Zederymen(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Onderscheit der Geesten. VIer Geesten, die men klaar in 't werk kan onderscheiden, Zijn kenbaar in het woort dat elk gelooven moet: Twee quade waarlijk quaat; twee goede waarlijk goed, Die yder na haar aart of wel of qualijk leiden. De goede geesten zijn: die 't hert oprecht bereiden Ter deugt, gelijk 't verstant in wijze menschen doet 't Welk, eenig met Gods woort, door overleg gevoed, [pagina 240] [p. 240] De goetheit van den Heer gevoelt, en kan verbreiden; Dat vriendelijk van aart, aanminnig is en zoet, Getrouw in gront en mont, rechtveerdigh en bescheiden, Verzien met alle deugt in grooten overvloet Om die tot yders nut godvrugtigh te verspreiden. Ten andren; die zeer groot, en godlijk van ontzach, Zoo wonderlijk in 't oog' der menschen zich vertoonden; Met kragten die natuur noch konst noch vlijt vermach. Die blinden deden zien de klaarheid van den dagh. Die kreuple deden gaan, en elk met heil bekroonden. Die om Gods eer' en leer noch groot noch klein verschoonden; Maar of ten grave zond, als met een harden slagh, Of wekten uit het graf die al begraven lagh, Door wondren van Gods geest die zigtbaar in haar woonden. De quade geesten zijn: baldadigh onverstant Dat willens tegen God en zijne waarheit kantt, En helpt den vrede vlot, en alle moetwil boven: Dat volken overhoop en rijken zet in brant, Dat twist en tweedracht broett, ten proye van het land, Vol gierigheit, vol haat; en graag op moort en rooven. Dat balken overslapt, en wil een splinter klooven. Dat laffen vindingen, getimmert op het zant, En plantingen, by God noch zijnen Zoon geplant, [pagina 241] [p. 241] Verdedigt, en voor goed doet gelden en gelooven. Ten andren; die terstont, wanneer sy zijn gekomen In eenigh mensch, zoo klaar doen zien haar groote kragt, Dat zy, bespottende der menschen slappe magt, Door hunn' afgrijslijkheit verwekken schrik en schroomen. Die door geen ketenen noch boeyen zijn te toomen. Die Jesus door zijn macht te gronde heeft gebracht, Doen hy haar stortt' en met de Swijnen in de stroomen. Wegh alle vuiligheit van beuzelen en droomen Van spooken van gespuis, by wijzen ongeacht, Gesmeet in 't zieke brein, door middel van de nagt, Dertelt van hand tot hand, de stut is u ontnomen; Vw dwaasheit is maar wint dat weten alle vromen. Vorige Volgende