Zederymen(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Gebedt tot God. DIe zijn geweten wekt om achterwaarts te treden Na zijn verlooren tijt die zorgloos is ontgleden, En daar uit overstagh van al zijn zonden maakt Eer hy met zijn gebedt uw Majesteit genaakt: Den zelven, met een hert dat voor u leit geboogen, Verzoekt van u een blik der vriendelijke oogen Die 't vaderlijk gemoet den kindren geerne geeft, Als 't van hun neerstigheit een goet vertrouwen heeft. Mijn jeugt, wel eer aan 't zeel van eigenwil gebonden, Bragt voort, in dommen zin, geen klein getal van zonden; Dewelke, zoo die noch als bergen voor u staan, O Heere! werptze wegh, en zietze noit weer aan. Voorleden tijt is quijt. De zonden zijn bedreven. Zy staan en blijven staan ten zy ghy wilt vergeven. Vergeeft voorgaande schult. Vw wijsheit kent mijn geest En weet of zy uw naam nu recht bemint en vreest. Meer liefde kan het hert in uw bevel ontsteken. [pagina 64] [p. 64] Meer vreeze kan het quaat met meerder kragten breken. Meer liefde totte deugt maakt minder tot het quaat Waar door het goede groeit en 't quade heel vergaat. Doch om de deugt voortaan zoo heiligh te beleven Als die voor uwen Zoon volmaakt is voorgeschreven, Op dat uw goeden aart in ons gemoet verschijn, En alle duisternisz uit vlees en geest verdwijn; Zoo zent ons mannen toe die uwe waarheit wijzen, En magtigh zijn de deugt door voorbeelt aan te prijzen. Zoo krijgt de geest een stut wanneer de moet bezwijkt, En yder wort een rotsz' die voor geen stormen wijkt. Stuur dan in uwen oogst die hun verstaan op 't zaajen. En plantten van uw woort, en die 't met voordeel maajen. Want eeven als het graan, 't welk door uw zeegen wast, Een akker-man behoeft, die daar met vlijt op past; Zoo zijn wy mede nut versterkt en waargenoomen, Op dat wy niet te ligt tot achteloosheit koomen, 't Welk wel gebeuren kon zoo 't minste wierd verzuimt, Waar door de sond' in 't Hert een plaats' wert ingeruimt. Ik weet'et wel ô Heer! uw woort is milt in 't leeren; Maar als dit t'zamen gaat met 't geen wy hier begeeren [pagina 65] [p. 65] Zoo iszer overvloet van 't geen ons voordeel doet, Ten zy wy blint en boos zulx stooten mette voet. Indien mijn Ziel dan voords, gelokt door uw genade, Noit meer met vlees noch bloet verwerplijk gaat te raade; Maar nu uw Godlijck woort zoo yvrigh neemt in acht Tot uw volmaakte will' gewillig wert volbraght: Zoo schenkt my uwen Geest, by my zoo hoogh verheeven, Op dat haar vriendlijckheit mijn Ziel herschep haar leeven: En ik verzeekert ben dat ghy mijn Vader zijt Die door een liefdeproef zijn arme zoon verblijt. Mijn geest, mijn kragt, mijn tong verwonnen door die zoetheit, Zal roemen rijk van taal uw ongemeeten goedheit, En weerdigh zulk een schat, die ghy mijn Ziel vertrouwt, Bewaren, dat dijn gaaf dy nimmermeer berouwt. Verhoor my van uw troon. terwijl ik vol verlangen Met open' armen sta om uwen troost t'ontfangen, Die ghy niet weigren sult wanneer uw' wijsheit weet Dat uwe gunst aen my niet qualijk is besteet. Vorige Volgende