Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– AuteursrechtvrijZang: Granida Princesse.
DAar de zinnen dwalen
Buiten 't spoor der Reeden
wijl 't gezicht zich al te graag vergaapt:
En de lust haar palen
dreigt te overtreden,
Zoo maar eens de aandacht zorgloos slaapt;
Daar wort een deur tot
| |
[pagina 58]
| |
zonden op - gedaan,
Ten zy de vreeze Gods tracht de lust te wederstaan.
I I.
't Hert', door oor' en oogen
Die 't vermaak ontfanghen
Voor 't gevoel, 't welk eigenheil bemint;
Wert zeer licht bedroogen,
Als 't gewenst verlangen,
Na 't geniet der lust, 't gemoet verblint.
Want daar 't verstant door wellust is bevlekt,
Gelooft'et van 't bederf dattet zich ter welvaart strekt.
I I I.
Dit te licht vertrouwen,
Laat de zonde binnen
In 't gemoet, daar zy haar wortel schiet.
En begint te bouwen
In die zwakke zinnen,
Tot de geest haer quaden aart geniet;
Daar zy dan teelt het zelf ja grooter quaat,
Gelijk 't gezaide zaat weder voortbrengt zulk een zaat.
I V.
Die dit quaat wil weren,
Om zijn ziel te sparen
| |
[pagina 59]
| |
Voor 't fenijn van een onkuisse brant:
Moet zijn oogen keren,
En zijn hert' bewaren
Door de kracht van 't redelijk verstant:
En stuuren zich der vroomen Heirbaan in,
Zoo wort hy omgekeert en vernieut in hert en sin.
V.
Kuisse Jongelingen,
Teer' en zoet Maagden
Hout uw zielen voor de wellust rein.
't Meereminne zingen,
Of 't u oit behaagden,
Stop uw ooren, haar vermaak is klein.
Haar lust baart last, haar vreughde gal en roet.
Maar 't quaat te wederstaan geeft het alderzoetste zoet.
V I.
Wie durf God genaken,
Als hy van gedachten
Onrein is, en zich in wellust voedt?
Leer eerst 't quaat verzaken,
En der deugt betrachten,
Eer ghy zulx te onaandachtigh doet.
God wil alleen, in waarheit en in geest,
In ernst zijn aangebeen van den genen die hem vreest.
|
|