Aan welke kant en in welk heelal
(1983)–Robert Destanque, Joris Ivens– Auteursrechtelijk beschermdDe geschiedenis van een leven
[pagina 133]
| |
New York/Hollywood, 1936Als een Hollander eens iets anders wil in zijn leven is Amerika nooit ver weg. Sinds de dag dat een verre voorvader op veroveringstocht Manhattan verkocht voor een fles jenever heeft wel iedere Hollander minstens een keer in zijn leven gedroomd over dit verloren land. Ik had er zelf, als kind, ook van gedroomd, met mijn Indianen. Toen was ik het verder vergeten en nu keerde ik er terug. Toen ik uit Amsterdam was vertrokken, was ik zo blut dat ik van een vriend de tweehonderdvijftig dollar had moeten lenen die men van de Amerikaanse immigratiedienst moest kunnen laten zien. Afgezien van mijn films had ik niets bij me dan een kleine koffer met enige persoonlijke spullen. Ik was precies op het punt aangeland waarop de balans van mijn leven doorsloeg van de ene wereld naar de andere. Ik begon aan een nieuwe fase en ik vermoedde nog totaal niet dat deze volledig aan mijn ambities zou beantwoorden. Amerika vormde voor mij geen doel op zich. Het kwam niet bij me op Amerikaans staatsburger te worden, maar ik voelde wel dat de krachten die in me huisden een weg naar buiten zouden vinden, in welke omstandigheden dan ook. Het was een tegelijkertijd hoopgevend en beangstigend gevoel. Uiteindelijk bleef alleen de hoop over. Ik had een schoksgewijs verlopen, weliswaar actieve doch chaotische periode achter de rug, in de loop waarvan ik geprobeerd had mijn plaats op het oude continent te vinden. Het waren de naweeën van Borinage, het eindpunt van een gedaanteverandering die begonnen was... Wanneer was die eigenlijk begonnen? In de schoolbanken? In Rotterdam, met die inconsequente filosofiedocent? In Berlijn, na mijn ontmoeting met Germaine? In Moskou? In Magnitogorsk? Het was niet zo belangrijk, ik was zonder gevoelens van spijt vertrokken. In Amsterdam was het werkelijk helemaal misgelopen. Mijn vrienden hadden zich op discrete wijze van me gedistantieerd, en ik geloof dat ook mijn vader de wens koesterde dat ik maar weg zou gaan. Ik had mijn blazoen op ondraaglijke wijze besmeurd. Mijn moeder had van haar kant de beproeving aanvaard zoals ze wel vaker dingen aanvaardde. ‘Laat hem maar, als hij denkt dat het goed is,’ had ze gezegd. Bleef over Helen. Ook zij had voor de film gekozen, en het werk had ons nog nader tot elkaar gebracht. Ze had een | |
[pagina 134]
| |
absoluut vertrouwen in de dingen die ik ondernam, ze respecteerde mijn politieke ideeën en ze had mij evenzeer nodig als ik haar. Dit was het evenwicht in onze verhouding. We hadden afgesproken dat ze zich, zodra ik me zo'n beetje geïnstalleerd zou hebben, in de Verenigde Staten bij me zou voegen. Eind februari 1936 kom ik in New York aan. Als ik van boord ga, onderga ik de schok van de Nieuwe Wereld, de mythe wordt werkelijkheid. Dit Amerika is het Amerika van Franklin Delano Roosevelt en zijn ‘Brain Trust’,Ga naar eind* het Amerika van na de crisis, dat, sinds de vreselijke ‘zwarte donderdag’ van 24 oktober 1929, een uitweg probeert te vinden uit de grote depressie. Met Franklin Roosevelt, die in 1932 is gekozen, heeft Amerika zijn president gevonden. Roosevelt is de man van de ‘New Deal’Ga naar eind* en van het economisch herstel. Ik had over de Verenigde Staten behoorlijk vastgeroeste ideeën. Als we het in Moskou over New York hadden zeiden de mensen die de stad kenden altijd: ‘New York is een fata morgana. Van veraf biedt het een fantastisch schouwspel. Als de zon ondergaat, weerkaatsen de wolkenkrabbers het licht en zie je alleen maar goud. Als je dichterbij komt verdwijnt het goud en wordt alles zwart.’ Als ik New York beter leer kennen zie ik ook het zwart, maar ik onderscheid er de nuances in. Het zijn mijn eerste indrukken en die zijn belangrijk. Ik moet wel toegeven dat Amerika van nabij gezien niet overeenkomt met het cliché dat ik ervan in me omdraag. Ik ontdek New York en New York geeft zich volledig bloot aan de man die ik ben, filmer en revolutionair, met zijn ideeën, zijn gevoelens en zijn emoties. De emoties winnen het van de ideeën. Het is een tegelijkertijd verpletterende en opwindende stad, ellendig en grandioos, het is een kracht die ik nooit vermoed had. New York is een spektakel. Ik loop er rond en voel in mijn verwardheid dat Amerika heel wat ingewikkelder en verbazingwekkender zal blijken te zijn dan ik aanvankelijk geloofd had. Op slag bezwijkt de muur van generalisaties zonder dat ik daar iets voor hoef te doen, de werkelijkheid is sterker en maakt korte metten met vooropgezette ideeën. Ik weet dat ik me een nieuw beeld van Amerika zal moeten vormen, van een Amerika dat overeenstemt met wat ik zie. Wat ik niet weet, is dat dit intermezzo heel wat langer zal gaan duren dan ik me op het moment dat ik van boord ga kan indenken. Ik zal er negen jaar blijven. In die negen jaar zal ik Spanish Earth (Spaanse Aarde), The 400 Million (De 400 Miljoen) en Power and the Land (Elektriciteit op het Platteland) maken, zal de tweede | |
[pagina 135]
| |
wereldoorlog plaatsvinden, zal ik naar Canada gaan, naar Hollywood, en - het begin van een volgende fase - naar Indonesië. Mijn verblijf in de Verenigde Staten is belangrijker geweest dan men in het algemeen aanneemt, belangrijker dan ik lange tijd zelf gedacht heb. De American Film Alliance, die me had uitgenodigd, was een vereniging in New York, zowel een filmclub als een organisatie die films over de universiteiten distribueerde. In die tijd liep de Amerikaanse documentaireschool in vergelijking met Europa erg achter. De film werd overheerst door de filmindustrie van Hollywood en afgezien van Robert Flaherty en nog enkele filmers die werk hadden gemaakt dat een geïsoleerde positie innam, bestond de documentaire praktisch niet. Teneinde zich te verweren tegen de hegemonie van Hollywood hadden de filmers groepen gevormd en deze groepen begonnen nu een zekere invloed te krijgen. Hun centrum bevond zich in New York en in hun kringen belandde ik toen ik met mijn films in New York arriveerde. Ik had alles bij me wat ik tot dan toe gemaakt had: De Brug, Regen, Symphonie Industrielle, het Lied van de Helden, Borinage en de laatste versie van Zuiderzee, Nieuwe Gronden. Mijn films brachten dit publiek, dat voornamelijk was samengesteld uit filmers en intellectuelen, in contact met een genre dat in de Verenigde Staten zo goed als onbekend was. Maar heel weinigen kenden het werk dat door de Europese avant-garde werd gemaakt, of het nu om Ruttmann en de Duitse school ging, om de Fransen Delluc, Dulac, Clair en Vigo of om de Engelse documentaristen; in het beste geval hadden ze er misschien over horen spreken, maar slechts enkelen hadden het werk van deze mensen gezien. Mijn werk werd zodoende al na de eerste voorstellingen als een nieuwtje beschouwd en mijn films hadden een stimulerende werking op de filmers en de theoretici van de jonge documentaireschool van New York. De reacties waren erg gunstig en - het is immers een land waar men nooit iets half doet - dit had direct gevolgen. De journalisten maakten zich tot woordvoerders van deze eerste successen en Richard Watts, de recensent van de New York Herald Tribune, schreef: ‘Het zijn originele films en Ivens is een authentiek regisseur, die er persoonlijke ideeën op nahoudt, inventief is en fantasie heeft. Hij is een cineast die met de grootste aandacht gevolgd dient te worden.’ In diezelfde periode trok de New York Times een parallel tussen mijn films en de eerste schilderijen van Van Gogh, en maakte de National Board of Review me een van | |
[pagina 136]
| |
de grootste complimenten die hij kon uitdelen: ‘Uitzonderlijk en op zijn werkterrein zonder weerga.’ Ik werd ook uitgenodigd naar Hollywood te komen. Het is echter een hele afstand van New York naar Los Angeles en de American Film Alliance had - zodat ik wat geld kon verdienen - een lezingentournee langs een aantal Amerikaanse universiteiten voor me georganiseerd. Ik ging dus op reis door de verschillende staten en deed achtereenvolgens Boston, Darmouth, Chicago, Detroit, Buffalo en Syracuse aan. Helen was me inmiddels achterna gereisd. In Chicago hadden we besloten met het verdiende geld een auto te kopen en ons op de autowegen te wagen. Het was een oude Pontiac en Helen was een niet erg geroutineerde chauffeur. Ze reed die enorme auto in een slakkegang en veroorzaakte heel wat ergernis onderweg. En wat dan nog! We hadden geen haast en zetten onze omzwervingen door de Verenigde Staten van Amerika, richting Hollywood, voort zonder ooit harder te gaan dan dertig mijl per uur, geloof ik. In Hollywood vond de presentatie van mijn films plaats in het Film Theatre. Ik werd verwelkomd door een ontvangstcomité een beroemdheid waardig. Acteurs, scenarioschrijvers en producenten, in welk gezelschap zich mensen bevonden als King Vidor, Von Sternberg, John Ford, Cromwell, Lubitsch en Mamoulian maakten hun opwachting om te zien wie nu precies die Hollander was die kans had gezien met zijn ‘filmpjes’ zonder acteurs, zonder regie en zonder budget de verbazing van de New Yorkse recensenten te wekken. Ik was het onderwerp geworden van de nieuwsgierigheid van deze mensen, van wie de meest nederige niet minder dan duizend dollar per week verdiende. Deze nieuwsgierigheid was begrijpelijk. In enkele weken had ik de Amerikanen beter leren kennen. Een beetje. Ze konden warm lopen voor iets nieuws, ze konden zich er oprecht voor interesseren, maar het moest wel een succes zijn en als het dat niet was, was het gebeurd. Ze waren blasé noch sceptisch, stonden open voor ieder initiatief en van het eerste begin af gaven ze ostentatief blijk van hun maniakale liefde voor de democratie. In het dagelijks leven kreeg dit concreet gestalte in de vorm van een zekere frisheid in de relaties tussen mensen. Mensen die ik slechts één keer had ontmoet, met wie ik slechts enkele woorden had gewisseld, klampten me de volgende dag al aan met: ‘Hé, Joris, hoe is het?’ Soms was het een wat verbijsterende ervaring. Onder deze oppervlakte gedroegen de Amerikanen zich uiterst pragmatisch. Ze waren getekend door het kapitalisme en koesterden een bijna ziekelijke vrees voor mislukkingen en halve maatregelen. Alles leek mogelijk | |
[pagina 137]
| |
in dit land. Ik weet nog dat ik in een brief schreef: ‘Hier is alles mogelijk, zowel het slechtste als het beste. De radio en de pers hebben zo'n invloed op de mensen dat binnen enkele weken, binnen enkele dagen soms, het hele land van mening kan veranderen. In de ogen van een Amerikaan is maar een ding belangrijk: dat datgene waar hij aan begint, ook lukt.’ Mijn films gaven hun genoeg reden tot verbazing. Ze contrasteerden ingrijpend met hetgeen er op dat moment in Hollywood werd geproduceerd en al de dag na de presentatie stelde het Screen Writers Guild zijn kolommen open voor een uitgebreide discussie over dit onderwerp. Tot mijn verbazing kon ik er het volgende in lezen: ‘Na de presentatie van de film verlieten we de zaal, er meer dan ooit van overtuigd dat een film geregisseerd dient te worden door iemand die van het leven en de werkelijkheid houdt. Wij, Hollywood-filmers hebben hier net een treffende demonstratie van mogen meemaken. Ivens maakt zijn films voor het grote publiek, voor het publiek dat zelf midden in de werkelijkheid staat en wenst dat de films die men het biedt, verband houden met dit werkelijke leven. Juist hierom zijn de films van Ivens actuele films. Omdat deze werkelijkheid erin wordt geregistreerd, tonen ze ons die ook, door de ogen van een bijzonder cinematografisch talent en met behulp van alle middelen waarover de zevende muze beschikt. Men vindt in deze films schoonheid en gruwelijkheden, vervoering en schanddaden, macht, eenzaamheid. Al zeven jaar werkt deze kunstenaar op deze wijze; met zijn sobere en directe kunst toont hij ons de tegenstellingen tussen de mensen, de tegenstelling tussen de mens en de natuur en vervolgens weer de strijd van de ene mens tegen de ander.’ Het was in die tijd in Hollywood bon ton om linkse ideeën te verkondigen. Links zijn betekende voor een producent of een scenarioschrijver echter nooit zoveel. Het was een mooi gevoel en nauwelijks meer dan dat. Als een van die gerenommeerde regisseurs toevallig drie maal het woord democratie in zijn scenario opnam, beschouwde hij zichzelf al als een revolutionair. Maar deze toonzetting, om niet te zeggen deze mode, was een gegeven feit en de grote maatschappijen als Warner waren al lijsten met verdachten aan het opstellen. In deze zeer Hollywoodse sfeer zou ik enkele weken leven. Sommigen mochten me dan met welwillende sympathie bezien, anderen hadden me al ondergebracht in de categorie gevaarlijke communisten. Ik moest me dus voor de eersten interesseren en de tweede | |
[pagina 138]
| |
groep negeren. Ik was naar Hollywood gekomen om mijn films te laten zien en om over mijn ervaringen in de Sovjetunie te vertellen. Ik werd voor parties uitgenodigd en voorgesteld als degene die net uit Moskou terug was, die Poedovkin en Eisenstein had ontmoet en in de steppen van de Oeral een film had gemaakt. In de loop van deze zeer mondaine avonden vertoonde ik dan een of twee films en beantwoordde vervolgens de vragen die me werden gesteld. Tegen deze acteurs, scenarioschrijvers, producenten en advocaten zei ik dat de stichting van een socialistische staat een moeilijke weg was, bezaaid met valkuilen, maar dat ik het gevoel had dat in Rusland de Sovjet-revolutie het pleit had gewonnen. Ik zei hun dat de Sovjetunie een land was waarin het gevoel van collectiviteit overheerste, dat de meerderheid van de mensen ermee instemde op de nu ingeslagen weg verder te gaan en dat de Sovjet-maatschappij beslist een toestand van evenwicht zou vinden. Ik zei hun verder dat voor mij, een Hollander van burgerlijke afkomst, die katholiek was opgevoed, de oriëntatie op de wereld, de vooruitgang, de moraal en het geluk van de mensen meer kansen leken te hebben in een maatschappij waarin egoïsme en persoonlijk gewin door het systeem waren verslagen. Tenslotte zei ik hun dat men in het socialistische Rusland nog sporen vond van het oude regime maar dat in weerwil van alle fouten, alle onvolmaaktheden en soms het machtsmisbruik de Sovjet-maatschappij zich op een hoger plan bevond dan de Amerikaanse. Ze waren geïnteresseerd en luisterden naar me. In het algemeen gesproken wisten ze weinig over de Sovjetunie, de Russische film en het socialisme. Met het optreden van de regering-Roosevelt en met de nieuwe sociale politiek die door de brain trust van de president werd gevoerd, was de situatie een heel klein beetje gunstiger komen te liggen voor het verspreiden van progressieve linkse ideeën. Het communisme was voor de Amerikanen weliswaar nog steeds de rode duivel die ze boven alles wantrouwden, maar de mensen tot wie ik me richtte, aanvaardden mijn standpunten in ieder geval. Vooral de intellectuelen, de anderen in mindere mate. De producenten, de agenten, de juristen, de journalisten, die samen meer dan driekwart van de fauna van Hollywood uitmaakten, waren te zeer deel van het systeem om zich voor iets anders te interesseren dan voor het verdienen van geld. Dit was een van de zaken die me het sterkst getroffen hadden toen ik in de Verenigde Staten was aangekomen: het belang van het geld en die macht die er oorzaak van is dat een mens zijn identiteit | |
[pagina 139]
| |
ontleent aan de hoeveelheid geld die hij verdient. Het leven van een mens - zijn waarde, zijn positie op de maatschappelijke ladder, zijn privé-leven - werd gereduceerd tot een hoeveelheid dollars. Er was een uitdrukking die ik dikwijls hoorde: ‘Hoeveel is die volgens u waard? Duizend, vijfduizend, tienduizend dollar?’ Men werd op die manier geplaatst, maar ook al wist ik wat het Amerikaanse kapitalisme inhield, toch was ik geschokt door het feit dat individuen zodoende een koerswaarde werd toegekend. De Amerikanen zelf leken zich er heel gemakkelijk onder te voelen. Ik merkte op dat, zodra iemand de stap van de ene inkomenscategorie naar de andere maakte, zijn leven heel dikwijls veranderde. Hij ging in een ander huis wonen, kocht een andere auto en kreeg andere vrienden. Hollywood vormde hier met zijn Star System het meest perfecte voorbeeld van. Een acteur die net iets was opgeklommen voelde zich verplicht in Beverly Hills te gaan wonen. Hij kon dan niet in minder dan een Chrysler rondrijden. Ik kreeg al snel mijn bekomst van Hollywood. Toch had ik er interessante mensen ontmoet en er een paar goede vrienden gemaakt. King Vidor had me in zijn studio uitgenodigd, evenals John Ford. Ik was de gast geweest van Frank Tuttle, een andere regisseur, en over het geheel genomen had ik tussen de parties, de voorstellingen, de lezingen en de ontmoetingen door een aangenaam leven geleid. Ik koesterde echter te veel bezwaren tegen Hollywood om me er op mijn gemak te voelen en ik had geen enkele reden er nog langer te blijven hangen. Als ik ooit een kans zou krijgen deel te gaan uitmaken van en te gaan werken in de documentaire film dan zou dat in New York zijn, waar dit genre zijn thuisbasis had. Daar moest ik dus heen. Helen en ik installeerden ons met onze beperkte middelen zo goed mogelijk. Onze middelen waren inderdaad zeer beperkt. De tijd van voorstellingen en lezingen was voorbij. In de toekomst zouden we het dagelijks leven in Amerika het hoofd moeten bieden of naar Holland moeten terugkeren. Ik was tot heel wat offers bereid als ik maar niet terug hoefde te keren. We hadden geen geld en konden ons daarom maar één kamer veroorloven waarvan het enige raam direct op de ondergrondse uitzag. 's Nachts leek het alsof de treinen onder ons bed doorreden. We hielden ons onder meer op in de milieus waar de voor het nazisme gevluchte emigranten elkaar ontmoetten en we accepteerden onverschillig wat, als we maar overleefden. Brecht, Eisler en RichterGa naar eind* werkten aan de School of Social | |
[pagina 140]
| |
Research. Ieder had zijn eigen budget. Ik weet nog dat Eisler zich in een vergelijkend onderzoek naar muziek en beeld had gestort. Om zijn onderzoekingen te onderbouwen had hij veertien verschillende korte muziekstukken voor Regen gecomponeerd. Op een middag bekeken we het resultaat van zijn werk: veertien manieren waarop men regen kon zien. Het was interessant, doch tamelijk beperkt en dat waren we ons bewust. Deze werkzaamheden deden we bij gebrek aan beter, het was een manier om ons niet al te nutteloos te voelen; er huisden echter andere krachten in ons, die uit alle macht probeerden zich een weg naar buiten te banen. Binnen enkele maanden waren de Verenigde Staten gereduceerd tot dit Newyorkse getto, dat druk bezocht werd door allerlei mensen die van de beste bedoelingen bezeten waren: filmers, schilders, schrijvers, journalisten, de mensen van Frontier Film - een groep progressieve documentairefilmers - de kolonie Duitse emigranten en enkele meer uitgesproken persoonlijkheden als Pare Lorenz - de man die The River had gemaakt, een heel mooie documentaire -, de jonge Jo Losey en Flaherty, de grote Flaherty wiens Nanouk tien jaar daarvoor bij mij de overtuiging had doen postvatten dat ik ook films zou gaan maken. Robert Flaherty was iemand die zich afzijdig hield van deze bijeenkomsten. Wanneer men hem sprak over de groepsvorming onder de Newyorkse documentaristen placht hij te antwoorden: ‘Laat mij het maar alleen uitzoeken.’ Flaherty was een man uit één stuk, een van die mensen die zich met volledige inzet geven als ze ergens mee bezig zijn. Waar hij zich ook bevond - thuis in Vermont, in een café, of in de montagekamer - hij was altijd dezelfde: trouw aan zichzelf en volkomen geabsorbeerd door wat hij deed. Hij was heel lang en had een mooie kop, bekroond door wit haar: Flaherty was een natuurkracht. Deze kracht kon bij tijd en wijle een intimiderend karakter hebben. Flaherty en ik werden erg goede vrienden. Als we met elkaar optrokken begonnen we met het drinken van een glas Ierse whisky waar hij zo op gesteld was en daarna praatten we. Het gesprek ging niet noodzakelijkerwijs over films of het filmen en we hielden er niet dezelfde visie op de wereld op na. Flaherty stond argwanend tegenover linkse ideeën. Hij had een opvatting over het leven en over de mens die in strijd was met het idee van vooruitgang, precies het tegendeel van wat ik vond. Hij was echter een man van grote allure en hield van mensen. Dit bracht ons nader tot elkaar. Uren achtereen zaten we te discussiëren, ik probeerde hem te overtuigen, | |
[pagina 141]
| |
hij bood weerstand, zei dat ik een idealist was en kwam dan weer terug op zijn oorspronkelijke gedachtengang: ‘De wetenschap doodt de mens, berooft hem van zijn waardigheid,’ stelde hij. Vanuit zijn standpunt geredeneerd - ik bedoel het standpunt dat hij als Amerikaan innam - had hij niet helemaal ongelijk. Vooruitgang kon inderdaad de mens soms doden, en gevaar opleveren voor zijn waardigheid. Tijdens mijn rondreis door de Verenigde Staten had ik alle gelegenheid gehad me hiervan te overtuigen. Men had me rondgeleid door een Indianenreservaat en die dag was ik geschokt geweest. Waar waren de Indianen van mijn kindertijd gebleven? En wat had men met de Indianen gedaan die ik daar zag? Men had ze tot karikaturen van mensen gemaakt, half-beschaafden die in ellendige dorpen woonden. Afgestompt door alcohol boden ze toeristen afgrijselijke kitschvoorwerpen te koop aan. Aan de andere kant had ik, toen ik een bezoek bracht aan de Ford-fabrieken in Detroit, kennis gemaakt met het Taylorisme in zijn meest rigoureuze vorm. Dat was de Amerikaanse realiteit: industrialisering, rationalisering en, een woord dat de andere in belang overtrof, efficiency. Relaties tussen mensen stonden in het teken van deze factoren. De wens zich hieraan te onttrekken was een manier om de Amerikaanse samenleving af te wijzen. Ik had het me al snel gerealiseerd: wilde je in leven blijven, wilde je erkend worden, op welk gebied dan ook, dan moest je efficiënt te werk gaan. Je werd erdoor meegesleurd. Zou ik tevreden kunnen zijn met dit nieuwe leven dat, met zijn linkse kringen, zijn noodoplossingen, zijn voortdurend onderdrukte verwachtingen, wellicht al snel zou gaan lijken op het leven dat ik in Holland had geleid en dat ik kort daarvoor was ontvlucht? Een tijdlang werkte ik met Helen voor de Rockefeller Foundation. Een programma, bestaande uit educatieve films voor middelbare scholen. Het was een tijd van wachten, maar waarop? Om ons heen bleef de wereld in beweging. In Europa vestigden het nazisme en het fascisme hun nieuwe orde. Vanuit New York gezien was het ver weg. Niettemin trad er onder onze vrienden een proces van bewustwording op, maar afgezien van ideeën en woorden konden we ons moeilijk voorstellen dat de meest kwaadaardige machten al in opmars waren. Op 17 juli 1936 ontstond er met de militaire opstand van Franco tegen de Spaanse republiek plotseling duidelijkheid op de politieke landkaart. Tijdens de hieropvolgende weken groepeerden progressieve intellectuelen, onder wie zich scenarioschrijvers, auteurs en regisseurs bevonden als Archibald MacLeish, Lillian | |
[pagina 142]
| |
Hellman, John Dos Passos en vele anderen, zich in een vereniging - The Contemporary Historians - met de bedoeling films te gaan maken in de hedendaagse geschiedenis, en in de eerste plaats een film over het conflict dat in Spanje was uitgebroken. Ik voelde me er ook bij betrokken en wilde deelnemen aan de strijd. Ik was beschikbaar, vastbesloten en bereid me in de actie te storten. In de montagekamer ontstond het plan voor een film die ik in Spanje zou gaan maken. Gedurende die weken werkte Helen aan een montagefilm over de oorlog in Spanje waarvan het uitgangspunt werd gevormd door bestaande journaalbeelden. Het was een ingewikkelde, zo niet onmogelijke opgave, want vrijwel alle beelden waarover ze beschikte waren folkloristische of historische documenten die uit de tijd van Primo de Rivera dateerden of journaalbeelden die uit het franquistische kamp afkomstig waren. Het was allemaal van ieder belang verstoken en van matige kwaliteit. Het materiaal was onvoldoende, het beantwoordde niet aan onze behoeften en het was vreselijk duur. De film zou de titel Spain in Flames krijgen. Op een avond, na een wel zeer ontmoedigende viewing, gaf iedereen zich er rekenschap van dat Spain in Flames een dure en weinig overtuigende film zou worden. De balans was negatief, de hoeveelheid werk stond in geen verhouding tot het resultaat dat men er redelijk gesproken van kon verwachten. Dat was het moment dat ik mijn vrienden op de hoogte bracht van het idee dat me al enige dagen had beziggehouden. Ik zei hun dat naar mijn mening de enige manier om een film te maken die aan onze wensen zou beantwoorden, zou zijn dat we er zelf heen zouden gaan en zelf zouden filmen. Ik voegde hieraan toe dat het hiervoor benodigde budget niet hoger zou zijn dan voor een montagefilm en dat ik persoonlijk bereid zou zijn naar Madrid af te reizen en het een eer zou vinden daar in de geest van de vereniging te werken. Mijn voorstel werd besproken en al heel snel geaccepteerd. The Contemporary Historians vond nieuwe geldschieters. Er werd een scenario voorbereid, ik werd naar de boot gebracht en men wenste me veel geluk. Minder dan een jaar nadat ik op het nieuwe continent voet aan wal had gezet vertrok ik weer naar het oude Europa. Ik had tweeduizend dollar bij me, een script waar ik de onnodige franje nog niet af had kunnen knippen, de zegen van mijn Newyorkse vrienden en de belofte dat ik ergens tussen Parijs, Valencia en Madrid John Dos Passos weer zou zien. |
|