Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 227]
| |
[pagina 228]
| |
I I.
Maar zoo ghy scherp wilt merken,
Met toorne aangedaan,
Op all' ons' booze werken
O Heer wie zal bestaan?
Zoo juist de maat' der zonde
Met straf moet zijn geboet,
Zoo raakt elk mensch te gronde
Die tegen u misdoet.
I I I.
Doch nu ghy wilt vergeven
Die 't oude quaat verlaat,
En voorts oprecht wil leven
Zijt ghy elx toeverlaat.
Zoo haast wy dit ervaren
Verheught zich onze geest:
Dewijl ghy wilt bewaren
Een yder die u vreest.
I V.
Ik wil den Heer verwachten
Tot my zijn Heil herschijnt.
Des menschen ydel trachten
Is rook die haast verdwijnt.
Mijn ziel zoekt vaster gronden
In 's levens heilfontein.
Och waar ik nu ontbonden
En van mijn zonden rein!
V.
Mijn ziel, verlangt met zorgen,
| |
[pagina 229]
| |
Na U mijn hoogste goet,
Gelijk als na den morgen
Den moeden Wachter doet.
Wanneer, ô mijn vertrouwen,
Die mijn benauwtheit weet,
Zal ik u gunst aanschouwen,
Die 't eind is van mijn leet?
V I.
Nu Israël hoop vuurig
Op Gods genad' in noot,
Hy zal u dogh geduurig
Verlossen van de doot.
Godt ziet met groot erbarmen
Op Isrels slechten staat,
Des zal hy haar beschermen
Nu voorts van alle quaat.
|
|