Zederymen(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 237] [p. 237] Bekoringe des Zathans. I. ZEt veerdigh voet by stuk. den oorloog zal beginnen. d'Aardsvyand komt met magt en leit u fel aan boort; Maar door geloove en deugt, bepaalt in 't Heilig Woort, En niet door spies' of lans is hy te overwinnen. Geen heimelijke geest bedwelm hier iemants zinnen 't Zijn geesten diemen ziet, gevoelt en verre hoort, Met herten hard als steen, met handen root van moort, Van buiten zomtijts zacht, maar altijt wreet van binnen. 't Geloove komt ter proef, 't vertrouwen en 't gedult, Met hope dat na 't leet eens vreugde zal verschiijnen Om met de broedren', die voorhenen zonder schult Een doelwit zijn geweest van uitgezoghte pijnen, Langs dezen doornenwegh by God te zijn geleit. In een gemeene ramp schijnt minder zwarigheit. I I. DE duivel gaat rondom en zoekt, met klaauw' en tanden, Gelijk een fellen leeuw op roof en moort gewent, Wie hy door list verleit, of in zijn gramschap schent En scheurt door galg en rat door blakeren en branden. [pagina 238] [p. 238] Zoo proefden Antipas in Asien zijn handen Daar Zatans gruweltroon vol wreetheit was ontrent. Indien des vromen deugt 't aanzienlijk wert bekent, De Zatan trekt door 't land, en sleept hun na de banden. Die, heer op bloet en moort, zijn 's broeders aansicht schon Doen 't hatige gemoet de deugt niet lijden kon, Maar sloeg den vromen doot, in dolle spijt en tooren, Om dat de goetheit Gods d'oprechte ziel bescheen; Doen was den lasteraar en leugenaar met een Den Zatan, en nogh meer, in zijn perzoon herbooren. En al wie 't vrome volk, waarom de werelt staat, Zo deerlijk doen van kant, zijn duivlen in der daat. I I I. OCh! als den Oversten der werelt raakt aan 't woeden, En tieranny, ten troon gezetelt, gaat in zwangh; Grijp aan het Harnas Gods, ô vromen! zijt niet bangh, Zijn razernye doelt alleenigh op den goeden. Hy heeft zijn' werking in de bittere gemoeden Die, veerdig op zijn woort, tot 's vromen ondergang, Zijn' boosheit werken uit door list of fellen dwang, Door gruwelijk foltertuig dat alle adren bloeden. O geestelijke Pest, hoe isset u gelukt! Hoe grooten oogst had ghy voor driemaal veertigh Jaren, Doen ghy het beste zaat zo streng hebt uitgeplukt! [pagina 239] [p. 239] 't Welk uwe Rekening zoo maghtigh zal bezwaren. Ghy zat op aardzen troon en drong, met aards gewelt, Zeer stout ten Hemel in; en hebt Gods uitverkoren Door vleyen door bedrogh geplaagt, benaut, gequelt; Maar al uw tieranny was vrugteloos verloren. Zy streden; maar geen strijt die vlees of bloet betrof Met uitterlijk geweer; maar tegen uwe boosheit Die 't Hemels Heiligdom vernielden al te grof, En dekten noch, met schijn van Godsdienst, uw godloosheit; Dien strijt heeft u gevelt. hun sweert, zoo scherp van snee, Heeft uw laatdunkentheit aan bryzelen geslagen. Uw' pijlen braken op hun sterken schild ontwee. Hun Helm was kloek genoeg om al uw haat te dragen. Zo kan de goetheit Gods betoomen 's duivels maght Door wijze onnooselheit, zoo schandelijk veraght. Vorige Volgende