Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– AuteursrechtvrijZangh: Psalm 133. Ziet hoe fijn, &c.I.
GEen zoeter Reuk kan ons de Bloeimaant geven,
Als, in zijn kracht, een on-berisplijk leven.
Dat 's balzem, kostlijk toe-bereit;
Voor 't eedle hert' een friszer lieflijkheit
Als bloem of blat daar 't
| |
[pagina 178]
| |
keurigst' oog' op slaat,
Dat haast verderft en ras vergaat.
I I.
Gelijk een Roos zijn reuk hout in den dooren,
En oog' en hert' verquikt en kan bekoren:
Zoo blijf de deugd u altijd by;
Die u en ons een Reuk ten leven zy:
In tieranny, vervolg en zware noot
Getrouw voor God tot in der dood.
I I I.
Nu rijst de Zon' met aangename dagen,
En drijft te rug' de stuure wintervlagen;
Zoo zy al 't quaat in u gevelt,
En in die plaats' d'oprechte deugd gestelt.
Op dat de Mei geen meerder bloempjes geeft
Als uwe Lente deughden heeft.
I V.
Gelijk 't gewas der jeugdig' Olijfspruiten,
Die om haar stam zich evendrachtigh sluiten;
Indien 't de wil des Heeren is,
Zoo staan, vol vreugt, uw kindren om den dis:
Wel opgevoed, en recht ter deugt gestiert,
Daar mee uw' huis zy opgeciert.
| |
[pagina 179]
| |
V.
Geen ramp versteur uw welgegronde vreugde.
Geen eene vlek bemasker uwe deugde.
Doch zoo u yder niet en prijst
Dat is geen proef die ons yets quaads bewijst:
Want zaligh, die om Christus wert versmaat,
En wee, daar yder wel van praat.
V I.
Die goede God, die met genadig' oogen
Den yver ziet der vromen, en hun poogen:
Die noch zijn rijk en vreugde spaart
Voor die met hem zijn van gelijken aart,
En vrolijk gaan den smallen wegh der deugd,
Die schenk u zijn volmaakte vreugt.
|
|