Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Zangh:I.
DE grootste rust is in een wel vernoegt gemoet
't Welk, door de deught // opregt verheugt // vol wisse vreugt
Bevint haar vriendlijk zoet.
Al wat de Zonde baart is niet
Dan quelling en verdriet.
Waarom dan smert met smert gezocht
Ja zoo
| |
[pagina 194]
| |
dier gekocht;
En zich zelfs gestelt
In des dwaasheits streng gewelt?
I I.
O zoet vermaak ! die God en zijnen Zoon regt kent;
'tWelk is, als 't quaat // nu scherp gehaat // en, inder daat,
De deugt is aangewent!
O Bron der zaligheit en lust!
O kostelijkke rust!
Gelukkigh die dien wegh bemint
Daar hy zulx op vint!
Alle leet verdwijnt
Wijl die Zon' zijn ziel beschijnt.
I I I.
De wegh leit klaar. welaan die geern uw lust beleeft;
De deugt is 't geen // als 't eenigst' een // die u alleen
De lust en ruste geeft.
Een rust die niet terstont vergaat
Gelijk al d'aardze staat.
Maar die, wanneer hier gaat tot niet
Alles watmen ziet,
Ons d'onsterffelijkheit
Klaar en waar hier naar bereit.
|
|