| |
| |
| |
Ogri Claudia
Claudia is een meisje van zes dat met haar moeder, haar vader en haar drie broers in Moengo woont. Claudia heeft een Creoolse moeder en een Javaanse vader. Ze heeft grappige zwarte krullen, kurketrekkertjes noemen haar broers die, grote schuine ogen en een plat neusje. Haar broers trekken vaak aan haar krullen om haar te plagen, maar Claudia is niet op haar mondje gevallen. Ze kan behoorlijk van zich afbijten voor zo'n meisje. In de hele buurt aan de Lijnweg staat ze bekend als ‘Ogri Claudia’. Ze zit in de eerste klas van de R.-K. lagere school in Moengo. Tijdens de schoolvakanties blijft Claudia overdag bij Mba, de moeder van haar vader, totdat haar ouders thuiskomen van het werk. Haar broers zijn oud genoeg om alleen thuis te blijven. Harold, de oudste, is 17 jaar oud, Hendrik is 15 en Harry 13.
Zodra Mba Claudia ziet aankomen zucht ze: ‘Oh, Allah, Claudia is er weer.’
Claudia zet namelijk meteen de boel op stelten als ze komt. Ze trekt Herta, de hond van Mba, aan haar staart. Herta begint al te janken als Claudia maar even in haar buurt komt en rent dan meestal naar
| |
| |
haar hondehok. Claudia rent ook vaak achter de kippen van Mba aan. Die verspreiden zich dan kakelend over het hele erf en leggen van schrik hun eieren op heel andere plaatsen dan gewoonlijk. Als Claudia er genoeg van heeft om de kippen te plagen, begint ze vervolgens alle bloemen van Mba te plukken. Die brengt ze dan voor Mba.
‘Hier, Mba, voor jou.’
Mba kijkt naar het verfomfaaide bosje bloemen en zucht. Ze is veel te zachtaardig om Claudia het standje te geven dat ze verdient. Elke middag maakt ze haar plantjes nat, ze bemest de aarde om de bloemen en planten zo goed mogelijk te laten groeien. Claudia maakt al haar werk in één klap ongedaan.
Met eten tiranniseert Claudia Mba ook. Ze begint al tegen elven te vragen: ‘Mba, wat ga je vandaag koken? Ik wil geen gekke groentoe hoor, ik wil lekkere groentoe en weinig rijst met grote iwa.’
‘Vandaag maak ik lekkere tjapar met iwa malam’, antwoordt Mba.
‘Nee, hoor, ik lust geen gekke tjapar en ook geen iwa malam, ik wil gewone iwa en tayerblad.’
Claudia is een nukkig kind, dan lust ze dit niet en dan lust ze dat niet. Ze houdt bijvoorbeeld wel van iwa, dat is vlees of vis, maar niet van iwa malam, warme
| |
| |
vis. Ze heeft een hekel aan tjapar, oftewel gropesi, en aan kool, pompoen, sopropo, antroewa en boulanger. Ze houdt alleen van bladgroenten zoals tayerblad. Hoezeer Mba haar ook uitlegt dat ze alle soorten groente moet eten om groot en sterk te worden, Claudia vertikt het. Ze eet alleen wat ze lust. Tenslotte bakt Mba maar een eitje voor haar in plaats van de warme vis en ze haalt een beetje tayerblad uit haar tuin om dat voor haar kleindochter klaar te maken. Wanneer Claudia tenslotte door haar ouders wordt opgehaald, zucht Mba weer, maar deze keer van opluchting.
Deze week gaan Mama en Claudia bij Oma Trees en Opa Max in de stad logeren. Oma Trees en Opa Max zijn de ouders van Mama. Mama heeft een week verlof genomen, want ze moet allerlei zaken in de stad regelen en ze wil ook een beetje bij haar ouders zijn.
's Morgens vroeg zet Papa hun af bij de plaats waar de bussen staan te wachten. Mama en Claudia stappen in een grote gele bus waarin al een paar mensen zitten. Als de bus eindelijk vol is, begint de reis naar de stad. De busrit is lang en eentonig. Claudia ziet enkele huizen langs de weg, maar toch meer bomen en planten. Ze gaan over een aantal
| |
| |
bruggen. Bij de brug over de Surinamerivier kijkt Claudia haar ogen uit. Wat is het uitzicht mooi vanaf de brug. Je ziet de rivier en de huizen, straten en auto's aan de overkant.
Als de Moengobus bij het huis van Oma en Opa aan de Sophie Redmondstraat stopt en Claudia en haar moeder uitstappen, roept Opa Max die bij het raam een sigaar zit te roken uit:
‘Mi jee! A ogri meisje doro baka.’
Hij doet de deur voor het tweetal open. Oma komt uit de keuken om hun te verwelkomen. Claudia's moeder omhelst haar ouders, maar Claudia ontwijkt de zoentjes en omhelzingen van haar grootouders. Ze houdt helemaal niet van ‘plakka-plakka zoenen’ zoals ze het noemt. Mama begint één van haar grote tassen uit te pakken. Ze heeft lekkers en etenswaren voor Oma en Opa gebracht: peye, banane- en cassavechips, pindasambel, aardappelsambel, napi, cassave, gropesi en warme vis. Oma en Opa zijn er heel blij mee.
‘Ai baja, Dette, je verwent ons, hoor’, zegt Oma tegen Mama.
Als Mama wat gegeten en gedronken heeft, pakt ze de bus om naar CBB, het Centraal Bureau voor Burgerzaken, te gaan. Ze moet daar een uittreksel
| |
| |
halen en haar paspoort verlengen. Ze zal daar wel de hele ochtend mee bezig zijn. Mama vraagt aan Oma of ze op Claudia kan letten, want ze heeft geen zin om Claudia mee te nemen. Die zou zich alleen maar vervelen als Mama urenlang in de rij moet staan.
Claudia rent naar buiten om te gaan spelen. Hier durft ze geen bloemen te plukken, want ze weet dat Opa haar een flinke bok zal geven als ze aan zijn mooie rozen en bokkepoten komt. Hij zegt altijd tegen haar: ‘Hoe moet je naar bloemen kijken? Met je handjes op de rug! Ja, goed zo.’
De hond van Oma durft ze ook niet aan zijn staart te trekken. Bonzo is behoorlijk vals en heeft haar al eens gebeten. Oma en Opa hebben geen kippen, ze kan dus niet doen wat ze altijd met de kippen van Mba doet. Ze zal maar gewoon zandtaartjes bakken, dat zullen de grote mensen wel goedvinden. Ze neemt een paar oude bloempotjes van Opa op het achtererf en loopt naar de voorkant van het huis. Daar heb je mooi wit zand om taartjes te bakken. Terwijl ze zo druk bezig is met haar taartjes, hoort ze het gerinkel van een fietsbel. Ze draait zich om en ziet twee blanke jongemannen bij de poort. Ze zijn op de fiets en hebben elk een valhelm op hun hoofd.
| |
| |
‘Goedemorgen, is je mama thuis?’, vraagt één van hen.
Claudia loopt naar de poort.
‘Alvast is het geen goedemorgen, maar goedemiddag, en mijn mama is niet thuis want ze woont niet hier. Mijn oma en opa wonen hier.’
‘Ga ze voor me roepen’, zegt de jongeman.
Claudia rent door de voordeur naar binnen.
‘Oma, Opa, er zijn twee bakrajongens bij de poort met valhelmen, maar ze hebben een gewone fiets, geen brom. En ze praten zo gek.’
Oma kijkt uit het raam.
‘O, dat zijn die mormonen weer. Ze waren ook al een keertje langs geweest. Enfin, la me kijken wat ze nu willen.’
Oma loopt naar de poort toe en praat even met de jongemannen. Daarna stappen ze weer op hun fiets en rijden weg.
‘Die hormonen zijn dom hoor’, zegt Claudia tegen Oma, ‘ze zeggen goedemorgen, terwijl het al middag is en ze praten heel gek.’
‘Mormonen’, verbetert Oma haar. ‘Het zijn Amerikaanse jongens die Nederlands hebben leren praten’, legt Oma haar uit. ‘Daarom maken ze wel eens fouten. Je moet ze niet uitlachen, het is toch flink van ze dat ze Nederlands hebben geleerd en
| |
| |
durven te praten. Sommige buitenlanders wonen hier al meer dan tien jaar en kunnen geen woord Sranan Tongo praten, laat staan Nederlands.’
Claudia gaat weer naar buiten om met haar taartjes te spelen. Na een tijdje hoort ze een stem vanuit de zijkant van het huis:
‘Meisje, ga je oupa even roepen. Ik wil hem wat vragen.’
Claudia kijkt op en ziet de buurman van haar grootouders bij de schutting staan. Ze maakt een zachte tjoerie, alweer wordt ze gestoord tijdens haar spel. Zuchtend staat ze op en loopt met een boos gezicht naar binnen.
‘Opa, Opa, buurman wil je wat vragen.’
Opa kijkt op van zijn krant.
‘Welke buurman? Meneer Karig?’
‘Nee, niet die buurman met die dikke haren, die buurman met die kale haren’, antwoordt Claudia meteen.
‘Die buurman met dat kale hoofd’, verbetert Opa haar.
Claudia luistert niet eens.
‘Die buurman lijkt op jou, Opa. Jij hebt ook kale haren en je praat ook zoveel.’
‘Kijk wie praat’, zegt Opa, ‘jij praat ook veel, nog meer dan ik, je mond is geen moment stil.’
| |
| |
Hij loopt naar buiten om te kijken wat zijn buurman wil. Even later komt hij weer naar binnen en moppert:
‘Eeuwig en altijd wil deze man wat lenen. Nu wil hij mijn hark lenen. Maar om die geleende spullen terug te geven, daar denkt hij niet aan. Ik moet hem steeds naar mijn spullen gaan vragen, dan doet hij altijd alsof hij het vergeten is. Ik weet niet waarom hij niet z'n eigen spullen koopt, hij is echt een leentje buur hoor.’
‘Je moet hem gewoon niets meer lenen, hoor Opa. Zeg hem laat hij naar de winkel gaan om zelf z'n dinges te kopen.’
‘Dingen’, verbetert Opa haar. ‘Ik zal hem toch maar mijn hark lenen. Wie weet heb ik hem een keer ook nodig. Beter een goede buur dan een verre vriend.’
Hij pakt de hark uit het berghok en loopt naar buiten.
Claudia heeft al genoeg van het taartjesbakken. Ze besluit om Oma te gaan helpen met koken, want Oma Trees is meestal pas 's middags klaar met koken, terwijl Mba altijd vroeg kookt. Maar Oma is helemaal niet blij om haar in de keuken te zien.
‘Niks aanraken, hoor’, zegt ze, ‘en vooral niet in de buurt van het fornuis komen.’
| |
| |
Claudia maakt alle keukenkasten open en begint Oma's specerijen op de tafel uit te stallen.
‘Nee, niet doen’, zegt Oma boos. ‘Je bent echt een handtammig kind, hoor.’
‘Ja, Mba zegt altijd dat ik lieties ben’, zegt Claudia opgewekt, zich er niks van aantrekkend dat Oma boos op haar is.
‘Wat is dat nou alweer, lieties?’ vraagt Oma ongeduldig.
‘Lieties is handtammig’, legt Claudia haar uit.
‘Je Mba heeft groot gelijk. Ik heb je al gezegd dat je niks mag aanraken. Ga een beetje slapen in de logeerkamer. Als het eten klaar is, roep ik je wel.’
‘Wat kook je, Oma?’ vraagt Claudia en wil het deksel van de pot lichten.
‘Lekkere gele erwtensoep’, zegt Oma en haalt Claudia's hand weg van het deksel. ‘Opgepast hoor, het is heet. Straks brand je je nog.’
‘Gele erwtensoep’, herhaalt Claudia ontevreden, ‘bah, waarom nou geen bruine bonen?’
‘Meisje, je moet eten wat de pot schaft, hoor. Jij komt me hier niet vertellen wat ik moet koken. Wees blij dat je eten krijgt. Die arme kindertjes in Afrika hebben niets te eten. Ze zouden blij zijn met zo'n lekkere erwtensoep. En nu uit me keuken, want je maakt m'n hoofd moe, jè weer' mi ede.’
| |
| |
Claudia gaat de keuken uit, hier is ook niets te beleven. Ze gaat naar de logeerkamer. Het is een grote, ruime kamer met leuke bloemetjesgordijnen, een groot bed met bloemetjeslakens, en een grote oude klerenkast die nog van Oma's grootmoeder is geweest. Ze maakt de kastdeur open. Een muffe lucht slaat haar tegemoet. Daarom ruikt die kast zo naar oude mensen, denkt Claudia, omdat al die oma's deze kast hebben gebruikt. In een hoekje van de kast ziet ze een doos met daarin klosjes garen, een schaar, naalden, spelden en ook een paar knopen. Ze pakt de schaar uit de doos. Haar krullebol is veel te groot geworden naar haar zin. Ze zal een paar krulletjes wegknippen. Ze kijkt in de spiegel en begint hier en daar wat weg te knippen. Dat ziet er goed uit. Ze begint de smaak te pakken te krijgen. Ze knipt maar door en door. Een heleboel krulletjes vallen op de grond. Opeens hoort ze Oma's stem achter zich.
‘Mijn hemel, Claudia, wat ben je aan het doen. Al die mooie krulletjes heb je weggeknipt. Loekoe wan sani dja.’
Oma rukt de schaar uit haar hand.
‘Ben je nou helemaal belazerd. Dit kind, hoor. Al je krullen zijn weg, je lijkt nu op een geplukte kip.’
Claudia staart naar haar spiegelbeeld. Inderdaad zijn
| |
| |
| |
| |
al haar krulletjes verdwenen; haar hoofd is nu vol piekerige haarlokjes. Haar onderlip begint te trillen. Dikke tranen biggelen over haar bolle wangetjes.
Oma zegt: ‘Ja, nu is het te laat. Huilen gaat je echt niet helpen, je haar is al verpest. Als je moeder thuiskomt, zal ze kijken of ze er nog iets aan kan doen.’
Als Opa Claudia ziet, schrikt hij zich rot.
Opa zegt: ‘Nu lijk je op buurman met het kale hoofd.’
Claudia wordt boos.
‘Ik ben niet buurman met de kale haren. Jij hebt zelf kale haren, stoute Opa.’
Oma kijkt Opa verwijtend aan.
‘Laat dat kind met rust hoor, Max. We zullen wachten tot Dette thuiskomt. Misschien kan die haar naar één van die kapsters hier in de buurt brengen.’
Als Mama later thuiskomt, krijgt ze de schrik van haar leven. Ze kijkt naar Claudia, die nu op een stekelvarken lijkt, en schudt haar hoofd. Volgens haar is dit niet meer te redden.
‘Misschien kan ik haar naar Edmé op de hoek brengen, dan kan die het een beetje fatsoeneren’, zegt ze hoopvol.
| |
| |
‘Fatsoeneren no, je bedoelt nog meer rampaneren en dan gaat het je nog een kapitaal kosten ook. Heb ik je niet verteld hoe ze laatst buurvrouw d'r hoofd bijna verbrand heeft met die straight van d'r. Edmé vraagt zo duur en ze verpest mensen hun haar’, zegt Oma. ‘Laat haar liever naar Rosie gaan, die is niet zo duur en ze knipt netjes.’
Een paar uurtjes later komen Mama en Claudia uit de kapsalon van Rosie. Inderdaad ziet Claudia's haar er nu veel beter uit, het is nog wat stekelig hier en daar, maar het lijkt nu op een vlot vakantiekapsel.
‘Nu lijkje op een kleine ondeugende jongen’, vindt Mama. ‘En ga nooit meer zelf kapster spelen, je hebt geluk dat Rosie er nog wat aan heeft kunnen doen. Wel jammer van je mooie krullen.’
‘Nu kunnen die anderen me niet meer aan mijn krulletjes trekken’, zegt Claudia, die altijd het laatste woord moet hebben.
De rest van de week vliegt voorbij en al gauw moeten Claudia en Mama weer terug naar Moengo. De vakantie is voorbij; Mama moet weer gaan werken en Claudia moet weer naar school. Claudia is daar wel blij om, want ze mist Papa, haar broers en Mba. Ze verlangt weer naar haar vertrouwde
| |
| |
omgeving. De stad is wel leuk, maar veel te druk om er lang te blijven.
In de bus naar Moengo kan Claudia het niet nalaten om een jongetje uit te lachen. Ze wijst naar zijn hoofd en giechelt: ‘Hi-hi-hi, djiendjamaka.’
Mama kijkt haar waarschuwend aan en zegt: ‘Als je niet ophoudt met anderen uit te lachen, vertel ik aan de hele bus wat er met jouw haar is gebeurd.’
Claudia houdt meteen op met giechelen en betast haar hoofd. Nog steeds voelt het een beetje stekelig aan. De rest van de busrit houdt ze zich rustig, totdat ze in Moengo aankomen. Ze is echt benieuwd wat die anderen over d'r haar zullen zeggen.
|
|