Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– AuteursrechtvrijZangh: Uit mijnes herten gronde.I.
AL die in uw gedachten
Zorgvuldig o-verslaat;
Het geen ghy moet betrach-
| |
[pagina 191]
| |
ten
Tot redding van uw staat;
Ei zit aandaghtigh stil
En vestig uw be-geeren,
Om eens in ernst te lee-ren
Des Heeren goeden wil.
I I.
Hoe langh wilt ghy noch dreigen
Te volgen uwen Heer?
Langh wachten heeft dit eigen
Men zukkelt langs hoe meer.
Die nu zijn tijt verslijt
In 's werelts ydle zorgen
Ontbreekt, al wild' hy morgen,
Ligt oeffening' en tijt.
I I I.
De zinlijkheit te laten
Die u gemoet noch trekt,
Is meer dan yvrigh praten
Dat tot geen voorbeelt strekt.
God eist uw hert' en mond
Gelijk, ter deugd genegen.
De woorden zijn hem tegen
Uit onbereiden gront.
| |
[pagina 192]
| |
I V.
Om rein van alle zonden,
En noit in weldoen moe
Voor God te zijn gevonden,
Hoort grooten yver toe.
Gemeen is veel te kleen.
Verwek dan u vermogen,
Zoo wert ghy, in Gods oogen,
Voor kleen, meer als gemeen.
V.
Den wegh die ghy moet treden
Eist mannelijke moet;
Maar oeffen vry uw leden
Het eind is enkel goet.
Den Heere, die ghy kent,
Zal troostlijk met zijn Zegen
U sterken op uw' wegen
En blijven u ontrent.
V I.
Geen uitstel meer, geen wagten
Geen aarslen; maar bereit
Met ingespannen kragten
Te zoekken daar het leit;
Dit zy uw overlegh,
Ontziet noch anxt noch smerte.
De liefde uit reiner herte,
Is 't einde van uw wegh.
|
|