Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– AuteursrechtvrijZangh: Roalinde.I I.
DIe Gods woorden
vol oprechticheit en rust
Zoo oit hoorden
dat hem walgden d'aardze lust;
Die zijn zinnen,
| |
[pagina 32]
| |
Onderdanich aan Gods wet
Doet beminnen
't Geen zijn wet ten voorbeelt zet;
En daar by geduurich zich in die betrachting' ziet
't Zy wat zaken
Hem genaken,
't Raakt hem niet als 't God verbiet.
I I.
Zingh van vreugde
Ghy die 't quaat met macht verbreekt.
't Lof der deugde,
Als 't een eedel hert' ontsteekt,
Heeft zijn voordeel:
Want de geest wort opgewekt
Als maar 't oordeel
En de wil, ten goeden strekt:
Ik, door veel getuigen die op duizent plaatzen staan,
| |
[pagina 33]
| |
Greep nu krachtich
En aandachtich,
Met verstant eens ernstich aan.
I I I.
Help my raden
Die de waarheit hebt gesmaakt,
Welk mijn paden
Beter en noch beter maakt:
'k Wil mijn leden
En wat my mijn Schepper gaf
Na zijn reden
Overgeven van nu af,
Om na mijn vermogen, des mijn geest hem ernstich smeekt,
Zijn begeeren
Zoo te leeren
Als zijn woort daar hoogh van spreekt.
I V.
'k Heb gevonden
Daar mijn ziel deur wort bewaart.
'k Ben ontbonden
Vry gemaakt, en onbezwaart.
Is 't dan wonder
Dat mijn geest van vreugt ontspringt,
En nu onder
Dit geval Gods goetheit zingt?
Heer! weest hem genadigh, die zich ook te wachten hoopt,
Dat hy weder
Niet ter neder
Struikelt, en bezijden loopt.
|
|