Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
Zangh: Sterkt my ô God! mijn toeverlaat.
O Licht verdweenen aardze macht!
Hoe zeer gelijkt ghy 't drijven,
Der holle zee, die dach noch nacht
Gerust noch stil kan blij - ven!
Vw glory en weelde u pracht en eer',
Hoe schoon in de oogen, is ydel en teer,
En valt terstont in 't groeyen
Ge-
| |
[pagina 55]
| |
lijk een bloem in 't bloeyen.
I I.
'Tis maar een hand vol losse wint
Op schat en staat te bouwen.
Hy is of oordeelloos of blint
Die d'ontrouw wil vertrouwen.
De Zon' met haar straalen des avonts daalt.
Zoo wort 's weerelts wellust met smerte betaalt.
't Vermaak is onbestendigh,
En haar verdriet onendigh.
I I I.
Nu wort een onderdaan een Heer.
Een Heer van veele landen
Raakt door zijn onderdaan omveer,
Ontkroont, gehoont met schanden.
De een' heerschappye drijft d'andere uit.
Het quaad krijgt zijn vleyers, en 't goed' wert misduit.
Zoo straft God d'een door d'ander,
Of veeltijts met malkander.
I V.
O zaligh hy die, stil van geest,
Zich na 't geval kan voegen,
En niemant dan den Heere vreest
In eeuwigh wel genoegen.
| |
[pagina 56]
| |
Al rolt hier het rat zeer vreemt en verkeert,
't Geschiet buiten hem 't geen hem binnen niet deert.
Die alles kan versaken,
Wat leet kan hem genaken?
V.
Het vreedzaam rijk dat noit vergaat,
Daar geen veranderingen
Van heer of heerschappy, den staat
Te gronde konnen dringen:
Dat zy onze vreugt, ons vermaak onze hoop'
Die ons hier doet loopen volstandigh den loop;
Tot dat wy uitgestreden
Hier namaals zijn in vreden.
V I.
Die deze waarheit vast gelooft,
Hoe kan ht mooglijk wezen
Dat hy zich zelf van rust berooft;
En leeft in duizent vreezen
Om 't aardze vermaak dat geen zekerheit heeft,
Daar Godt onbepaalt zijne heerlijkheit geeft?
Die zaak is of groot wonder,
Of hier leit twijffel onder.
V I I.
De zonde maakt de hoop tot niet.
Het herte kent zich schuldigh
Wanneer 't betracht 't geen God verbiet.
De schult wort menighvuldigh
Als zonde op zonde den aart heeft bevlekt,
Die 't hert' alle lust en vertrouwen ontrekt.
| |
[pagina 57]
| |
Hier hout 'et veele menschen,
Die daerom 't aardze wenschen.
|
|