Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |
[pagina 220]
| |
heel ten quaden ben verzeilt,
En tot den strik des onheils in-ge-too-gen.
I I.
Erbarm ô God! u daarom over my,
Door uw gena en goedertierentheden.
En wasch mijn ziel van al haar overtreden
Tot dat zy rein voor u geworden zy.
Want ik beken' de boosheit mijnder daat
Die altijt voor mijn aanzigt staat geschreven.
Want tegen u is al dit leelijk quaat,
't Welk ghy zoo haat, in overdaat bedreven.
I I I.
Al wijkt den mensch van zijn bescheiden plicht
En loopt verdoolt den wegh der grove zonden:
Zoo wort nochtans der waarheit ondervonden
Dat Gode blijft recht veerdigh in 't gericht'.
Maar ziet! al vroegh van 's moeders lichaam aan,
Die my ontfingh en baard' in overtreden,
Heb ik in 't quaat my menighmaal ontgaan
En haren aart gedragen in mijn' leden.
I V.
Hoe ruimen keur is tuszen quaat en goet!
Geen zondaar is ô ! Heer zoo zeer u tegen
Als ghy tot dien van herten zijt genegen
Die uwe waarheit vestigt in 't gemoet.
| |
[pagina 221]
| |
Ontzondigt my met Yzop. en herschept
Mijn hert als sneeuw zoo wit na uw behagen.
En laat mijn ooren juichen, want ghy hebt
Mijn beenderen in brijzelen geslagen.
V.
Der boosheit rooft den toegank totten Heer.
Verberg uw' oog voor al mijn overtreden,
En stelt mijn hert' met u in goeden vrede
En onvertzaagt gelijk het was wel eer.
Vw geest die my vrymoedigh heeft gemaakt
En liet de vreugt uws heils my wedervaren;
Laat die op nieuws van my weer zijn gesmaakt,
Op dat dien troost eens weder op mach klaren.
V I.
'k Zal dan het boos mistredende geslacht'
Vw wetten en oprechte wegen leeren.
Op dat de zondaars zich tot u bekeeren.
Maar drijft mijn bloetschult Heer! uit uw gedagt.
Zoo roemt mijn tong' in vrolijkheit uw eer'.
En al mijn kragt wert tot uw lof gedreven.
In offer hebt ghy geen behagen meer
Ik woud' u die van herten geeren geven.
V I I.
De Offerhand die Gode best gevalt
Is een gemoet beanxt en zeer verlegen.
Want trotzen aart en hoogmoet is hem tegen.
Jeruzalem bekome zijn gestalt'.
En Zion groey' in eer en heerlijkheit.
Dan krijgt ghy lust in zulke offerhanden
Daar uw geregticheit den gront van leit.
Dan zal den Var' op uwen altaar branden.
|
|