb. 132, 133). Deze vertoonde een mengvorm van een kap met kromstijlgebinten en een kap met middenstijl en hanebalkfliering. De flieringen ondersteunden de middelste hanebalken van de drie, die elk gespan had. De onderste hanebalken lagen lager dan de dekbalken van de gebinten en rustten op de hanebalkfliering. De dekbalken van de gebinten waren verbonden met de corresponderende sporen. Er waren kruisen in het gebintvlak aangebracht. De kap zal gebouwd zijn in de 14de eeuw.
132. Type I.b.ks1x.3. Hellendoorn (Ov.), Herv. kerk, kap schip, XIV (gesloopt 1961). Onderste hanebalk, tussenstijl en hanebalkfliering gereconstrueerd. Met details schaal 1:10.
133. Hellendoorn, Herv. kerk, kap schip tijdens sloop, 1961.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
134. Type I.b.as1x.3. Deventer, Broederenkerk, w. deel schip, XIVA. Reconstructie.
135. Type I.b.k1+l.2. Beekbergen, Herv. kerk, w. deel schip, XIV. Reconstructie.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.as1x.3Verwant aan de kap te Hellendoorn is die van het westelijke deel van het schip van de voormalige Broederenkerk, thans R.-K. Sint Lebuïnuskerk te Deventer, die hoge schaargebinten heeft. Ook hier is een laag geplaatste hanebalkfliering, die tussen de gebinten ook nog is opgehangen aan stijlen in gespannen, die met kruisen versterkt zijn (afb. 134; NL X 27). De kap van deze kerk heeft in het oostelijk deel een zeer afwijkende constructie, die later ter sprake komt. De dakhelling is zeer steil, 66o. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.k1+l.2Het westelijk deel van het 14de-eeuwse middenschip van de kerk te Beekbergen, ook in de IJsselstreek, wordt gedekt door een kap met kromstijlgebinten, waarop een hanebalkfliering ligt en waarop standvinken een tweede hanebalkfliering ondersteunen (afb. 135). Eenzelfde gebinttype heeft het vakwerkgebouw Markt 19 te Steinfurt, in Duitsland dicht bij de Nederlandse grens, daterend van omstreeks 1440 (D X 5a). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.f.1In het schip van de Begijnhofkerk te Diest (B.) wordt het dak gedragen door dekbalkgebinten met verticale stijlen. Als bouwtijd wordt opgegeven begin 14de eeuw (B 4:114, B 2:350). Het pand Hinthamerstraat 210 te 's-Hertogenbosch heeft een kap, die eveneens wordt gedragen door dekbalkgebinten met verticale stijlen. De bouwtijd hiervan is vooralsnog niet met zekerheid aan te geven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.f+f.1De Sint Leonarduskerk te Zoutleeuw (B.) heeft kappen, wellicht uit het begin van de 14de eeuw daterend, die gedragen worden door gebinten bestaande uit twee dergelijke gebinten op elkaar (B 4:198). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
136. Type I.b.f+l.1. Ootmarsum (Ov.), R.-K. kerk, zuidelijke kapel, ca. 1500.
137. Type I.b.a+l.1. Nijeveen (Dr.), Herv. kerk, schip, 1477. Reconstructie. Zie afb. 284.
138. Type I.0.a+l.1. Huizinge (Gr.), Herv. kerk, o. deel XIVm (gesloopt 1961).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.f+l.1Een bijzondere vorm vertegenwoordigen de kappen van de zuidelijke kapel en het noordelijke zijkoor van de Sint Simon en Judaskerk te Ootmarsum (Ov.), gebouwd omstreeks 1500. Op de trekbalk staat een dekbalkgebint met verticale stijlen, dat een standvink onder een hanebalkfliering draagt (afb. 136). Andere gebinten hebben geen trekbalk en zijn daarom normale schaargebinten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.a+l.1Bijna veertig maal werd een type aangetroffen met schaargebinten op trekbalken en standvinken met een hanebalkfliering boven in de kap, onder meer in de van oorsprong geheel van hout opgetrokken kerk te Nijeveen (Dr.) uit 1477 (b; afb. 137), in combinatie met een tongewelf boven het koor (afb. 284). De zuidelijke beuk van de Broerenkerk te Zwolle (1505, d) heeft een zelfde kap, die gelijktijdig werd gebouwd met een kap met drie schaargebinten op elkaar (zie onder I.b.a+a+a.1). In Duitsland komt dit kaptype voor op de kerk te Marienhave (Oost-Friesland), de kerk te Ahlen (Westfalen) in het bovenste deel van het dak van een driebeukige hallenkerk (D 13,II:11) en het koor van de Evangelische kerk te Brochterbeck (Kreis Tecklenburg) (D 13,II:47). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.0.a+l.1In de provincie Groningen zijn vijf in steen overwelfde kerken bekend met een kap zonder trekbalken, bestaande uit schaargebinten met standvinken, die een hanebalkfliering ondersteunen (afb. 138). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
139. Type I.b.k+a.1. Montfoort (U.), Oude Boomgaard hoek Lange Kerkstraat, XV (gesloopt).
140. Type I.b.k+a.1. Amsterdam, Warmoesstraat 139, XVB (gesloopt 1960).
141. Bergen op Zoom, Boschstraat 4-6, reconstructie toestand XVB (gesloopt 1970).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Kapgebinten met twee kromstijl- of schaargebinten op elkaar.Kapgebinten bestaande uit enkele gebinten op elkaar worden soms etagegebinten genoemd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.k+a. 1/2Bij grotere woonhuizen en profane gebouwen, vooral in de zuidelijke helft van Nederland, werden in de 15de tot de 17de eeuw kappen gemaakt met schaargebinten op de kromstijlgebinten (afb. 139). Er zijn van dit type tenminste 50 exemplaren bekend. Ook in Brugge (B.) (B 14) en elders in Vlaanderen is dit type in de 15de eeuw en omstreeks 1500 gebruikelijk. Het in 1960 gesloopte huis Warmoesstraat 139 te Amsterdam (afb. 140), daterend uit de tweede helft van de 15de eeuw, had, evenals het nog bestaande huis De Elant, Warmoesstraat 83 (NL X 26), als bijzonderheid, dat tussen de kromstijlen en de dekbalk sleutelstukken waren aangebracht, versierd met een peerkraal. Dit wijst erop, dat de zolder van een dergelijk huis bewoond werd. Ook elders zijn dergelijke gebinten met sleutelstukken waargenomen, onder meer in het van elders aangevoerde onderdelen samengestelde huis Lauriergracht 103 te Amsterdam en in een boerderij te Maasland, Westgaag 74Ga naar eind25., waar de sleutelstukken een geheel vormden met de dekbalk. Ook in de Cannenburg te Vaassen zijn kapgebinten met sleutelstukken, daterend van omstreeks 1545. Een bijzondere vorm van dit type vertegenwoordigde het tweelinghuis Boschstraat 4-6 te Bergen op Zoom, dat werd gesloopt in 1977. Het dateerde vermoedelijk uit de tweede helft van de 15de eeuw. De onderste laag van de kap had aan de zijmuren van de beide huizen een kromme gebintstijl, in het midden een verticale stijl langs de tussenmuur. Daarop lag een muurplaat, die de zakgoot tussen de beide panden ondersteunde. De bovenste laag van de kapspanten werd gevormd door twee schaargebinten, boven ieder pand één (afb. 141). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
142. Enkhuizen (N.H.), Westerstraat 15, XVIm.
143. Type I.b.k+k.1. 's-Hertogenbosch, Hinthamerstraat 72, H. Geesthuis, zijvleugel, XV.
144. Type I.b.a+a.1. Winterswijk, Herv. kerk, koor en schip, XVB.
145. Type I.b.a+a.1. Zwolle, Bethlehemkerk, koor, XVa. Trekbalken bij elk tweede gebint. Geen windschoren bij trekbalkloze gebinten.
146. Type I.b.a+a.1. Utrecht, Nicolaikerk, eerste gotische koor, ca. 1400.
In Enkhuizen wordt regelmatig een gebintvorm aangetroffen, die elders niet voorkomt. Als een brede schoorsteen tegen een zijmuur verhindert, dat een kapgebint daar een normale kromstijl kreeg, plaatste men die in omgekeerde richting, ongeveer evenwijdig aan de kapstijl aan de andere kant. Statisch gezien is dit een slechte oplossing, die onder meer werd toegepast in de panden Westerstraat 15, 76 en 94 (afb. 142).
Er komen ook (bijvoorbeeld in Utrecht en 's-HertogenboschGa naar eind26.) kapgebinten voor met aan de ene kant een kromme stijl en aan de andere zijde een verticale stijl of een simpele oplegging in een muur. Over het algemeen betreft het hier asymmetrische daken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.k+k. 1In Bergen op Zoom, 's-Hertogenbosch (afb. 143) en Deventer zijn kappen gevonden, waarvan de gebinten bestaan uit twee kromstijlgebinten op elkaar. In het pand Markt 5 te Bergen op Zoom hebben de schaarstijlen maar een kleine krommingGa naar eind27.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
147. Type I.b.a's+a.1. Leiden, Hooglandse kerk, koor en dwarsschip, XVIa.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.a+a.1/2/3Meer dan 65 keer is in Nederland de vorm aangetroffen met twee schaargebinten op een trekbalk (afb. 144, 145, 146). Het is daarmee vermoedelijk het meest algemene kaptype. Er zijn verschillende vormen, die in richting van de schaarstijlen en in de vorm van voet- en flieringconstructie van elkaar verschillen. De voetconstructie kan op vele manieren worden uitgevoerd. De muurplaten liggen meestal onder de trekbalken. Maar in de kerk te Mastenbroek (Ov.), daterend uit de eerste helft van de 15de eeuw, liggen de muurplaten over de trekbalken, één aan de buitenzijde van de schaarstijlen en één tussen de schaarstijlen en de standzonen. Blokkelen ontbreken daarom in deze constructie. In de kap van de kerk te Middelstum (Gr.), gebouwd in de tweede helft van de 15de eeuw, zijn de schaarstijlen en de standzonen wel in blokkelen gepend. Tussen de gebinten zijn een aantal gespannen, die met standzonen op de muurplaten staan. Merkwaardig is, dat in het schip in iedere travee één gespan is, dat een blokkeel bezit, dat over de muurplaten gekeept is. De muurplaten worden op verschillende afstanden bijeengehouden door korte ribben, die met een zwaluwstaartverbinding aan beide muurplaten zijn bevestigd. Een dergelijk roosterwerk werd in sommige beschrijvingen een berrie genoemd. De gespannen zonder blokkelen zijn niet gemerkt, die met blokkelen wel. In het dwarsschip zijn in iedere travee twee van dergelijke gespannen met blokkelen, in de koorsluiting drieGa naar eind28.. In Vlaanderen komt dit kaptype voor in het koor van de O.L. Vrouwekathedraal te Antwerpen (XIVB), de 15de-eeuwse Vleeshalle te Gent (B 2:355) en in 't Vrije te Brugge, daterend uit 1434-1440 (B 2:356; B X 1:17). In Brugge kwam dit type in de 15de eeuw ook bij andere gebouwen regelmatig voor (B 14). In Westfalen zijn langs de Nederlandse grens tenminste vier van dergelijke kappen uit de tweede helft van de 15de eeuw en het begin van de 16de eeuw geïnventariseerd (D 5:81; D 13, II:38, 60, 104, 191). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.0.a+a.1De kerk te Stedum (Gr.) heeft een dergelijke 15de-eeuwse kap zonder trekbalken boven stenen gewelven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.a+a.xDe 14de-eeuwse voormalige Begijnhofkapel, thans Waalse kerk te Haarlem, heeft in een deel van het schip in de gespannen boven de schaargebinten een kruis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.a's+a.1Stijlen in de middenas van een kap ter versterking van de gebinten komen vooral bij grotere kappen voor. Een nogal bijzonder exemplaar kent de Hooglandse kerk te Leiden in koor en dwarsschip (afb. 147), opgetrokken kort na 1500. De plaatsing van de muurplaten ten opzichte van de trekbalken is ongewoon. Zowel in de trekbalkgebinten als in de onderste schaargebinten zijn kalven tussen de korbelen en de stijlen. De onderste schaargebinten worden aan weerszijden begeleid door een bij het gebint behorende spoor. Tussen spoor en schaarstijl is een verbinding, waarop een extra fliering rust. Dit element komt zelden voor. De stijl in het onderste gebint zal voornamelijk bedoeld zijn om het doorbuigen van de trekbalk tegen te gaan. Vaak is de verbinding tussen stijl en bint versterkt met ijzeren ankers. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
148. Type I.b.as+as.2. Utrecht, Jacobikerk, noordelikje zijbeuk bij toren, XVIA.
149. Utrecht, Jacobikerk, dwarsschip, XVc.
150. Type I.b.(as+as).2. Utrecht, Jacobikerk, zuidelijke koor, XVm.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.as+as.2Wanneer er ook in de bovengelegen gebinten stijlen zijn aangebracht, zoals in verschillende kappen van de Jacobikerk te Utrecht uit de tweede helft van de 15de en de eerste helft van de 16de eeuw (afb. 148), zijn de stijlen meestal door gesmede ankers aan elkaar verbonden. De stijlen lopen bij dit constructietype niet door over meer dan één etage, daar de montage van de gebinten laagsgewijs geschiedde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.(as+as).2Uitzonderlijk is in het dwarsschip van de dezelfde kerk de oplossing, waarbij de schaarstijlen over twee gebintlagen doorlopen (afb. 149). Haakma WagenaarGa naar eind29. en Boot (NL X 18a:119) dateren deze kap omstreeks 1330, doch op grond van de telmerken (rechts gebroken) en kenmerken van de constructie denken wij aan een jongere datum. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.as1+a.1Het stadhuis van Emden (D.), gebouwd in 1574-'76, had een kap, die twee schaargebinten boven elkaar had, waarvan de bovenste aan weerszijden twee flieringen droeg (D 5:81). De onderste schaargebinten werden ondersteund door een hanebalkfliering op standvinken. Dit element is ook in de aangrenzende Nederlandse provincie Groningen waargenomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.as1+as1.1Een enkele keer (zuidkoor en middenkoor van de Jacobikerk te Utrecht, afb. 150) bracht men een koppeling aan tussen de gebinten door ook in het midden een fliering te leggen en die zelfs van schoren naar de stijlen te voorzien. Deze schoren vervangen hier de gebruikelijke windschoren tussen flieringen en schaarstijlen, die achterwege bleven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.bv.as1+as1.2De vroeg-14de-eeuwse kap van de Franciscanenkerk te Maastricht is van een zelfde type, met de elders in deze stad in die tijd ook voorkomende voetraveling. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
151. Type I.0.k+a+l.1. Haarlem, stadhuis, Gravenzaal, XIVA. Reconstructie oorspr. toestand zonder zoldervloer.
152. Haarlem, stadhuis, kap boven Gravenzaal, voor restauratie, 1964.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Kapgebinten met twee kromstijl- of schaargebinten, waarop een stijl.Gebinttype I.0.k+a+l.1De kap van de Gravenzaal van het stadhuis van Haarlem is gebouwd in de eerste helft van de 14de eeuw. De gebinten bestonden uit een ondergebint met kromme stijlen, die een eindweegs langs de muren doorliepen; daarop staat een schaargebint en tenslotte was er een standvinkenrij met hanebalkfliering (afb. 151). De gebinten waren oorspronkelijk met de sporen in één reeks genummerd en daarmede dus ook verbonden. Dit komt alleen maar voor in de begintijd van de schaar- en kromstijlgebinten. Daarmede is ook in overeenstemming het telmerktype met aan de linkerzijde een ‘visje’. De kap moet al in de middeleeuwen gebreken hebben vertoond. De kromming van de onderste gebintstijlen was niet geheel volgens de natuurlijke vezellijn tot stand gekomen, maar door inzagen en bijhakken, opdat een voor het oog meer aanvaardbare lijn ontstond. Door deze handelwijze werd de natuurlijke vezelrichting doorbroken, zodat de stijlen in de knik braken. Bovendien waren niet voldoende maatregelen getroffen tegen de zijdelingse druk van de kap. Omstreeks het midden van de 16de eeuw werd daarom een balklaag met zoldervloer onder de kap gemaakt en ook later is de kap nog enige malen versterkt (afb. 152; NL X 4; NL X 49). De Halle te Nieuwpoort (B.) bezat tot 1896 een soortgelijke 14de-eeuwse zichtbare kap. De beschikbare tekening (B 4:147) vertoont ook nog aan weerszijden een gording, rustend op de kromme gebintstijlen, maar het is niet duidelijk of dit een oorspronkelijke constructie is. De schaargebinten op de kromstijlgebinten bezaten tussen de schaarstijlen en de dekbalk eronder voetschoren. De kap onderscheidde zich ook door het gebruik van versierde sleutelstukken onder de onderste dekbalken, een element, dat ook in de kap van het stadhuis van Oudenaarde voorkomt (B 2:366). De overspanning was 11,10 m. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
153. Type I.b.k+a+l.2. Arnhem, Vijzelstraat 7, huis Rijkenstein, XIVb. Gedeeltelijk gereconstrueerd.
154. Type I.b.ks1+as1+l.1. Zutphen, Reukerstraat 65-67, XIV.
155. Type I.b.a+a+l.1. Bolsward, Martinikerk. XVm.
156. Type I.b.a+a+l.2. Groningen, Martinikerk, koor, ca. 1425.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
157. Type I.b.a+a+l. 1. Zwolle, O.L. Vrouwekerk, XVm-c.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.k+a+l. 2Vier kappen noteerden wij uit de 14de en de 15de eeuw, waarvan de gebinten zijn samengesteld uit een kromstijlgebint, waarop een schaargebint en een standvink, die een hanebalkfliering ondersteunt. Zij zijn onder meer te vinden boven de 14de-eeuwse ridderzaal van het slot Loevestein en in het stadhuis te Veere (1475). In het laatste geval zijn de hanebalken zeer dicht onder de nok aangebracht, iets dat ook elders in Zeeland voorkomt. Een wat uitzonderlijke oplossing is te vinden in het huis Rijkenstein, Vijzelstraat 7 te Arnhem, waar in de 14de-eeuwse kap de standvinken verbonden zijn met de hanebalken, die op de flieringen over de bovenste gebinten liggen (afb. 153). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.ks 1+as 1+l. 1Het pand Beukerstraat 65-67 te Zutphen heeft een kap uit 1391 (d; NL 19 b), die ook in kromstijlgebinten en schaargebinten standvinken onder een hanebalkfliering heeft. Tegen de bakstenen topgevels van het huis rusten die flieringen op een korbeel en een muurstijl (afb. 154). Boven in de kap zijn nog windlatten onder de sporen aangebracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.a+a+l. 1/2/3In het gehele land, vooral in de noordelijke helft, komen vele kappen voor met twee schaargebinten en een hanebalkfliering op standvinken. Er zijn er minstens veertig bekend. In het hier gegeven voorbeeld uit de Martinikerk te Bolsward (afb. 155), gebouwd in het midden van de 15de eeuw, staan de onderste schaarstijlen niet op de trekbalken maar op losse blokkelen. Elders komt dit ook voor, maar dan staat de bijbehorende standzoon vaak op het blokkeel. Hier loopt die standzoon echter langs het blokkeel door tot op de trekbalk. Het koor van de Martinikerk te Groningen heeft een soortgelijke kap (afb. 156), waarin de schaarstijlen bijna verticaal staan, een oplossing, die statisch een minder gewenste drukverdeling oplevert en bovendien pengaten onder de stijlen en boven onderliggende elementen vrijwel op dezelfde plaatsen veroorzaakt, wat tot aanmerkelijke verzwakkingen aanleiding gaf. In de O.L. Vrouwekerk te Zwolle lopen de schaarstijlen evenwijdig aan de dakvlakken. De kap bestaat uit drie geheel onafhankelijk en na elkaar gebouwde lagen, ieder met twee flieringen aan weerszijden, waarop de spannen onderbroken zijn (afb. 157). Mennemann vermeldt dit type drie maal in de omgeving van Tecklenburg en één maal elders in Westfalen (D 13,I:50; II:47, 124, 152, 178). Al deze kappen dateren uit de tweede helft van de 15de eeuw en het begin van de 16de eeuw. Ook in de 17de eeuw werden dergelijke kappen nog gemaakt, onder andere in de Hervormde kerk te Vledder (Dr.), gebouwd na een brand in 1621. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
158. Elburg, Herv. kerk, ingesnoerde beëindiging z. dwarsschip.
159. Plattegrond van ingesnoerde beëindiging.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ingesnoerde dakbeëindiging.Bij een drietal kappen van het hiervoor genoemde type, op de Bovenkerk en de Buitenkerk te Kampen en de kerk te Elburg, zijn de dwarsschepen niet beëindigd tegen een topgevel of met een eenvoudig schuin dakvlak, maar voorzien van insnoeringen (afb. 158). Tegen het laatste vrijstaande kapgebint voor de eindgevel zijn vier halve gebinten geplaatst. Tussen de dakvlakken die dan ontstaan tussen hoofd- en eindschilden en de hoekpunten van het dwarsschip zijn aankappingen gemaakt. Zowel aan het eindschild als aan de beide hoofdschilden van het dak zijn aan de onderzijde driehoekige uitlopers (afb. 159). Deze vorm komt ook voor aan de Grote kerk te Harderwijk, de kerk te Wijhe, de Bergkerk te Deventer, de Sint Walburgskerk in Zutphen, de Eusebiuskerk in Arnhem en de kerk te Groesbeek. De insnoering is verder alleen voor achtkante torenspitsen gebruikt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.0.a+a+l. 1In oostelijk Groningen komen twee kappen voor van het voorgaande type zonder trekbalken boven stenen gewelven, op de kerk te Bellingwolde en de kloosterkerk van Ter Apel, beide omstreeks 1500 tot stand gekomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.a'+a+l. 2De kap van het koor van de Sint Maartenskerk te Zalt-bommel, die uit het einde van de 14de eeuw dateert (NL X 61), heeft in de onderste schaargebinten halverwege tussen voet en dekbalk aan weerszijden nog een fliering, die op de schaarstijlen rust. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.as+a+l. 1De kappen van de Grote of Sint Michaëlskerk te Zwolle werden na een brand in 1548 herbouwd in verschillende nagenoeg gelijke typen. Eén ervan heeft schaargebinten met een middenstijl onder, waarop gewone schaargebinten en standvinken onder een hanebalkfliering. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
160. Type I.b. as+a+m2.2. Haarlem, St.-Bavokerk, koor, XIVd.
a. doorsnede over hoofdgebint. b. reconstructie voet hoofdgebint, schaal 1:50. c. reconstructie voet tussengebint. d. reconstructie voet gespan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b. as+as+m2.2Van geheel andere samenstelling zijn de kappen van de Grote of Sint Bavokerk in Haarlem, waarvan de oudste op het koor dateert uit het einde van de 14de eeuw. Bij een overspanning van bijna 14 m zijn de trekbalken opgehangen aan stijlen, die doorverbonden zijn tot aan de makelaar. Op het bovenste schaargebint en in deze makelaar zijn twee hanebalkflieringen bevestigd (afb. 160). Er zijn tussengebinten zonder trekbalken boven de vensters (type I.0.a+as+m2.2). Hoofd- en tussengebinten zijn in één reeks van telmerken voorzien. In de kapvoet is een rib langs de muur aangebracht, waarin de standvinken van de gespannen en de tussengebinten werden opgevangen. De voeten van de kappen van deze kerk zijn bij de restauratie rond 1900 ernstig verminkt door het aanbrengen van een balustrade. Daarbij werden de voeten van gebinten en gespannen vrijwel geheel afgezaagd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
161. Type I.b.as+as+l.1. Utrecht, Domkerk, koor, 1386
162. Utrecht, Domkerk, kap koor.
163. Type I.b.as+as+l.2. Gemert (N.B.), R.-K. kerk, schip, XV.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a
164. Type I.b.as+as+l.2. Groenlo (Gld.), Herv. kerk, koor, XVB.a. doorsnede. b. gezicht naar het oosten.
b | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.as+as+l.1/2Zes grote kerken uit de 15de eeuw, waaronder de hoofdkerk van het middeleeuwse Nederland, de Dom te Utrecht (afb. 161, 162), hebben kappen, die zijn opgebouwd uit twee schaargebinten met een middenstijl op elkaar en een standvink onder een hanebalkfliering. In het koor van de Dom (1386, d; NL X 54) verwachtte men schijnbaar doorbuiging van de binnenste flieringen op de onderste gebinten en bracht er tussen die flieringen en de spannen eronder korbeelachtige schoren aan. Ook bij dit kaptype varieert de richting van de schaarstijlen, maar wezenlijk is er geen ander verschil dan in de hanebalken. Utrecht kent er één per gespan, de Rooms-Katholieke kerk te Gemert (N.B.) heeft er één op de flieringen op de bovenste schaargebinten en één op de hanebalkfliering (afb. 163). Tussen de flieringen en de schaarstijlen zijn steeds twee parallelle windschoren gemaakt. De kap van de kerk te Groenlo (Gld.) heeft gespannen met een hanebalk, ondersteund door de hanebalkfliering en één zonder ondersteuning daarboven (afb. 164a, b). Hetzelfde kaptype heeft de Sint Ludgeruskerk te Heek (Kreis Ahaus) vlak over de Nederlandse grens, daterend uit het eerste kwart van de 16de eeuw (D 13,II:91). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
165. Type I.b.k+a+a.1. Haarlem, Schotersingel 2, hoofdgebouw, XIVd.
166. Typen I.b.a+a+a.1 en I.b.a+l.1. Zwolle, Broerenkerk, 1505.
167. Type I.b.as+a+a.1. Westbroek(U.), Herv. kerk, koor, ca. 1500.
168. Type I.b.as+as+a.0. Amerongen (U.), Herv. kerk, koor, ca. 1500. Vervangen ca. 1950.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Kapgebinten met drie kromstijl- of schaargebinten op elkaar.Gebinttype I.b.k+a+a. 1Bij uitzonderlijk grote gebouwen, zoals het 14de-eeuwse Pesthuis, later tehuis voor Ouden van Dagen, aan de Schotersingel te Haarlem (afb. 165), staan twee schaargebinten op de kromstijlgebinten. De onderste flieringen heeft men in Haarlem zo geplaatst, dat de bovenkant ervan overeenkomt met de bovenzijde van de ribben op de flierbinten (de binten die de flieringen dragen), die samen de flieringzolder dragen. Daartoe moest het flierbint aan weerszijden iets gemenageerd worden. Het verschijnsel komt ook om andere redenen op andere plaatsen dikwijls voor. Hetzelfde kaptype kennen het stadhuis van Gouda (1448-'50) en het Drostenhuis te Culemborg (tweede kwart 15de eeuwGa naar eind30.). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.a+a+a. 1De kap van de hoofdbeuk van de Broerenkerk te Zwolle (NL 16,3:83), gebouwd omstreeks 1505 (d; NL X 44), heeft gebinten, die bestaan uit drie schaargebinten op elkaar (afb. 166). De schaarstijlen van de onderste gebinten rusten op blokkelen, die op de muurplaten liggen. Daaronder ligt om het andere gebint een trekbalk. Vanaf de onderste schaarstijlen lopen standzonen voor langs de blokkelen naar beneden. Zij zijn echter niet verbonden met de trekbalken. De kap overspant een ruimte van bijna 10 m tussen de muren. De gespannen hebben één hanebalk, die niet wordt ondersteund. Aan de hoofdbeuk grenst een zuidelijke zijbeuk, die gelijktijdig gebouwd moet zijn. De gebinten daarvan rusten aan de noordzijde op dezelfde blokkelen als de schaarstijlen van de hoofdbeuk en zij hebben eveneens standzonen. De overspanning van de zijbeuk is 6 m. Hier een kap met twee schaargebinten op elkaar logisch zijn geweest. Geheel tegen de verwachtingen in bestaan deze gebinten echter uit één schaargebint, dat iets hoger is dan het onderste van de hoofdbeuk, met daarop een standvink onder een hanebalkfliering, die de hanebalken van de gespannen ondersteunt. Hieruit blijkt, dat men gelijktijdig en met elkaar in verband twee verschillende gebinttypen gebruikte. Voegt men daarbij de verwarrende reeksen telmerken (zie blz. 55), dan blijkt, dat hier weinig merkbaar is van een systematische aanpak, die over het algemeen kenmerkend schijnt te zijn voor het laatmiddeleeuwse bouwbedrijf. Het kan echter zijn, dat men vuistregels hanteerde, die aangaven, dat bij een bepaalde breedte van de kap een bepaald type constructie hoorde. Omdat binnen de gilden daarvan nooit iets op schrift gesteld is, kunnen er beter geen veronderstellingen worden geuit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.as+a+a. 1De kap van de kerk te Westbroek (U.), die omstreeks 1500 zal zijn ontstaan, heeft kapgebinten van drie schaargebinten op elkaar, met een stijl midden in de onderste gebinten (afb. 167). De stijl heeft korbelen naar de dekbalk van het schaargebint.
169. Type I.b.as+as+as. 1. Grave (N.B.), St.-Elisabethkerk, dwarsschip, ca. 1565.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.as+as+a.0Eenzelfde 15de-eeuws kaptype met stijlen in de twee onderste schaargebinten had de kerk te Amerongen (U.) (afb. 168). De kap werd omstreeks 1950 in het kader van een restauratie vervangen door een moderne. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.as+as+as. 1De Sint Elisabethkerk te Grave heeft op het na 1564 gebouwde dwarsschip kapgebinten, bestaande uit drie schaargebinten met middenstijlen (afb. 169). Er zijn daar ook nog gesneden telmerken, zonder aanduiding van links of rechts. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
170. Typen I.b.a+a+a+a. 1 en I.0.k+a+a+a. 1. Brielle (Z.H.), St.-Catharijnekerk, middenbeuk, 1476.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Kapgebinten met drie schaargebinten, waarop een stijl.Gebinttype I.b.a+a+a+l.Dit type, waarbij de gebinten zijn opgebouwd uit drie schaargebinten en een stijl onder een hanebalkfliering, hebben wij niet in Nederland aangetroffen. In Westfalen is één 16de-eeuwse kap met een dergelijke samenstelling gevonden in de Katholieke kerk van Telgte (Kr . Münster) (D 13,II:241). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.as+a+a+l. 1In het dwarsschip van de Grote kerk te Harderwijk zijn na een brand in 1503 de kapgebinten samengesteld uit drie schaargebinten op elkaar, waarvan het onderste een middenstijl heeft. Op de bovenste schaarbinten staan standvinken onder een hanebalkfliering. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Kapgebinten met vier schaargebinten op elkaar.Gebinttype I.b.a+a+a+a. 1De kap van de Sint Catharijnekerk te Brielle (NL X 5), waarvan de onderdelen in 1476 in Brussel zijn klaargemaakt, heeft een overspanning van 14 m tussen de muren. Er werden vier schaargebinten op elkaar geplaatst (afb. 170). In deze kap zijn de gespannen twee maal onderbroken. Omdat stenen gewelven voorgenomen waren (zij kwamen nooit tot stand) konden er boven de vensters, midden tussen de aanzetten van de gewelven, geen trekbalken worden aangebracht. Het onderste gebint werd daar met kromme stijlen op houten consoles geplaatst (gebinttype I.0.k+a+a+a. 1). De windschoren zijn boven en onder in fliering en schaarstijl gepend en worden derhalve met een klos opgesloten, een detail, dat elders na het begin van de 15de eeuw weinig meer is aangetroffen. Aan de stijlvoeten van de kap van het middenschip van de Sint Catharijnekerk te Brielle zijn verbredingen gemaakt met losse stukjes, die ertegen bevestigd zijn. In de Zuidelijke Nederlanden komen dergelijke verzwaringen, die meestal een geheel vormen met de gebintstijlen, meer voor. Zij worden basen genoemd. Zij worden aangetroffen onder andere in Antwerpen in de kap van het koor van de O.L. Vrouwekathedraal (tweede helft 14de eeuw), het stadhuis van Damme (1464), bij de Sint Michielskathedraal te Brussel in de H. Sakramentskapel (1534-1539) en de Sint Etiennekerk te Braine-l'Alleud (1550, B 13:37). Ook in het zuidwesten van Nederland zijn basen toegepast, bijvoorbeeld aan de schaargebinten boven het houten tongewelf van het schip van de Grote of Sint Jacobskerk te 's-Gravenhage, gebouwd na de brand van 1539, in de kerk te Oost-Souburg (Z.) uit 1582 (zie deel III) en in de Grote kerk te Goes (1619), die door een Antwerpse timmerman is gemaakt (zie bijlage A 9). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
171. Type I.b.as+a+a+a+l.1. Harderwijk (Gld.), Grote' kerk, koor, XVIa.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Kapgebinten met vier schaargebinten, waarop een stijl.Gebinttype I.b.as+a+a+a+l.1De kap van het koor van de Grote kerk te Harderwijk (afb. 171) heeft vier schaargebinten op elkaar, waarop nog standvinken onder een hanebalkfliering. De schaarstijlen van het tweede en derde schaargebint plaatste men vrijwel verticaal. De onderste en bovenste schaargebinten hebben weer andere schuinten. Met stijlen en kruisverbindingen heeft men van het begin af gepoogd voldoende stijfheid in deze 14 m brede kap te brengen, hetgeen niet goed gelukt is. Tussen de hoofdgebinten staan trekbalkloze gebinten van dezelfde samenstelling, uiteraard zonder stijl (gebinttype I.0.a+a+a+a+l.1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Verspreiding van het schaargebint buiten Nederland.In het Nederlandstalige gebied van België is het Westeuropese-Nederlandse kapgebint, zoals Mennemann (D 13,I) het noemt, het gebruikelijke type (B 2). In Duitsland kan men het eerst in de loop van de 15de eeuw aantreffen in de vele variaties, die in Nederland eerder bekend zijn. Zippelius (D 26) geeft er enkele met kromstijlgebinten weer uit de 16de en 17de eeuw op profane bouwwerken in het Rijngebied bij de Nederlandse grens. Dit gebied was oorspronkelijk nagenoeg Nederlandstalig. Mennemann heeft op kerkgebouwen in Westfalen negentien van dergelijke kappen geïnventariseerd in een gebied, dat ongeveer een rechthoek beslaat ten oosten van de Nederlandse grens, ten noorden van het Ruhrgebied en ten westen van de lijn Soest - Osnabrück. Eén geïsoleerde kerk is opgenomen in de Kreis Siegen. De oudste dateringen zijn uit het begin van de 15de eeuw, de jongste van kort na 1650. De meeste kappen dagtekenen echter uit de 16de eeuw. Ook in het oorspronkelijk Nederlandstalige Oost-Friesland kwamen en komen ‘Nederlandse’ schaargebinten voor, onder meer te Emden en in de kerken te Grimersum en Marienhave. Wij denken dat er voor 1300 in Nederland een uitwisseling van kennis met Engeland plaats vond. Er ging ook een grote invloed uit van de van origine uit Frankrijk stammende Cisterciënser orde. Nergens is echter na omstreeks 1300 een permanente uitwisseling van kennis op het gebied van de kapconstructies aanwijsbaar met streken, waar een andere taal werd gesproken. De opkomst van het gildestelsel zal de mondelinge kennisoverdracht in de hand hebben gewerkt. Daaruit kan de tamelijk scherpe afbakening van het gebied van de ‘Nederlandse’ spanten verklaard worden. De bouwloodsen hebben, als typische gemeenschappen van steenhouwers, op de kapconstructies weinig invloed gehad. Villard de Honnecourt tekende in zijn zogenoemde schetsboek van omstreeks 1245 wel enkele kappen als voorbeeld, maar hieruit blijkt niet, dat er vanuit een bouwloods invloed werd uitgeoefend op de ontwikkeling van de kapconstructies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
172. Utrecht, Buurkerk, schip, 1443-44. Afgebroken 1674.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Kappen over meerbeukige ruimten.In Duitsland, Oostenrijk en tot in Bohemen treffen wij vele in steen overwelfde hallenkerken aan. Vrijwel steeds wordt de gehele breedte overdekt door één enorm dak over de drie beuken (D 13,I:66). Men maakte gebruik van de Duitse constructiewijze, waarbij ter hoogte van de scheidingen tussen de beuken een houtconstructie in de lengterichting van de kerk werd opgericht, als ware het een houten wand. Die beide wanden werden onderling verbonden in de dwarsrichting van het gebouw en daaroverheen werden de dakvlakken gemaakt. Voorbeelden van deze wijze van construeren zijn te vinden in de 14de-eeuwse Wiesenkerk te Soest in Westfalen (D 13,II:221), het koor van de Marienkerk te Lippstadt, eveneens in Westfalen, begin 16de eeuw (D 13,II:133) en de kerk te Cesky Krumlov in Tsjechoslowakije, gebouwd ca. 1420-'30. In Schwaz in Tirol is zelfs een dergelijk dak over vier beuken (D 5:68). In Nederland komen weinig hallenkerken voor, die in steen overwelfd zijn. Meestal zijn die overdekt door drie afzonderlijke kappen met zakgoten ertussen. De grote windkrachten in ons winderige klimaat zullen er de oorzaak van zijn geweest, dat men zich vrijwel nooit waagde aan de enorme dakvlakken, die zo kenmerkend zijn voor kerken als de Sint Stephansdom te Wenen. Het was met de in Nederland gebruikelijke dwarsgebinten ook moeilijker een dergelijke kap te maken dan met de ‘langswanden’. De Buurkerk te Utrecht had een soortgelijke kap, die gebouwd werd in 1443-'44 (a, afb. 172). Deze werd bij de stormramp van 1674 zwaar beschadigd. Met de onderdelen van deze kappen werden drie kleinere kappen opgebouwd, die nu nog de drie hoofdbeuken van het schip dekken. Uit de aanwezige onderdelen kon de oorspronkelijke kap gereconstrueerd worden (NL X 17). Centraal stond in deze constructie een reeks hoofdgebinten op de muren van het middenschip. Een dergelijk gebint bestaat uit twee verticale stijlen en twee horizontale balken, voorzien van korbelen. Deze gebinten waren tevens voorzien van tussenstijlen met korbelen, zoals dat in de stad Utrecht in andere kappen voorkomt in schaargebinten. De bovenbalken waren aan de einden met sleutelstukken op de stijlen gepend. De onderste balken waren met een pen-en-gat en een tand in de stijlen bevestigd. De gebinten waren in de lengterichting gekoppeld door wormen, die met een zwaluwstaart op de einden van de bovenste balken lagen. Bovendien waren zij 3,5 m lager gekoppeld door regels, die tussen de stijlen liepen en er in gepend waren. Het verband in de lengterichting werd verzekerd door windschoren, die in de wormen en de regels waren gepend en gespijkerd waren tegen de stijlen. Op deze gebinten waren schaargebinten geplaatst, die wederom voorzien waren van een tussenstijl met korbelen. Daarop was nog eens een rij schaargebinten, die geen tussenstijlen had. De schaargebinten ondersteunden op de gebruikelijke wijze flieringen. Boven de zijbeuken werden de kappen ondersteund door drie gebinten op elkaar met aan de buitenzijde ieder een schaarstijl. Aan de binnenkant rustte de dekbalk van het onderste gebint op een korbeelstel langs de opgaande scheidingsmuur tussen de midden- en de zijbeuk en de beide andere gebinten waren in de stijlen van de hoofdgebinten gepend. In het totaal werd één dakvlak derhalve ondersteund door zes flieringen en wormen op de totale hoogte van bijna 24 m. Er is in Nederland nog één andere kap over een driebeukige hallenkerk bekend, namelijk bij de Grote of Sint Catharinakerk te Doetinchem. Die dateerde waarschijnlijk van na de stadsbrand van 1527. Wij komen op deze kap terug in hoofdstuk II-2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
173. Tekening van een kap van een zijbeuk uit het schetsboek van Villard de Honnecourt.
174. Beekbergen (Gld.), Herv. kerk, noordelijke zijbeuk, XV.
176. Oene (Gld.), Herv. kerk, zijbeuk schip, XVA.
175. Elburg (Gld.), Herv. kerk, zijbeuk, XVA.
177. Deventer, Bergkerk, zijbeuk schip, XVc.
178. Haarlem, St.-Bavokerk, zijbeuk koor, XIVd.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
179. Brielle (Z.H.), St.-Catharijnekerk, zijbeuk, XVc.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Kappen van zijbeuken.Boven zijbeuken kunnen zadeldaken en lessenaardaken gemaakt worden. Lessenaardaken kunnen een helling hebben, die gelijk is aan die van het hoofddak of veel vlakker ligt dan de middenbeuk. De lessenaardaken over zijbeuken leverden meestal op de duur constructieve problemen op. Doordat het natuurprodukt hout krimpt, zakt het bovenste punt van een dak altijd enigszins. Dat bovenste punt is bij een lessenaardak meestal een rib langs de muur tussen zij- en middenbeuk. Die rib is soms gefixeerd met ijzeren beugels of ankers. Dan breekt de kap los van de beugels of treden vervormingen op. Wanneer de rib niet muurvast bevestigd is, zakt het bovenste punt en kunnen lekkages optreden. Door sneeuwbelastingen zullen de onderdelen van een dergelijke kap ook doorbuigen, hetgeen de verschijnselen nog zal versterken. Nog nooit werd een zijbeukskap aangetroffen, dat geen van deze problemen kent. Ook Villard de Honnecourt laat in zijn schetsen zien, dat de kap over een zijbeuk problemen oproept (afb. 173). Eén van de eenvoudigste constructievormen is die, waarbij op balken tussen zijbeuksmuur en de muur tussen zij- en middenbeuk een half schaargebint is geplaatst, waarop de sporen tussen zijmuur en middenbeuk één maal ondersteund worden (afb. 174). De hanebalken over de fliering worden aan de binnenzijde ondersteund door een rib langs de muur, die soms op ijzeren beugels ligt. Die kan ook opgevangen worden door stijlen langs de muur, waarin ook de halve schaargebinten opgevangen worden (afb. 175). Trekbalken kunnen ontbreken. Op het halve schaargebint is soms een geschoorde stijl geplaatst, die een rib draagt, waarop de sporen boven rusten (afb. 176). Hoewel er overeenkomst is met het in hoofdstuk II-2 te bespreken nokgebint is de herkomst van dit element niet dezelfde. Bij grotere kappen zijn twee halve schaargebinten boven elkaar geplaatst, onder meer in de kooromgang van de Pieterskerk te Leiden, gebouwd in 1407 (a; bijlage A 2). Voor het verband is dan steeds een stijl langs de muur nodig, waarop een ‘nokrib’ is aangebracht (afb. 177, 178). Brede zijbeuken, soms voorzien van zijkapellen en opgaande topgevels boven de vensters, zijn in sommige gevallen gedekt met een lessenaardak langs de lantaarn van de middenbeuk, waarin dwarse zadeldaken snijden (afb. 67). Er ontstonden dan zakgoten, die uit een oogpunt van waterdichtheid altijd problemen voor het bouwwerk hebben opgeleverd. Wanneer er luchtboogstoelen waren, zoals bij de Hooglandse kerk te Leiden en de Grote kerk te Goes, kon de zakgoot niet op de meest logische plaats boven de steunberen een plaats vinden, maar moest midden boven de vensters gemaakt worden. Wellicht om deze problematiek te ontlopen koos men bij de Sint Catharijnekerk in Brielle een oplossing, die constructief nog minder goed is. Langs de lichtbeuk kwam een lessenaardak en de rest van de ruimte boven de gewelven werd gedekt door een zadeldak, dat evenwijdig loopt aan het lessenaardak (afb. 179). Er ontstond een lange zakgoot. De hele kap rust op balken, die van de lichtbeuk tot de zijmuur en de onvoltooide luchtboogstoelen lopen. Onder de zakgoot zijn geen steunpunten, zodat de kappen door doorbuiging en verrotting van de balken steeds problemen hebben gekend. Nog complexer was het probleem, dat in dezelfde tijd geschapen werd bij de bouw van het schip van de Sint Maartenskerk te Zaltbommel (NL X 61). Eigenlijk was bij het ontwerp van de lichtbeuk geen rekening gehouden met de daken van de zijbeuken. Die dekten de vensters dan ook af tot aan de geboorte van de bogen. Alle vakken daaronder moesten worden geblindeerd. Vanwege gebrek aan licht in de lantaarn verbouwde men, vermoedelijk in de tweede helft van de 16de eeuw, die kappen zo, dat er ter hoogte van het tweede brugijzer van onderen boven de onderste halve schaargebinten zakgoten naar de gevels van de zijbeuk ontstonden, een uitermate provisorische oplossing, die tot 1937 is blijven bestaan. Toen zijn geheel andere daken gemaakt. De geveltoppen van de zijbeuken van de Grote kerk in Breda zijn hoger dan de onderdorpels van de vensters van de lichtbeuk, zodat de daknokken naar de vensters aflopen. Men zou uit het voorgaande kunnen opmaken, dat de uit het steenhouwersvak voortgekomen bouwmeesters van de late Brabantse en Rijnlandse gotiek zich te weinig rekenschap gaven van de problematiek van het timmerwerk van goede kapconstructies in harmonie met het door hen ontworpen gebouw. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
180. Type I.b.g.l. 's-Hertogenbosch, Markt 79-83, ‘De Moriaan’, reconstructie. Detail: oplegging blokkeeltje op fliering.
181. Type I.b.d.1. Nijmegen, Grotestraat 76, XV (gesloopt).
182. Type I.b.d.1. Aalten (Gld.), Bredevoortsestraat 3-5, XVII, reconstructie oorspr. toestand.
183. Type I.b.d.1. 's-Hertogenbosch, Visstraat 24, ‘De Steur’, XVIa. Detail schaal 1:20.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
184. Type I.b.e.2. 's-Hertogenbosch, Brede Haven 80-81. Reconstructie van de hoofdconstructie, XV. Details schaal 1:50.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. Gebinten met tussenbalkenIn het rivierengebied tussen 's-Hertogenbosch, Venlo, Nijmegen en Arnhem komen kapgebinten voor, waarbij de horizontale balk niet op de gebintstijlen ligt, maar er tussen is gepend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Kapgebinten met één tussenbalkgebint.Gebinttype I.b.g.1In het stenen huis De Moriaan op de Markt te 's-Hertogenbosch, waarvan de bouwgeschiedenis niet geheel duidelijk is, staan op de zware bovenste balklaag tussenbalk-gebinten met verticale stijlen, waarop flieringen rusten, die de gespannen dragen. Tussen de gebintstijlen en de tussenbalk zijn korbelen en tussen de stijlen en de flieringen zijn windschoren bevestigd, die met een lip en een toognagel aan de fliering verbonden zijn. Van de bovenzijde van de gebintstijlen naar de opleggingen van de balken in de muur zijn kromme schoren aangebracht, die met een lip aan de stijl zijn gespijkerd. Zij dragen eveneens windschoren naar de flieringen (afb. 180). De gebintstijlen dragen op een statisch ongunstig punt op de zolderbalken. Die balken worden aan de einden ondersteund door een sleutelstuk en een zwaar korbeel. De elders gebruikelijke muurstijlen ontbreken, omdat de stenen muren de gewenste stijfheid wel konden opbrengen. Voor de restauratie van omstreeks 1965 waren de sporen voorzien van korte blokkeel-achtige horizontale dwarshouten, die op de flieringen lagen in zwaluwstaartvormige uitkepingen. Op die blokkelen waren telmerken. Het lijkt erop, dat de blokkelen geen overblijfselen zijn van doorgezaagde hanebalken. Boven in de gespannen is één hanebalk. In afwachting van een bruikbare dendrochronologische datering schatten wij het ontstaan van deze kap voorlopig op de eerste helft van de 14de eeuw. Men kan zich deze kapconstructie ontstaan denken uit ankerbalkgebinten, die op een balklaag geplaatst zijn. In Diest (B.) heeft het schip van de Begijnhofkerk, gebouwd omstreeks 1318, een gelijkvormige dakondersteuning (B 2:350). De kruising van stijl en bint is halfhouts. In dezelfde stad droeg de vermoedelijk 17de-eeuwse brouwerij in de Michel Theysstraat, die in 1976 gesloopt werd, een kap, waarvan de gebinten bestonden uit een normaal ankerbalkgebint met kromme schoren, zoals De Moriaan die ook heeft. Op de gebintbalk stond een nokgebint (waarover hierna)Ga naar eind31.. Elders in Diest zijn een aantal kappen, waarvan de gebinten bestaan uit enkele op elkaar geplaatste dekbalkgebinten met verticale stijlen, onder andere in de Ezeldijkmolen uit 1553. Dergelijke verschijnselen laten zich ook op andere plaatsen in deze omgeving en Noord-Brabant waarnemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.d.1Een logische parallel met de schaargebinten was, dat bij borstweringen ook de tussenbalkgebinten werden uitgevoerd met kromme gebintstijlen, die doorgaans enkele decimeters boven de tussenbalk uitsteken (afb. 181). Dit eenvoudige type is ons ongeveer uit 15 gevallen bekend op burgerlijke gebouwen, waarvan de meeste in 's-Hertogenbosch en Nijmegen, één in Venlo en Deventer en één op het huis Malsen te Well (Gld.), niet ver van 's-Hertogenbosch. De kerk te Valburg (Gld.) had voor de verwoesting in de Tweede Wereldoorlog eveneens dergelijke kapgebinten. Zij alle dateren uit het laatst van de 15de eeuw en uit de 16de eeuw. In Nijmegen komen tussenbalkjukken voor de onderste of enige kapgebinten voor tot het eerste kwart van de 17de eeuw. De Waag, gebouwd in 1612, heeft nog tussenbalkjukken (NL X 25). In het 17de-eeuwse vakwerkhuis Bredevoortsestraat 3-5 te Aalten (Gld.) lopen de kromme stijlen halfhouts langs de dekbalken en zijn in de flieringen gepend (afb. 182). De sporen lopen over de flieringen door; zij steunen erop door middel van een aangespijkerde klosGa naar eind32.. Het huis ‘De Steur’, Visstraat 24 te 's-Hertogenbosch (afb. 183) en het pand Vughterstraat 178 in dezelfde stad, beide wellicht nog uit de 15de eeuw daterende, toonden een tussenbalk, die op de wijze van een ankerbalk met doorstekende pennen aan de kromstijlen verbonden was. De ankerbalkconstructie is niet nodig bij naar binnen drukkende gebintkrommers. Dit is er mede een bewijs voor, dat de tussenbalkgebinten hun oorsprong vonden in de ankerbalkgebinten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.e.2Uitzonderlijk waren de resten van een gebouw met houtskelet en een kap met tussenbalkgebinten en rechte schuingeplaatste gebintstijlen, die ruim een meter boven de kapbinten uitstaken. Bij de renovatie van de huizen Brede Haven 80-81 te 's-Hertogenbosch kwamen deze tevoorschijn (afb. 184). Gezien het feit, dat de pengaten nog met een kruisbijl en niet met hakbeitels waren uitgehakt, zal dit pand, dat vermoedelijk een pakhuis-functie heeft gehad, nog uit de 15de eeuw dateren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
185. Type I.b.d+a.2. Arnhem, Vijzelstraat 27, XVA. Gesloopt 1972.
186. Type I.b.d+k+l.1. Well (L.), kasteel, noordvleugel, XVI.
187. Type I.b.a1+e1.3. Borne (Ov.), Herv. kerk, koor, XVA.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
188. Type I.b.a+e1.2. Borne, Herv. kerk, schip, ca. 1482.
189. Type I.b.e+a.1. Groesbeek (Gld.), Herv. kerk, koor, XVIb.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Kapgebinten met een tussenbalkgebint, waarop een ander gebint.Gebinttype I.b.d+a.1/2In Arnhem en in 's-Hertogenbosch is één kap bekend, waarin op de kromstijl-tussenbalkgebinten een normaal schaargebint staat (afb. 185). Eenzelfde kapconstructie met doorstekende pennen en wiggen is waargenomen in het pand Kesselstrasse 20 te Kalkar in het aangrenzende Duitse Rijnland. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.d+k+l.1Op de noordelijke vleugel van het kasteel Well in Noord-Limburg is een kap met kromstijl-tussenbalkgebinten, waarop normale kromstijlgebinten en daarop standvinken, die een hanebalkfliering dragen (afb. 186). De kap dateert uit de 16de eeuw (b). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.d.d+d.2Ook verder noordwaarts langs de Nederlandse grens komen kappen met tussenbalkgebinten voor. De Sint Andreaskerk te Wüllen (Kreis Ahaus) bezit een kap met twee kromstijl-tussenbalkgebinten op elkaar (D 13,II:268). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttypen I.b.a1+e1.3 en I.b.a+e1.2Koor en schip van de kerk te Borne (Ov.), daterend uit de eerste helft van de 15de eeuw en uit 1482, hebben een kap, waarvan de gebinten zijn samengesteld uit een normaal schaargebint, waarop een tussenbalkgebint met rechte stijlen (afb. 187). In het koor dragen beide gebinten een hanebalkfliering, in het schip alleen de bovenste gebinten. In het schip zijn daarentegen in de helft van de gespannen dunne ‘korbelen’ tussen de spannen en de onderste hanebalken aangebracht (afb. 188). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebinttype I.b.e+a.1De kerk te Groesbeek (Gld.) wordt gedekt door een 16de-eeuwse kap, waarin de rechte stijlen van de tussenbalkgebinten even boven de tussenbalken uitsteken. Erboven op staan normale schaargebinten (afb. 189). |
|