Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
straf wort voortgebracht.
I I.
Maar Heer, laat in uw tooren
Mijn dood niet zijn gezwooren
Al heb ik veel misdaan.
Ghy kont mijn schult vergeven.
En rekken 't zwakke leven
Dat digt' is aan 't vergaan.
I I I.
Mijn lijden heeft getuigen.
Want mijne beenen buigen
En beven. Heer wanneer
Zal 't u believen wezen
Dat ghy my zult genezen,
Dewijl ik my verneer?
I V.
Wilt u tot my weer wende
En enden mijn elende,
Zoo wort uw roem verbreit.
Wat doode zal bewijzen
Dat hy uw naam kan prijzen
Als hy begraven leit?
V.
Ik ben door droevigh zuchten
En lastig' ongenugten
Vermoeit en afgemat.
| |
[pagina 210]
| |
De zonden die my klemmen
Doen my mijn leger zwemmen
Als in een tranenbadt.
V I.
Mijn oogen, schier gebroken,
Staan in mijn hooft gedoken,
Mijn wezen is verout.
Dat my die rampen raken
Kan d'overtreders maken
Vol spot verwaant en stont.
V I I.
Maar daar Gods gunst komt schijnen
Moet alle smaat verdwijnen.
Voort, Gods verachters, voort.
Want God heeft nu mijn reden
Mijn tranen en gebeden
Genadigh aangehoort.
V I I I.
De genen die my haten
Bevinden hen verlaten,
En zijn beschaamt vol schrik.
God zal haar niet doen blijven,
Maar al dien hoop verdrijven
In eenen oogenblik.
|
|