Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 222]
| |
[pagina 223]
| |
I I.
Als een rook uit mijne oogen
Zijn mijn dagen weg gevlogen.
En mijn beenen zijn verteert
Als de koolen aan den heert.
't Werktuig 't geen de misdaat dede
Lijdt de straf der misdaat mede.
Ik als hooi en gras versmeten
Kan met smaak mijn broot niet eten.
I I I.
Door het onophoudlijk weenen
Kleeft mijn vlees aan mijne beenen.
'k Ben als in een dor' woestijn
Eenen roerdomp plach te zijn.
Daar 't verdriet de vreugt doet wijken
Moet den mensch zich haast ontlijken.
Als een Uil en musch verslagen
Zit ik wakende vol klagen.
I V.
Zy die mijn verderven zoeken
Vloeken my met zware vloeken.
Zelden is de boosheit stil
Als 't haar gaat na wens en wil.
Spot en spijt by ramp te laden
Is den quaden aart der quaden.
Door mijn leet wort broot tot aszen
En mijn drank tot traneplaszen.
V.
Al mijn lijden is gerezen
| |
[pagina 224]
| |
Heer! uyt u verbolgen wezen.
Want nu leg ik neergevelt
Daar ik eerst was hoog gestelt.
's Menschen macht is niet met allen
Zoo de Heer haar wil doen vallen.
'k Ben als gras dat afgesneden
Metten voeten wert vertreden.
V I.
Ghy mijn God zult eeuwigh leven.
Want uw' name wort geschreven
In het heugende gedacht'
Van geslachte tot geslacht'.
Wel te regt wort hulp gebeden
Van die eeuwigh leeft als heden.
Heer', wilt Zions jammer hooren
Want haar tijt is nu geboren.
V I I.
Al uw knegten haar vermaken
In den bouw van Zions daken.
Want aanziende al haar kruis,
Treuren zy om 't puin en gruis.
Koningen en groote Heeren
Zullen nu uw name eeren.
Blijk van goetheit en vermogen
Is behaaglijk voor elx oogen.
V I I I.
Als de Heer weer op zal rigten
Zions muuren en gestigten,
(Daarmen redding ziet uit noot
Billik ist genoegen groot)
| |
[pagina 225]
| |
Salmen 't klaar en naakt beschrijven
Om den nazaat te gerijven.
Wort Gods goetheit ondervonden
Legtze vry in yders monden.
I X.
Zion groey in welstant weder,
Nu de Heer van bovenneder
Ziet op haren slechten staat
Daar hy weer de hant aan slaat.
Als de Heer ons heil wil wezen
Staat ons niemant meer te vreezen.
Gunstigh zal hy 't oore leenen
Die, gevangen, bitter weenen.
X.
Los en vry zal yder raken
Die der doot tot niet wouw maken.
Zion en Jeruzalem
Galm Gods lof met heldre stem'.
Daar al 't onheil is geweken
Kan geen tongh ten roem ontbreken.
Vorsten zullen zelf vergaren
Om zijn lof te openbaren.
X I
Middenweeghs heeft God mijn leden
Met een bogt ter neer getreden.
Na de zonde volgt de straf.
Heere zeid ik laat eens af.
Wilt mijn dagen niet verkorten.
Diepen noot doet tranen storten.
Ghy doch blijft in uwe kragten
Van geslagte tot geslagten.
| |
[pagina 226]
| |
X I I.
Ghy gaaft aard en hemel gronden
Doenze zonder gronden stonden.
En die zullen weer vergaan,
Maar ghy Heer zult blijven staan.
d'Aard en al haar heerlijkheden
Moet verouden als de kleeden.
't Hemels ront met glans geladen
Zal verandren als gewaden.
X I I I.
's Menschen doen hoe groot in d'oogen
Is onmagtich van vermogen.
Alle dingh vergaat en slijt.
Maar noit eindigt uwen tijt.
Vwe knegten en haar Zoonen
Zullen vry en veiligh woonen;
En haar zaat zal voorts na dezen
Voor u aanschijn heerlijk wezen.
|
|