Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 195]
| |
Zangh:I.
DE maght en moetwil doen veel quaat
Als haar geen hooger magt bepaalt.
Bevonden quaat veroorzaakt haat;
Waarom meest elk zijn schae verhaalt.
Zoo kanten lan-den tegen een.
Des eenen toorne helpt terstont
Des andren tegenweer te been,
Dat heele vol-ken brengt te grond.
| |
[pagina 196]
| |
I I.
Als nu die macht te zamen woelt
Is yders woort een lasterwoort,
't Welk 't gram gemoet verzaat noch koelt,
Maar kragtigh drijft tot wraak en moort.
Laas! onrijp roepen baart geen vrugt.
Wort stad of staat in 't hert' gestast,
Of iemand vloekt of klaagt of zugt
Dien last blijft al dien zelven last.
I I I.
Men zegt het is der zonden schult
Dat God zijn toorne druipen laat:
Of draagt zijn straf dan met gedult
Of staat volkomen af van 't quaat.
Maar zijt met woorden niet voldaan:
Want blijft ghy zondigh van gemoedt
Hoe zal de roede van u gaan,
Die door de zonde wert gevoedt?
I V.
De oorzaak dan daar 't quaat uit vloeit
Om welx der landen val genaakt,
Moet eerst geheel zijn uitgeroeit
En dan die grond weer nieuw gemaakt.
Begeer dan vry een Honigvloet
En wat ghy meer begeeren kunt:
God is den goeden altijt goet,
En loont den quaden met hun munt'.
V.
God, die des Vorsten herte neigt
| |
[pagina 197]
| |
Waar hem zijn wijze wil begeert,
Kan 't schikken, wie of wat ons dreigt,
Dat niemants dreigen ons en deert.
Alleen, op datmen my verstae,
Dat Heilig' en oprechte deugt
Met liefde en weldoen, vooren ga,
Zoo kroont ons God met vrede en vreugt.
|
|