Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |
Zangh: O schoone Kriklea.I.
O Gulzig' overdaat!
Die voedster zijt der leuije dertelheit;
Wat zijn uw werken quaat
Wanneer 't verstant van u wort ingeleit!
Vw weelde baart veel ongemak:
Want wellust is een lastigh pak.
I I.
Natuur is haast verzaat.
En zober zijn in spijs in drank en kleet,
Vereist een minder maat'
| |
[pagina 204]
| |
Als daar de keur de reden overtreet.
Daar wellust nooddrufts regel stelt,
Geschiet de matigheit gewelt.
I I I.
Het zaat wort licht verdruckt
Als scherpen doorn en distel komt te na.
Maar wert die uitgeplukt
Zoo vrijt die vlijt het eedle graan voor scha.
En die 't dan neerstigh zuiver houwt,
Dien brengt het vrugt voort hondert vout:
I V.
Die 't Godlijk woort in 't hert
Ontfangt, en zich in grooten slommer steekt;
Waar door hy zoo verwert
Dat hem geduurigh lust of tijt ontbreekt,
Wort wel na wereltswijze gaauw,
Maar in zijn Godsdienst slap en flaauw.
V.
Doch die der deugt betragt
Met ernst, en na volmaakte vryheit staat;
Is altijt dach en nacht
Onledigh om een schat die zeker gaat.
En om 't geen hem ter nooddruft rest
Doet hy met neerstigheit zijn best'.
V I.
Zoo vrolijk en te vreen
In nedrigheit, die 's Hemels grootheit hoopt;
Hy hebbe ruimt' of geen,
Gerust van geest wat mee of tegen loopt;
| |
[pagina 205]
| |
(Doch neerstigh, vroom en wel gemoet)
Acht hy zich rijk met weinigh goet.
V I I.
Hier rijk in God te zijn
In goedt, in deugt, en al wat noit vergaat,
Is boven rijkdoms schijn
Die of in aard' of in metaal bestaat.
Die 't weinig wiszelt om het veel
Verkiest zich ver het beste deel.
|
|