Nationale poëzy(1844)–Augustijn d' Huygelaere– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] De Belgische druif. Roemt, Franken, op uw wyngerdtwygen; Roemt op uw geestryk nat: Roemt, dat, in elk der vier gewesten, Uw nectar doorgaet voor den besten, Die heel Euroop bevat. Eerlang ziet gy dien roem verduistren, Door 't vrye Belgenland; Daer wordt in de altyd vruchtbre gronden De breede wynstok ook gevonden, Door Bacchus-zelf geplant. By 't ryzen van de morgenglansen, Als ons het herftgroen streelt, Zien wy de ryke trossen zwellen, Der ambergeurge muskadellen, De vrucht van Belgies teelt. Door d'adem van het westerwindtje, Dat blaest van Thetis plas, Zien wy het ritslend blad bewogen, Waerdoor, voor 's wandlaers zoekende oogen, Die schat verborgen was. [pagina 160] [p. 160] Juicht, juicht dan, ryke druivenvelden, Juicht luide om uwen wyn: Dat voorregt moge elk hart ontsteken, Om ook den druifstok aen te kweeken, In spyt van Seine en Rhyn. Weldra zult gy uw loon ontvangen, Als 't schuimend vocht ons wenkt; De Belg zal zich eerbiedig buigen En drinkende u zyn' dank betuigen, Daer gy hem Nectar schenkt. Maer dan zy ook met milde teugen, En onbeklemde borst, De schael ten borde volgeschonken En Belgies wyn op 't heil gedronken Van Vaderland en Vorst. Aen eene Snapster. Voor uw gesnap En slechten klap, Moet iedereen u haten; Gy kunt die schanddaed zelfs in 't Huis van God niet laten. Vorige Volgende