Zederymen
(1656)–Anthony Jansen– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
een zout
Die haar noch van 't verderf behout.
I I.
Weest overal een voorbeelt van:
Om elk, als een volwaszen man,
(Die door gewisze ervarentheit
Verkregen heeft goet onderscheit
Van deugd van godsdienst en van all's)
Te schiften 't ware van het valsz'
Aan welx verstant een kloekke geest
Noit uitgeleert en is geweest.
I I I.
Laat uw' geloove zijn gegront
Niet op vernuft of menschenvont,
Waerom den broer zijn broeder bijt
En eeuwigh leeft in twist en strijt;
Op zaken los en vol geschil
Daar elk aan 't zijne blijven wil,
En niemant voor een ander buigt
Al schijnt hy klaarlijk overtuigt.
I V.
Maar op die waerheit in Gods woort,
Die Kaïn zelf heeft aangehoort:
Die Habel en den vroomen Zeth,
| |
[pagina 12]
| |
En al de Vadren voor de Wet
Verstonden uit des Heeren mont
Waar op haar hope was gegront;
Die Mozes namaals heeft verstaan
En Israël heeft kond ghedaen:
V.
Die Levijs goddelijk geslacht,
Met opperpriesterlijke pracht
Aan Gods gemeente heeft verbreit,
Tot stoffe van Godtsdienstigheit:
Die Jesses hooghbegaefde Zoon,
Op znaren vriendelijk van toon,
Zoo heuchelijk te zingen plach
Als hy die in haer wezen zach:
V I.
Een waerheit die van Salomon
In zijne Spreuken, als een Zon
Zeer heerlijk wert te pronk gestelt:
Daar Amos wijsen Zoon van melt,
En al wie met verlichten geest
Propheet oft Herder is geweest;
Dewelk' in out of nieuw verhaal
Al spreken eenderleye taal.
V I I.
Een taal vol lieflijkheit en vree:
Die onzen Heiland zeggen dee;
Ten zy dat Gods regtveerdigheit
V dieper in den Boezem leit,
Al 's in den Schriftgeleerden blijk'
Zoo blijft ghy buiten Godes Rijk:
| |
[pagina 13]
| |
Die Nicodemus wiert getoont,
En in Nathaneel heeft gewoont.
V I I I.
Die Paulus, Gods getrouwe boo,
Ook mee getuigen deed' alzoo:
Het zy bezneen of onbezneen
Daar gelt maar eene zaak alleen.
Van outs der vroomen toeverlaat,
En nu den Goddelijksten raat,
Die altijt blijft volmaakt en goet;
't Welk is 't veranderde gemoedt.
I X.
't Gemoet dat geen qua lusten voed,
Maar niet als goede werken doet,
Daar 't godlijk evenbeelt in leeft
Dat Christus omgedragen heeft.
Die heyligheit begeert den Heer
Zoo wel in d'oud als nieuwe leer
Op dat den mensch Gods wille doe.
En dit staan alle menschen toe.
X.
Zijt hier eendrachtigh in gezint
Tot ghy de weerelt overwint;
En draegt malkandren voorts in 't geen
Daer ghy niet net stemt over een:
't Zy dat het of een zaake raakt
Wiens wetenschap geen Christen maakt,
Of eenige omstandigheit
Die haar ontrent de zaak verspreit.
| |
[pagina 14]
| |
X I.
Maar in de zaak zijt eens van geest,
Elk zoo de Meester is geweest,
Zoo maakt ghy aan de vrugt bekent
't Geloof', als 't vaste Fondament,
Met al wat u ter zaligheit
Tot Christus, en ten leven leit.
Die mensch blijft in 't geloof bewaart
Die 't waarlijk met zijn' vrugten paart.
X I I.
Hebt ghy met hem al 't aards verzmaat
Met al wat zweemt na eenigh quaat;
En is zijn Heyligheit en deugt
Alleen uw lust uw' rust en vreugt?
O aldergoddelijksten stant!
O kostelijk en dierbaar pant!
Wie kan u prijzen na waardy
Dan die met u gelukkig zy?
|
|