Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– AuteursrechtvrijZangh: Nu treurt mijn ziel in dezen, &c.I.
EEn groot Cieraat, wel weerdigh hoog geacht,
't Welk 't ongemak des levens veel verzacht;
Zoo zeer geroemt in des op-rechten hert',
Hoewel 't zeer schaars
| |
[pagina 198]
| |
by elk gevonden wert:
Verdraagzaamheit, een zeer hoogwaarde deugt,
Die liefde baart met vriendlijkheit en vreugt,
Hoe zeer verkeert is 't menschelijk gemoet
Als 't tegens u zoo menighmaal misdoet!
I I.
't Is waar elx mond is vol van Lof en Eer,
Maar 't quade werk werpt al dien roem ter neer.
Wat ist of schoon de tong' het goede prijst
Wanneer de vrugt het tegendeel bewijst?
De vyandschap en afkeer toonen klaar
Hoe ver die deught haar wooning heeft van daar.
Och! zoo dit quaat eens grondig waar verzaakt,
Wat wierdter lust en zoetigheit gesmaakt!
I I I.
Maar eermen reikt aan die verdraagzaamheit
| |
[pagina 199]
| |
Moet eerst haar gront verstandigh zijn geleit;
Op dat het werk, 't geen ligt door twist vergaat,
Door Reedlijkheit eenparigh zeker staat.
Hier toe behoort een leven 't welk God acht
Zijn roeping waart uit 's werelts donkre nacht;
Op dat den mensch hier heiligh voort mogt gaan,
Om namaals rein voor zijnen troon te staan.
I V.
Dien wandel is 't die d'eedle ziel herbaart
En zuiver maakt, van Goddelijken aart;
Waar doormen tot verdragen wert bequaam:
Zacht by zich zelf, by andren aangenaam.
Doch nedrigheit, als 't zacht gemoet ontbreekt,
Om dat zy licht in korzelheit ontsteekt,
Is niet genoegh om, na des Heeren Wet,
Die draagzaamheit te houden onbesmet.
V.
Ja zelf die zacht van geest is, en daar by,
Door nedrigheit, van ydle glory vry;
Indien hy niet langmoedigh is van geest,
't Is reden dat hy voor een misslagh vreest:
Een zachte ziel wert wel niet ligt ontstelt
Al wertze scherp en moeyelijk gequelt:
Maar al te veel vermeestert haar gedult
Waar door zy haar verdragen niet vervult.
V I.
Langmoedigheit, al duurt haar quelling lang,
Behout altoos haar zachten ommegang.
Daar deze deugt in 't vreedzaam herte woont
Daar wert eerst recht die draagzaam' aart getoont.
| |
[pagina 200]
| |
Indien men dan 't verdragen heerlijk acht,
Laat ook in ernst haar middel zijn betracht.
Die vruchten zoekt en zet zijn boom niet goet,
Diens wensch is wint en ydel wat hy doet.
|
|