Onverwerkt verleden
(1991)–Steven Dhondt, Luc Huyse– Auteursrechtelijk beschermdCollaboratie en repressie in België, 1942-1952
[pagina 49]
| |
Hoofdstuk 3
| |
1. Epuritis?In vele verenigingen is het intern gewetensonderzoek snel van start gegaan. Enkele voorbeelden: op 8 september 1944 riep de bsp voor de zuivering in eigen rangen een Nationale Ereraad in het leven; op 30 september werd in het | |
[pagina 50]
| |
kader van de Beurs een epuratiecommissie opgericht die onvaderlandse wisselagenten uit de beroepsgroep moest stoten; op 12 oktober sprak de Raad van de Brusselse Orde van Advocaten een eerste tuchtmaatregel uit tegen een ‘onwaardig’ advocaat; in een circulaire van 21 oktober vroeg het nationaal bestuur van het Davidsfonds alle landsvijandige leden uit de lokale afdelingen te verwijderen. Dat is maar een greep uit de vele berichten die toen in de kranten verschenen. Het ziet er trouwens naar uit dat de zuiveringswoede in de eerste maanden na de bevrijding epidemische vormen heeft aangenomen. Alleen al in de laatste week van september meldde La Libre Belgique de oprichting van zuiveringscommissies door het Belgisch Olympisch Comité en het Centre National d'Education Physique (20 september), door de Association Professionnelle Beige des Journalistes Sportifs (26 september), door de Belgische Wielrijdersbond (27 september), door de Belgische Atletiekliga en de afdeling Brabant van de Belgische Boksfederatie (28 september), door de wisselagenten van de Beurs van Brussel (30 september). Deze krant heeft het op 13 oktober 1944 over talrijke uitsluitingen van spelers door de Belgische Voetbalbond, op 22 oktober over schorsing of uitsluiting van een dertigtal boksers door de Belgische Boksfederatie en over de oprichting van een epuratiecommissie in de schoot van de Fédération Royale Belge de Tennis, op 18 november over zuiveringen in de Cercle Africain, op 2 december over de uitsluiting van schrijvers in de Club des Ecrivains Belges de Langue Française, op 9 december over een zuiveringscommissie in de Cercle Belge de Librairie en op 22 december over epuratie in de Fédération Maritime d'Anvers. In een brochure die eind december 1944 verscheen staat te lezen: ‘De Leeraarsbond van het Middelbaar Onderwijs, de Belgische Voetbalbond, de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen, de Belgische vereeniging van boekhandelaars, de Belgische journalisten, enz. enz.; ze zijn allen aan het zuiveren.’Ga naar voetnoot2 | |
2. Raakpunten met de overheidsrepressieDe zuivering die de privé-sector in eigen huis doorvoerde was in vele opzichten verbonden met wat de overheid aan activiteiten ontplooide. Talrijk waren de gevallen waarin het optreden van een vereniging of beroepsgroep kan beschouwd worden als een uitloper van een beslissing die eerder door het parket of door de militaire rechtbanken genomen was. Vaak was het zo dat leden tegen wie een gerechtelijk onderzoek liep of over wie al een vonnis was geveld als gevolg daarvan uit de organisatie werden gestoten. Soms was er geen andere keuze. Een veroordeling bracht automatisch het verlies mee van de rechten die in art. 123sexies swb zijn opgesomd, en zo'n verval sloot de toegang | |
[pagina 51]
| |
tot enkele beroepsgroepen en tot het bestuur van bepaalde organisaties af. In de advocatuur, het notariaat en het medisch korps leidde een veroordeling door een repressiegerecht onvermijdelijk tot een verwijdering uit de beroepsgemeenschap. Maar los daarvan probeerden nogal wat verenigingen hoe dan ook hun naam te vrijwaren van enige blaam of smet door gebrandmerkte leden uit te stoten. Daarvan zijn vele voorbeelden te geven. In de bsp zijn enkele tientallen bestuurders uit de nationale en lokale partij-organen verwijderd, meestal omdat zij tijdens de bezetting de Unie van Hand- en Geestesarbeiders* hadden gesteund.Ga naar voetnoot3 In het Centraal Verbond der Christene Textielbewerkers besloot een vernieuwd hoofdbestuur, in zijn vergadering van 15 oktober 1944, tot de afstelling van de verbondsbestuurder en ‘...van alle propagandisten, die gedurende de oorlog de tucht niet hebben gevolgd en hun verdere medewerking aan de commissaris, onder controle van de bezetter, hebben verleend.’Ga naar voetnoot4 In het Davidsfonds heeft het nationaal bestuur gepoogd al ‘... diegenen te verwijderen wier aanwezigheid in de toekomst schadelijk zou zijn voor de vereniging.’ Wils spreekt van een lijst waarop de naam voorkwam van 1 hoofdbestuurslid, 1 nationaal propagandist, 63 voorzitters en secretarissen van afdelingen en gewestbonden.Ga naar voetnoot5 De zuivering in de organisaties van de privé-sector was dus vaak een verlengstuk van de overheidsrepressie. Maar nu en dan gebeurde ook het omgekeerde. De advocatuur, bijvoorbeeld, is aanvankelijk op eigen kracht op zoek gegaan naar Duitsgezinde leden van de beroepsgemeenschap. Soms heeft dat onderzoek geleid tot een of andere disciplinaire sanctie.Ga naar voetnoot6 Eenzelfde operatie is doorgevoerd bij de geneesheren, de apothekers en de wisselagenten. Met art. 1 van de besluitwet van 19 september 1945 heeft de regering de overheidsrepressie aan deze privé-berechting gekoppeld: al wie uit een van deze beroepsgemeenschappen was gestoten kreeg van rechtswege een levenslang verval van bepaalde rechten opgelegd. Er is in de relatie tussen overheid en privé-sector nog een derde type aan te wijzen. In het vrij onderwijs werd de zuivering toevertrouwd aan de inrich- | |
[pagina 52]
| |
tende machten. Maar de minister van Openbaar Onderwijs hield wel toezicht op de behandeling van verdachte leerkrachten in de katholieke lagere en technische scholen, want hier was de staat als leverancier van subsidies geïnteresseerde partij. De afspraak was dat de school de minister informeerde over de opgelegde tuchtstraffen. De bewindsman liet dan onderzoeken of de strafmaat in overeenstemming was met de criteria die in het openbaar onderwijs in voege waren. Hij kon een zwaardere sanctie uitspreken. Als de school hem daarin niet volgde kon hij de subsidies intrekken. Deze procedure is beschreven in het ministerieel antwoord op een parlementaire vraag van de socialistische volksvertegenwoordiger Bracops.Ga naar voetnoot7 In hetzelfde document staat te lezen dat in november 1946 al zo'n 500 dossiers over onderwijzers en onderwijzeressen en een 140-tal bundels betreffende leerkrachten uit het technisch onderwijs door het ministerie van Openbaar Onderwijs waren onderzocht. | |
3. En het bedrijfsleven?Auditeur-generaal Ganshof heeft in september 1946, in een rede voor het Krijgshof, een balans opgemaakt van twee jaar repressie. In deze toespraak had hij het ook uitvoerig over het oorlogsgedrag van de Belgische industriëlen. Velen gaan vrijuit, zei hij, maar anderen hebben uit zuiver winstbejag de vijand hand- en spandiensten verleend. Hen vervolgen is een ingewikkelde zaak, want het is goed mogelijk dat het gerecht daarmee de economische wederopbouw in de war stuurt. Dan komt er in zijn tekst een merkwaardige passage, die hier integraal wordt weergegeven: ‘Une des principales faiblesses de plusieurs groupes d'industriels que l'on entend souligner le plus fréquemment est que nombre d'entre eux n'ont pas pratiqué dans leurs entreprises eux-mêmes une “épuration”qui s'est faite spontanément dans la plupart des secteurs de l'activité nationale et qui eût renforcé leur autorité morale.’Ga naar voetnoot8 Ganshof stuurt hier een dubbele boodschap de wereld in: de privé-berechting van collaborateurs is een alternatief voor de overheidsrepressie en in het bedrijfsleven is daarvan onvoldoende gebruik gemaakt. De auditeur-generaal sprak van ‘groupes d'industriels’. Blijkbaar viseerde hij niet de kleine en middelgrote ondernemingen. Of daar via afdankingen een interne zuivering is doorgevoerd is nooit ten gronde onderzocht. Er zijn wel aanwijzingen dat sommige bedrijfsleiders hun werknemers, tegen wie een gerechtelijk onderzoek liep, uit eigen beweging of onder druk hebben weggestuurd.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 53]
| |
Over de repressie in de privé-sector is zoals gezegd bitter weinig informatie voorhanden. Dat maakt het vellen van een oordeel ook zo moeilijk. Maar men mag er gerust van uitgaan dat er in de meeste gevallen een probleem van rechtszekerheid zal geweest zijn. Was er in de procedure die tot een sanctie leidde wel plaats voor het recht op verdediging? Was er een beroepsinstantie voorzien? Kon een tuchtmaatregel herroepen worden bij kennelijke dwaling of als de opwinding van de eerste maanden voorbij was? De kans is groot dat elk van deze vragen met een ‘neen’ moet beantwoord worden. |
|