Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
Zangh: Mijnen geest voel ik my dringen.
LAat uw vreugdenzangen hooren,
Volken weest verheugt:
Want uw Heilant is geboren.
Zingh en juigt van vreugt.
Al zijt ghy door de zonden
Van God ver' afgekeert:
Vw middel is gevonden
Indien ghy 't maar begeert.
| |
[pagina 42]
| |
[pagina 43]
| |
I I.
't Zijn om geen geringe zaken
Dat hy zich verklaart:
Maar om yder los te maken
Die hem voelt bezwaart.
Hoe zeer, door quade wegen,
De ziele is gewont:
Hy heefter hulpe tegen
Waar doorze wert gezont.
I I I.
Och! hoe noodigh, om de waarheit
Die verdonkert was
Weer 't herstellen in zijn klaarheit,
Quam hy wel te pas!
Der deugd was schier gestorven:
De boosheit gingh in zwangh
De weerelt zoo bedorven
Scheen aan den ondergangh.
I V.
Driemaal vaardight God zijn booden
Om zijn wijngaartloon:
Maar ten laatsten laat hy nooden
Door zijn lieven Zoon.
De boosheit heeft Gods knechten
Met smaat en leet betaelt:
Des wert hun wel ten rechten
Den wijnbergh afgehaalt.
V.
Driemaal wierd' onnut bevonden
's Heeren vygeboom:
Waar op zijn' Propheten monden
| |
[pagina 44]
| |
Hoe vol kracht, hoe vroom,
Noit vrugten deden groeyen.
Waer toe den Boom gespaart?
Men dient hem uit te roeyen
Als van te quaden aart.
V I.
Maar den Heer, zeer goedertieren,
Schenkt zijn waardigh pant,
Om door wijsheit weer te stieren
Alles in zijn stant.
Zijn macht kan 't volk bekeeren
En eeren doen 't gebodt:
Zijn voorbeelt kan haar leeren
En brengen voorts tot God.
V I I.
Doch zijn klein en nedrig wezen
Schrikke niemant af:
Aardze glory wast voor dezen
Die de Heere gaf.
Maar nu is Mozes henen
En Salomon niet meer.
En Christus is verschenen
Met een volmaakter leer'.
V I I I.
Pracht en aanzien, hoogh verheven,
Kon, om haar geniet,
Oorzaak van beminnen geven,
Daar meest elk op ziet.
Maar nu Gods Zoon verschooven
Bespot wert en versmaat,
| |
[pagina 45]
| |
Zal niemant hem gelooven
Als die zijn ampt verstaat.
I X.
Die hem in zijn aart beminnen
Hoeven roem noch pracht:
Want haar ooge ziet na binnen
Op een hooger macht.
Die nedrig leit gebogen
Voor zijn ootmoedigheit,
Erkent zijn groot vermogen
En achtbre Majesteit.
X.
Jesus heeft de pracht veroordeelt;
Om te doen verstaan
Dat wy mede na zijn voorbeelt
Nedrigh moeten gaan:
Om van de aardze zaaken,
Door hoovaardy geport,
Geen groote zaak te maken,
En blijven hier te kort.
X I.
Maar die pronken en braveren,
Toonen geen vermaak
Inde nedrigheit des Heeren,
Als zoo waarden zaak.
Haar tong magh heerlijck prijzen
En roemen op dien staat;
Maar 't leven zal bewijzen
Dat zulx niet diep en gaat.
| |
[pagina 46]
| |
Moetmen spot en laster dragen
Alsmen door de deugd,
Godt in kleinheit wil behagen,
Och! dit 's stof van vreugt:
't Kint Jezus wert een Kooningh
Vol groote heerlijkheit:
Hier na zal ook die wooningh
Zijn kleinen zijn bereit.
|
|