Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
Zangh: Als Boxvoetje, &c.I.
ZOo deugde, de vreugde, des menschen bepaalt,
Als 't herte // in smerte // noch jammer meer dwaalt:
Dan is het vermaak, een heerlijke zaak
Die voorige droefheit met blijdschap betaalt.
I I.
Een vroome die, zedigh en lieflijk van aart,
Zich matigh // en statigh // noit angstigh bezwaart,
Is lustigh en zoet // en fris van gemoet,
Doch onder zijn vrolijkheit blijft hy bewaart.
| |
[pagina 122]
| |
I I I.
Geen Amfions snaren en dartele luit,
Noch 't streelen // en speelen van Orféus fluit,
Apollos getier // op harpe noch lier
Verlokken zijn lusten ter zonde niet uit.
I V.
Zoo weinich als de droefheit uit deugde ontstaat,
Zoo groeyen // noch vloeyen geen vreugden van 't quaat.
Geen wijsheit belet // de blijdschap, maar zett
De vreugde op reden die nimmer vergaat.
V.
De wegen des Heeren volstandigh te gaan
Doen klaarlijk // en waarlijk zijn goetheit verstaen:
Die kennis baart vreugt // die heiligh verheugt,
Gelijk ook het tegendeel droefheit brengt aan.
V I.
Dus wilt ghy God dienen, behoudens uw lust,
Hout grondigh // het zondig'// bewegen geblust:
Voor d'ader des quaads // dan 't goed in de plaatz',
Zoo leeft ghy geduurigh in blijdschap en rust'.
|
|