Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
Zang: Karileen.
ONgelijk // en van verscheiden daden
Zijn twee wegen voorgestelt:
Op d'eene wert geblust
De aardze lust,
Daar niemant God vreest noch leer noch reden gelt.
Maar zeer rijk // is d'ander van genaden,
Die ge - duurigh blijdschap baart;
Uit oorzaak dat de Heer,
Ontzien en zeer
Gevreest en bemint wert, 't welk de geest
| |
[pagina 124]
| |
bewaart.
Dus zeer verscheiden
Wert den mensch geleit:
Doch tuszen beiden
Is groot onderscheit;
De deugt
Baart vreugt
En vroolijkheit:
Maar 't quaat
Wert te laat
Met rouw en leet beschreit.
I I.
Die 't gemoet // door Gods ontzich ontsteeken,
Van de zonde nu bevrijt;
En ziende Godes zin
Ten diepsten in,
Die 't goede begeert, zulx oeffnen wil altijt:
O die doet // van vreeze Gods een teeken
Dat haar klaar en naakt vertoont;
Waar voor al 't weten wint
En kennis blint
Ja quaat is, ten zy Gods vrees' de ziel bewoont:
Want wat zoud 't baaten,
| |
[pagina 125]
| |
Die hier door de doot
Al t'zaam moet laten
Dat hy oit genoot,
Wanneer
De Heer
Geen ydle kunst;
Maar deugt
Met zijn vreugt
Vergelden zal uit gunst?
I I I.
Zoete jeugt // laat noit u wil bekooren
Door vermaak dat quaat insluit,
Door pracht en pronkcieraat
't Welk ras vergaat,
Door dertele deunen op een moy geluit.
Maar de deugt // behaag' uw' hert' en ooren.
Zeedigheit vercier uw geest.
Al 's weerelts lust by een
Is veel te kleen,
Ja leelijk, by 't hert' 't welk God bemint en vreest.
Heel andre vreugde
Daalt in zulk verstant,
Daar God en deugde
Heeft de overhant.
Het quaat
Verraat.
En zonde baart
In 't hert
Hier veel smert,
En namaals qualijk vaart.
| |
[pagina 126]
| |
IV.
Na verloop // van uw gezwinde dagen
Die de tijt heeft in zijn macht;
Indien ghy in uw geest
Den Heer gevreest
En 't quaat hebt verlaten, en der deugt betracht:
Vaste hoop // vol vriendelijk behagen,
Die beschaamt noch treurich laat:
Want ziel en geest is bly,
't Geweten vry,
En 's Heeren genade blijft uw toeverlaat.
Legt in twee schalen
Haar' en uwe vreugt;
Zy die verdwalen
Van den wegh der deugt,
En ghy
Die, vry
Van zond' en dood,
Gods paan
Hebt gegaan,
Uw keur is overgroot.
|
|