Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– AuteursrechtvrijZangh: Al die haar beminde prijsen.I.
WEgh, wegh al-le quade lusten,
Hoe schoon in schijn!
Zoekt ghy te rusten
Buiten lastigh leet en pijn',
Ghy moet al 't quaat ontvlooden zijn.
Of 't aards verstant, nu onder 's werelts dwaas gebiet,
| |
[pagina 201]
| |
Zond' en zotheit kan waarderen; 't is niet
Indien 't den vromen digt beziet.
I I.
Geen onwandelbare paden
Of kromme straat,
Maar vol genaden
Zijn de wegen die ghy gaat,
Een last, maar lieflijk in der daat.
Het Heiligh woort, 't welk klaar Gods wegen openbaart,
Leert u Godt en Christus kennen van aart,
Waar door ghy blijft van 't quaat bewaart.
I I I.
Laat de blinde werelt woelen
In wilde vreugt,
't Zijn modderpoelen
Afgescheiden van de deugt,
Daar slechts een dwaas zich in verheugt.
Het domme vee verreedlijkt 's menschen qua gewoont';
Maar 't verstant met wijze zeden vertoont
Een beelt, daar Gods natuur in woont.
I V.
God, die als een milde Vader
| |
[pagina 202]
| |
Zijn schat op doet,
En ons veel nader
Heeft gelegt aan zijn gemoet
Als hy zijn andre schepslen doet,
Vereist van ons, gelijk elk wijzen zoon betaamt,
Dat wy hem volmaakt believen, zoo schaamt
Hy niet ons' Godt te zijn genaamt.
V.
Maar als een verworpen Bastert,
Door 't quaat geschent,
Die 't goede lastert,
En aan 't quade is gewent;
Wert zulk een zoon geen zoon erkent.
Gods Zoon, als 't hooft van alle zonen, zy de wet
Die wy na zijn wil volmaken, zoo net
Dat geen gebrek haar meer besmett'.
V I.
O die dezen wegh beminnen
Uit al hun kracht;
En zich verwinnen
Door de goddelijke maght,
Van God in 't woort zelf voortgebracht!
't Gemoet baart lof. de tong, hoe traag die is geweest,
Doet de ziel van blijdschap juichen, de geest
En 't vrolijk hert is onbevreest.
|
|